In deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Nederland, zittingsplaats Groningen, wordt een verzoek om een voorlopige voorziening behandeld. Verzoeker, die bijstand ontvangt op grond van de Participatiewet (PW), heeft bezwaar gemaakt tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Groningen, dat zijn bijstandsuitkering per 20 februari 2024 heeft ingetrokken. De voorzieningenrechter heeft op 3 mei 2024 uitspraak gedaan in deze zaak, waarbij het verzoek om een voorlopige voorziening is toegewezen.
De voorzieningenrechter oordeelt dat het college niet aan de bewijslast heeft voldaan om aan te tonen dat verzoeker niet op het opgegeven adres verblijft. Verzoeker had eerder bijstand ontvangen, maar zijn uitkering was beëindigd omdat hij niet op afspraken was verschenen. Na een melding van de afdeling Burgerzaken heeft het college onderzoek gedaan naar de rechtmatigheid van de bijstandsverlening, wat leidde tot het intrekkingsbesluit. Verzoeker heeft echter aangetoond dat hij op het adres verblijft, wat door een herzien besluit van de gemeente op 30 april 2024 werd bevestigd.
De voorzieningenrechter concludeert dat de omstandigheden die het college aanvoert, onvoldoende zijn om de bijstandsuitkering in te trekken. Daarom wordt het bestreden besluit geschorst en wordt het college opgedragen om de bijstandsuitkering van verzoeker voort te zetten en door te betalen. Tevens wordt het college veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van verzoeker.