ECLI:NL:RBNNE:2024:1761

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
8 mei 2024
Publicatiedatum
8 mei 2024
Zaaknummer
11049930 \ VV EXPL 24-21
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot afgifte van een hond met dwangsom en gijzeling

In deze zaak heeft de Stichting, die zich bezighoudt met de opvang en adoptie van honden, gedaagden aangesproken op de afgifte van hond [naam 2]. Gedaagden, mevrouw X-Y en de heer X, hebben in februari 2024 hond [naam 1] gekocht van de Stichting en hebben een opvangcontract gesloten voor hond [naam 2]. De Stichting heeft gedaagden verzocht om [naam 2] terug te leveren, maar gedaagden hebben hieraan geen gehoor gegeven en zijn met de hond naar een geheim adres vertrokken. De Stichting vorderde in kort geding dat de kantonrechter gedaagden zou veroordelen tot afgifte van [naam 2], met een dwangsom van € 1.000 per dag bij niet-nakoming, en voorwaardelijke gijzeling van gedaagde sub 2 indien de hond niet zou worden teruggeleverd.

De kantonrechter oordeelde dat de Stichting voldoende spoedeisend belang had bij de teruglevering van [naam 2], aangezien het hier om een levend dier gaat. De rechter stelde vast dat gedaagden geen recht hadden op het houden van de hond en dat de opvangovereenkomst was beëindigd. De vordering tot teruglevering werd toegewezen, met een termijn van drie dagen na betekening van het vonnis. Tevens werd een dwangsom opgelegd van maximaal € 20.000 en werd gedaagde sub 2 voorwaardelijk in gijzeling genomen voor maximaal drie weken indien niet aan de veroordeling werd voldaan. Gedaagde sub 1 werd veroordeeld tot betaling van een boete van € 750,00 en gedaagden moesten de proceskosten vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANKNOORD-NEDERLAND
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Assen
Zaaknummer: 11049930 \ VV EXPL 24-21
Vonnis in kort geding van 8 mei 2024
in de zaak van
STICHTING (…),
gevestigd te (…),
eisende partij,
hierna te noemen: de Stichting,
gemachtigde: mr. F. van der Loos,
tegen

1.mevrouw X-Y,2. de heer X,

beide wonende te (...),
gedaagde partijen,
hierna samen te noemen: gedaagden,
procederende in persoon.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met zeven producties van 24 april 2024;
- de e-mail aan de zijde van gedaagden met twee producties, ingekomen ter griffie op
1 mei 2024;
- de mondelinge behandeling gehouden op 2 mei 2024, waarbij partijen zijn verschenen, de Stichting vertegenwoordigd door (…) alsmede haar gemachtigde mr. F. van der Loos.
- de door de Stichting overgelegde whatsapp-correspondentie tussen de Stichting en gedaagde sub 1;
- de vermeerdering van eis die de Stichting ter zitting ten aanzien van gedaagde sub 2 heeft geformuleerd en op schrift gesteld.
1.2.
Van hetgeen ter zitting is besproken heeft de griffier aantekeningen gemaakt.
1.3.
De kantonrechter heeft de uitspraak van dit vonnis bepaald op heden.

2.De feiten

2.1.
De Stichting houdt zich bezig met de opvang en adoptie (verkoop) van honden die afkomstig zijn uit asielen in het buitenland.
2.2.
In februari 2024 hebben gedaagden van de Stichting hond [naam 1] gekocht.
2.3.
Op 23 februari 2024 heeft de Stichting met gedaagde sub 1 een opvangcontract voor een andere hond, [naam 2] , gesloten, waarin is overeengekomen dat gedaagde sub 1 en haar echtgenoot, gedaagde sub 2, [naam 2] , bij hen thuis voor de Stichting opvangen. In dat opvangcontract staat verder, voor zover van belang, opgenomen:
“(…) Hierbij spreken de Stichting [(...)] en het opvanggezin af dat Stichting [(...)] tot een nader door haar te bepalen datum de op te vangen hond(en) overdraagt aan het opvanggezin
HIERBIJ VERKLAART HET OPVANGGEZIN DAT:
(…)
2. Hij/zij de hond niet, zonder schriftelijke toestemming van Stichting [(...)] ter adoptie aan derden zal aanbieden, zelf zal houden, in laat slapen of van de hand zal doen. Aan de duur van de opvang kunnen geen rechten ontleend worden daar Stichting [(...)] vaak geen zicht heeft op wanneer een geïnteresseerde zich meldt of wanneer de hond weg mag.
(…)
6. Hij/zij de genoemde hond op het eerste verzoek van Stichting [(...)] aan haar dan wel aan een door Stichting [(...)] aangewezen persoon zal overdragen.
7. Indien hij/zij in gebreke blijft, ook nadat hij/zij door Stichting [(...)] schriftelijk is aangemaand alsnog binnen 5 dagen tot overdracht over te gaan, hij/zij hiermee een direct opeisbare boete verbeurt aan Stichting [(...)] van € 250,-. Deze boete wordt verhoogd met de op dat moment geldende bijdrage voor adoptie en eventuele verdere door Stichting [(...)] gemaakt of te maken kosten. Stichting [(...)] behoudt onverminderd het recht via de rechter nakoming van deze overeenkomst te vorderen.
(…)”
2.4.
Gedaagde sub 1 heeft, nadat [naam 2] bij gedaagden is gekomen, op
12 maart 2024 per whatsapp-bericht aan de Stichting aangegeven dat er iedere dag gevechten zijn tussen [naam 2] en hond [naam 1] die zij hebben en dat zij er even niet meer tegen kan.
2.5.
Op 18 maart 2024 heeft de Stichting per whatsapp-bericht aan gedaagde sub 1 aangegeven [naam 2] op te willen komen halen. Gedaagde sub 1 heeft daarop gereageerd dat “contract, contract” is en dat ze alle medewerking zal verlenen. Zij heeft ook aangegeven dat [naam 2] ontzettend lief is en dat gedaagde sub 2 haar eigenlijk wil houden maar dat een hond erbij teveel is, dat de leeftijd een rol speelt en dat zij ook verstandig moeten blijven.
2.6.
Op 21 maart 2024 is de Stichting naar de woning van gedaagden toe gegaan om [naam 2] op te halen, maar dat heeft niet geleid tot afgifte van [naam 2] .
2.7.
Bij aangetekende brief van 23 maart 2024 heeft de Stichting aan gedaagden meegedeeld de opvang van [naam 2] te willen beëindigen. Tevens heeft de Stichting in voornoemde brief van 23 maart 2024 gedaagden verzocht [naam 2] binnen een termijn van vijf dagen aan haar over te dragen. De Stichting heeft aangegeven dat zij bereid is om [naam 2] zelf op te komen halen. Gedaagden hebben geen gehoor gegeven aan dit verzoek en zijn met [naam 2] naar een geheim adres vertrokken.

3.Het geschil

3.1.
De Stichting vordert - na vermeerdering van eis - dat de kantonrechter, bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, bij wege van voorlopige voorziening:
I. zal gebieden dat gedaagden [naam 2] terug leveren aan een door de Stichting aan te
wijzen persoon binnen drie dagen na betekening van het vonnis.
II. voor elke dag na de gestelde termijn als genoemd onder I. aan gedaagden een
dwangsom op zal leggen van € 1.000 per dag dat gedaagden in gebreke blijven met een maximum van € 50.000,-
III. voorwaardelijk, te weten indien de maximale dwangsom als genoemd onder II. is verbeurd en [naam 2] dan nog niet is teruggeleverd, machtiging geeft tot gijzeling van gedaagde sub 2 ter nakoming van de vordering tot afgifte voor de duur van maximaal zes maanden;
IV. gedaagde sub 1 primair zal veroordelen tot betaling van de boete van € 750,00,
subsidiair de boete van € 250,00;
V. gedaagden zal veroordelen in de proceskosten, te vermeerderen met de
wettelijke rente en nakosten.
3.2.
De Stichting legt aan haar vorderingen ten grondslag dat zij eigenaar is van [naam 2] . Gedaagden dienen [naam 2] aan haar terug te leveren, omdat de bruikleenovereenkomst tussen de Stichting en gedaagde sub 1 met betrekking tot de opvang van [naam 2] is beëindigd, aldus de Stichting. De Stichting voert aan dat zij een spoedeisend belang heeft bij de teruglevering van [naam 2] , omdat er een inbreuk wordt gemaakt op haar eigendomsrecht, [naam 2] is geadopteerd (gekocht) door een gezin dat al sinds 21 maart 2024 op haar komst zit te wachten en de situatie van [naam 2] vanwege het jaloerse karakter van [naam 1] bij gedaagden niet veilig is. [naam 2] wordt nog op haar website vermeld omdat zij nog niet aan het adoptiegezin is geleverd.
3.3.
Gedaagden voeren verweer. Gedaagden erkennen dat zij geen eigenaar zijn van [naam 2] (en dat gedaagde sub 2 geen contractspartij is), maar geven aan dat zij een enorme klik hebben met [naam 2] en dat zij [naam 2] van de Stichting willen kopen. Gedaagde sub 1 bevestigt dat zij aanvankelijk tegen de Stichting heeft gezegd dat zij [naam 2] terug zou geven als haar echtgenoot niet thuis zou zijn maar geeft aan dat zij daarna tot de conclusie kwam dat zij hem dat niet kon aandoen. Inmiddels wil zij [naam 2] ook graag houden. De gevechten tussen [naam 2] en de hond [naam 1] zijn volgens gedaagden inmiddels gestopt, zodat er geen sprake is van een onveilige situatie voor [naam 2] . De Stichting geeft volgens gedaagden onterecht aan dat er een adoptiegezin is voor [naam 2] , omdat [naam 2] op de site van de Stichting nog steeds te koop wordt aangeboden. Volgens gedaagden kunnen zij prima voor [naam 2] zorgen, zijn zij daarvoor niet te oud en hebben zij maatregelen getroffen, zoals het kopen van een scootmobiel, om er voor te zorgen dat [naam 2] voldoende beweging krijgt.
Gedaagde sub 1 heeft ter zitting desgevraagd meegedeeld dat zij, indien de kantonrechter dat beslist, [naam 2] aan de Stichting zal afgeven. Gedaagde sub 2 heeft aangegeven dat hij dat, ook als hij daartoe door de kantonrechter wordt veroordeeld, niet zal doen.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Spoedeisend belang
3.5.
De vordering van de Stichting ziet op een stopzetting van een inbreuk op haar eigendomsrecht, zodat de Stichting een voldoende spoedeisend belang heeft bij het gevorderde. Dit geldt temeer nu het hier een levend dier betreft.
Afgifte [naam 2]
3.6.
Tussen partijen is niet in geschil dat [naam 2] eigendom is van de Stichting. Op grond van artikel 6 het opvangcontract en de wet (artikel 5:2 BW) is gedaagde sub 1 gehouden om [naam 2] weer aan de stichting over te dragen nu de Stichting hierom heeft verzocht en dat geldt eveneens voor haar echtgenoot, gedaagde sub 2.
Gedaagden hebben ter zitting aangegeven dat zij zich realiseren dat dit zo met de Stichting is overeengekomen en dat zij juridisch geen ‘poot’ hebben om op te staan, maar dat zij [naam 2] graag zelf willen kopen en menselijkheid zoeken. De Stichting heeft zich echter niet verplicht om een aanbod van gedaagden tot koop te accepteren en ook navolgbare redenen genoemd om dat niet te doen. Dat gedaagden (inmiddels) bijzonder aan [naam 2] gehecht zijn geraakt en haar daarom graag willen houden is, hoezeer dat gedaagden emotioneel ook raakt, geen grond om hierover anders te beslissen.
Nu gedaagden [naam 2] zonder enig recht of titel onder zich houden zal de vordering in dit kort geding, om gedaagden te gebieden om [naam 2] terug te leveren aan de Stichting, worden toegewezen. De termijn waarbinnen gedaagden aan de veroordeling tot teruglevering dienen te voldoen wordt gesteld op drie dagen na betekening van dit vonnis.
Dwangsom
3.7.
Nu gedaagde sub 2 ter zitting heeft aangevoerd dat hij [naam 2] , ook als hij daartoe wordt veroordeeld, niet zal afgeven, zal de kantonrechter de door de Stichting gevorderde dwangsom toewijzen. De kantonrechter ziet gelet op de toezegging van gedaagde sub 1 dat zij zich wel aan het vonnis zal houden en de voorwaardelijk gevorderde lijfsdwang van gedaagde sub 2 aanleiding om die dwangsom te beperken tot maximaal € 20.000,00.
Lijfsdwang
3.8.
Over de voorwaardelijk gevorderde lijfsdwang ten aanzien van gedaagde sub 2, overweegt de kantonrechter dat dit dwangmiddel een ultimum remedium is (artikel 587 Rv). Toepassing van lijfsdwang betekent beneming van de persoonlijke vrijheid en daarom kan toepassing van dit dwangmiddel slechts aan de orde komen als geen alternatief bestaat. Lijfsdwang kan worden opgelegd als sprake is van onwil. De Stichting heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat die situatie zich hier voordoet. Gedaagde sub 2 heeft tijdens de mondelinge behandeling op de gevorderde dwangsom en lijfsdwang gereageerd met de woorden “dat is prima” en nadat de kantonrechter hem had gewezen op de implicaties en de zitting enige tijd geschorst is geweest voor overleg, herhaald dat hij niet aan een veroordeling tot teruglevering van [naam 2] zal voldoen.
De kantonrechter zal de door de Stichting gevraagde machtiging daarom verlenen, met dien verstande dat de duur daarvan gelet op de leeftijd van gedaagde sub 2 wordt beperkt tot maximaal drie weken. Nu pas lijfsdwang zal worden toegepast als de opgelegde dwangsom voor gedaagde sub 2 een onvoldoende prikkel tot nakoming blijkt te zijn geweest, wordt naar haar oordeel aan de eisen van subsidiariteit en proportionaliteit voldaan. Hiermee wordt ook voorkomen dat de Stichting een nieuwe procedure zal moeten starten als de maximale dwangsom is verbeurd.
Boete
3.9.
Nu gedaagde sub 1, ondanks de schriftelijke sommatie op 23 maart 2024, niet is overgegaan tot de afgifte van [naam 2] binnen vijf dagen aan de Stichting, is zij op grond van artikel 7 van het opvangcontract een direct opeisbare boete verschuldigd. Gedaagde heeft niet weersproken dat deze € 750,00 bedraagt. Dit bedrag zal daarom worden toegewezen.
Proceskosten
3.10.
Gedaagden zijn in het ongelijk gesteld en moeten daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van de Stichting worden begroot op:
  • kosten van de dagvaarding € 114,71
  • griffierecht € 130,00
  • salaris gemachtigde € 814,00
  • nakosten € 135,00 (plus de kosten van betekening zoals vermeld in
_________ de beslissing)
Totaal: € 1.193,71
3.11.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.
3.12.
Verder zal de veroordeling, als gevorderd en niet bestreden, uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard.

4.De beslissing

De kantonrechter, recht doende als voorzieningenrechter in kort geding:
4.1.
gebiedt gedaagden om de hond [naam 2] terug te leveren aan een door de Stichting aan te wijzen persoon, binnen drie dagen na betekening van dit vonnis;
4.2.
veroordeelt gedaagden om aan de Stichting een dwangsom te betalen van € 1.000,00 voor iedere dag dat gedaagden niet aan de hoofdveroordeling onder 4.1 voldoen, tot een maximum van € 20.000,00 is bereikt;
4.3.
machtigt de Stichting om indien de hond [naam 2] 20 dagen na betekening van dit vonnis nog niet aan haar is teruggeleverd en het maximum aan dwangsommen als genoemd onder 4.2. is verbeurd, gedaagde sub 2 in gijzeling te laten nemen voor de duur van maximaal drie weken;
4.4.
veroordeelt gedaagde sub 1 om aan de Stichting te betalen de boete van € 750,00;
4.5.
veroordeelt gedaagden in de proceskosten, aan de zijde van de Stichting vastgesteld op € 1.193,71, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe en vermeerderen met (eenmaal) de kosten van betekening ingeval het vonnis wordt betekend;
4.6.
veroordeelt gedaagden tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten, als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald;
4.7.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
4.8.
wijst het meer of anders gevorderde af;
Dit vonnis is gewezen door mr. M.E. van Rossum en in het openbaar uitgesproken op
8 mei 2024.
typ/conc: 33514/awi