ECLI:NL:RBNNE:2024:1726

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
7 mei 2024
Publicatiedatum
7 mei 2024
Zaaknummer
18-220939-22
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van verdachte voor het medeplegen van het versperren van de Rijksweg A7 en het stichten van brand tijdens boerenprotesten

Op 7 mei 2024 heeft de Rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die betrokken was bij de boerenprotesten. De verdachte werd veroordeeld voor het medeplegen van het versperren van de Rijksweg A7, het dumpen en verbranden van afval, en het stichten van brand. De feiten vonden plaats in de nacht van 28 juli 2022, toen de verdachte samen met medeverdachten de afrit van de A7 versperde door grote hoeveelheden afval, waaronder asbest, te dumpen en in brand te steken. Dit leidde tot gevaar voor de verkeersveiligheid en goederen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte een semi-organiserende rol had en dat zijn handelen ernstige strafbare feiten opleverde. De vordering van de benadeelde partij, Rijkswaterstaat, werd niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank legde een grotendeels voorwaardelijke gevangenisstraf van 120 dagen en een taakstraf van 140 uren op. De rechtbank benadrukte de ernst van de feiten, vooral gezien het gevaar dat de verdachte en zijn medeverdachten voor andere weggebruikers hadden gecreëerd. De rechtbank weegt de persoonlijke omstandigheden van de verdachte mee, maar oordeelt dat de aard van de feiten een onvoorwaardelijke detentie rechtvaardigt, hoewel deze uiteindelijk voorwaardelijk werd opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Leeuwarden
Parketnummer 18-220939-22
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken van 7 mei 2024 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1991 te [geboorteplaats] ,
wonende te [adres] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 4 april 2024. Het onderzoek ter terechtzitting is gesloten op 7 mei 2024. De verdachte is verschenen op 4 april 2024, bijgestaan door mr. T. van der Goot, advocaat te Leeuwarden. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. G.R. Stoeten.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 28 juli 2022, nabij [plaatsnaam] althans in de gemeente [naam] en/of [naam] , althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk enige openbare landweg, te weten de afrit [plaatsnaam] van de [snelweg]
komende vanuit de richting [plaatsnaam] heeft versperd, immers heeft/hebben verdachte en/of een of meer van zijn mededaders, onder meer een hoeveelheid vuilniszakken met afval en/of jerrycans en/of autobanden en/of golfplaten en/of plastic en/of oud ijzer en/of takken en/of tuinafval en/of hooi, althans een grote hoeveelheid afval, op een of meer plaatsen van het wegdek en/of in de berm van de afrit gestort en/of (een deel van) deze voorwerpen vervolgens in de brand gestoken en/of waardoor er geen voertuigen meer konden passeren,
terwijl daarvan gevaar voor de veiligheid van het verkeer te duchten was;
2.
hij op of omstreeks 28 juli 2022 nabij [plaatsnaam] althans in de gemeente [naam] en/of [naam] op de afrit [plaatsnaam] van de [snelweg] komende vanuit de richting [plaatsnaam] en/of in de berm althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen althans alleen, opzettelijk, zich heeft ontdaan van afvalstoffen te weten een hoeveelheid
vuilniszakken met afval en/of jerrycans en/of autobanden en/of golfplaten waarin asbest was verwerkt en/of plastic en/of oud ijzer en/of takken en/of tuinafval en/of hooi, althans een grote hoeveelheid afval, door deze - al dan niet in verpakking - buiten een inrichting te storten, anderszins op en/of in de bodem te brengen en/of te verbranden;
3.
hij op of omstreeks 28 juli 2022 nabij [plaatsnaam] althans in de gemeente [naam] en/of [naam] op de afrit [plaatsnaam] van de [snelweg] komende vanuit de richting [plaatsnaam] , althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
opzettelijk brand heeft gesticht door open vuur in aanraking te brengen met een hoeveelheid vuilniszakken met afval en/of jerrycans en/of autobanden en/of golfplaten met daarin asbest verwerkt en/of plastic en/of oud ijzer en/of takken en/of tuinafval en/of hooi, althans een grote hoeveelheid afval, althans met een brandbare stof ten gevolge waarvan voormelde goederen geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan, en daarvan gemeen gevaar voor het wegdek van de afrit [plaatsnaam] van de [snelweg] en/of de zich aldaar bevindende berm, in elk geval gemeen gevaar voor goederen, te duchten was.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor de onder 1., 2. en 3. ten laste gelegde feiten.
Standpunt van de verdediging
Ten aanzien van feit 1
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder 1. ten laste gelegde feit. Daartoe heeft de raadsman aangevoerd dat niet kan worden bewezen dat bij de situatie op de afrit van de [snelweg] gevaar voor de veiligheid van het verkeer te duchten was, aangezien er geen concreet gevaar was. Uit het dossier blijkt niet dat er automobilisten op de afrit reden of hebben gereden. Daar komt bij dat de brand op de afrit al van een afstand duidelijk zichtbaar was, waardoor geldt dat voor zover er al automobilisten waren die de afrit zouden hebben willen nemen, het voor hen op grote afstand al duidelijk was dat dit niet mogelijk was.
Ten aanzien van feit 2
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat een bewezenverklaring kan volgen voor het onder 2. ten laste gelegde feit, met uitzondering van het dumpen van jerrycans, oud ijzer en golfplaten.
Ten aanzien van feit 3
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder 3. ten laste gelegde feit. Daartoe heeft de raadsman primair aangevoerd dat het opzet van verdachte niet was gericht op het stichten van brand. Ter zitting heeft verdachte verklaard dat hij er niet van uitging dat het afval in de brand zou worden gestoken. Subsidiair heeft de raadsman aangevoerd dat indien het opzet van verdachte bewezen kan worden, verdachte alleen opzet had op het stichten van brand in de berm en niet ook op het wegdek. Artikel 157 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) vereist gemeen gevaar voor andere goederen dan die in de brand worden gestoken. De taalkundige uitleg van goederen brengt met zich dat het moet gaan om meer dan één goed. Nu het opzet van verdachte alleen was gericht op het stichten van brand in de berm en daarmee alleen gemeen gevaar voor de berm is ontstaan, is er geen sprake van gemeen gevaar voor goederen.
Oordeel van de rechtbank
Bewijsmiddelen [1]
De rechtbank stelt op grond van de hierna te noemen bewijsmiddelen die de daartoe redengevende feiten en omstandigheden bevatten, het volgende vast.
Algemeen
In de ochtend van 27 juli 2022 stuurt medeverdachte [naam] (hierna: [naam] ) in diverse WhatsAppgroepen de volgende berichten: “Zijn er hier nog mensen die mee willen morgen? We zijn bezig met een actie maar ligt er even aan hoeveel er mee willen gaan. Word niet een rondje rijden en gezellig zwaaien… wil gaat er mee? We willen met minimaal +50 een harde actie met daarbij kiepers, wagens, tanken, mestverspreiders of wat anders waar goed veel in kan, VOL MEE EN LEEG TERUG. In de loop van nacht, dichtbij huis! Morgen is de actie van A1 en hopelijk landelijk 1 grote chaos zodat de rest van de wereld kan zien dat wij Nederlanders vechten voor ons bestaan laten we ons zien van onze beste kant! Samen zijn we sterker dan alleen.” [2]
[naam] vindt dat zij een statement moeten maken door iets te doen bij de op- en afritten. [3]
Ten aanzien van [snelweg] : Afrit [plaatsnaam] rijrichting [plaatsnaam]
Op 27 juli 2022 stuurt [naam] via WhatsApp aan verdachte de volgende berichten: “Ga je ook mee? Vannacht. Ik denk tussen 3 en 6. Een kieper vol mee hé. Wordt geen toer de trekker. Wagen of een stronttank. Je bent voor 7 uur sowieso weer thuis. Reken op je.” [4] Verdachte antwoordt in het gesprek onder meer dat het moet lukken, dat hij nog even een paar gaat bellen en dat hij de anderen op de hoogte houdt. [5] Verdachte stuurt de berichten van [naam] over de actie door in een andere WhatsAppgroep en naar medeverdachte [naam] (hierna: [naam] ). [6] [naam] zegt in een chatgesprek met medeverdachte [naam] (hierna: [naam] ) dat hij vannacht even zijn karretje gaat wegbrengen met een kan diesel. [7] Daarop vraagt [naam] aan [naam] waar hij dat in brand wil steken. [8] [naam] stuurt daarop het bericht van [verdachte] over de actie door. [9] [naam] vraagt vervolgens of ze “vuur willen fikken” [10] , waarop [naam] antwoordt “onder meer”. [11] In een Whatsappgesprek met verdachte zegt [naam] dat [naam] en hij een aanhanger met grofvuil en autobanden hebben die zij graag willen opbranden die nacht. Ook vraagt [naam] aan verdachte of hij het goed vindt dat hij zijn spul in de brand steekt. [12] Verdachte antwoordt daarop dat dat wel kan. [13]
In de avond van 27 juli 2022 komen [naam] , verdachte en een ander persoon samen en bespreken zij de actie van de komende nacht. [14] Gedurende de nacht van 27 juli 2022 op 28 juli 2022 houden [naam] en verdachte via WhatsApp contact met elkaar. [naam] zegt dat er klokslag 02.30 uur trekkers naar [plaatsnaam] moeten. [15] Daarop geeft verdachte aan dat zij inmiddels met 10 trekkers zijn en dat zij bij [plaatsnaam] gaan dumpen in de rijrichting naar [plaatsnaam] . [16]
In de nacht van 28 juli 2022 treffen verdachte, [naam] , [naam] en anderen elkaar bij een carpoolplaats nabij [plaatsnaam] en spreken zij af om het afval te gaan dumpen. [17] [naam] en [naam] rijden op een trekker met daar achter de kar van [naam] met daarin zakken met huishoudelijk afval, autobanden, plastic speelgoed [18] en ijzer. [19] Verdachte rijdt op een trekker met daar achter een kieper vol met takken en snoeiafval. [20] [naam] is op dat moment ook ter plaatse en zegt dat de lampen uitmoeten en dat ze niet op hun telefoons mogen. [21] Vlak voordat de groep gaat dumpen hoort verdachte [naam] tegen de groep roepen of ze nog gaan dumpen of hier voor niets staan en dat ze anders de rotzooi weer mee naar huis moeten nemen. [22] [naam] en [naam] dumpen het afval uit de kar op de afrit. [23] Verdachte dumpt het afval op de middenberm. [24] Op het moment dat verdachte het afval dumpt staan er al mensen klaar om de bulten aan te steken en staat de eerste afvalbult in al brand. [25] Na de afvaldumpingen stuurt verdachte om 02.50 uur naar [naam] een foto van brandende spullen, waarop [naam] lachend reageert en zegt dat ze nog was gebleven en het had gezien. [26]
Omstreeks 03.40 uur krijgen verbalisanten [naam] en [naam] opdracht zich te begeven naar de afrit van de [snelweg] ter hoogte van [plaatsnaam] . Ter plaatse aangekomen zien de verbalisanten dat er afval, jerrycans, autobanden en ander vuilnis in de brand staat. [27] De brand bevindt zich deels in de berm tussen de afrit en de snelweg en bedekt daarnaast de gehele afrit, waardoor deze niet meer toegankelijk is voor het verkeer. [28] Door het vuilnis kunnen er geen voertuigen meer passeren. In een van de in de brand gestoken vuilniszakken wordt een brief aangetroffen met daarop naar later blijkt het adres van [naam] . [29] Uit nader onderzoek naar het gedumpte afval op de afrit is gebleken dat er tussen het afval asbest zat. [30]
Namens Rijkswaterstaat is aangifte gedaan van het vernielen en het versperren dan wel het onbruikbaar maken van de afrit van de [snelweg] ter hoogte van [plaatsnaam] . Op de afrit werden onder andere autobanden, huisvuil, oud ijzer, hooi, plastic en asbest gedumpt. [31] Door het gedumpte afval en de brand op de afrit kon het verkeer niet meer veilig gebruikmaken van de rijbanen. Het gevaar voor de weggebruikers bestond uit het risico dat zij tegen of over het gedumpte afval heen zouden kunnen rijden, met het risico op schade aan hun voertuig of het risico op het oplopen van (zwaar) lichamelijk letsel. [32]
Nadere overwegingen
Onder feiten 1., 2. en 3. wordt verdachte verweten dat hij zich als medepleger schuldig heeft gemaakt aan het opzettelijk versperren van de afrit [plaatsnaam] van de [snelweg] , het dumpen en het verbranden van afval op de afrit en het opzettelijk stichten van brand op de afrit.
Ten aanzien van feit 1
Met betrekking tot het verweer dat geen sprake is geweest van te duchten gevaar voor de veiligheid van het verkeer, overweegt de rechtbank als volgt.
De rechtbank stelt voorop dat onder het versperren van een weg in de zin van artikel 162 Sr moet worden verstaan het op een weg aanbrengen van een zodanige belemmering dat die weg niet toegankelijk is voor het bestemde gebruik. Onder het versperren valt niet alleen de handeling waardoor de belemmering ontstaat, maar ook het niet opheffen of laten voortduren van die belemmering.
De rechtbank overweegt dat uit voornoemde bewijsmiddelen blijkt dat verdachte en zijn medeverdachten op de [snelweg] afval hebben gedumpt en in de brand hebben gestoken. Door het afval en de brand was de afrit naar [plaatsnaam] niet meer toegankelijk voor het bestemde gebruik. Gelet op het voorgaande stelt de rechtbank in zoverre vast dat sprake was van het versperren van de afrit van de [snelweg] , zoals bedoeld in de zin van artikel 162 Sr.
De rechtbank stelt daarnaast vast dat uit de bewijsmiddelen blijkt dat sprake was van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en de medeverdachten, gericht op het versperren van de [snelweg] . Verdachte en de medeverdachten hadden het gezamenlijke doel om de weg te versperren, door middel van het dumpen van afval en het verbranden daarvan. Uit de bewijsmiddelen blijkt dat verdachte ook op de hoogte was van het feit dat brandstichting onderdeel was van het opgevatte plan. Verdachte en de medeverdachten hebben het plan gezamenlijk uitgevoerd. Gelet op deze nauwe en bewuste samenwerking kan verdachte ook verantwoordelijk worden gehouden voor de feitelijke handelingen gepleegd door de medeplegers. Verdachte kan derhalve ook verantwoordelijk worden gehouden voor het afval dat door de medeplegers is gedumpt en in brand is gestoken.
Voor een bewezenverklaring van artikel 162 Sr is verder vereist dat door de versperring van de weg gevaar voor de veiligheid van het verkeer te duchten is geweest. De veiligheid van het verkeer is gewaarborgd indien het verkeer zonder ongevallen kan plaatsvinden. Artikel 162 Sr vereist niet dat er daadwerkelijk gevaar voor de veiligheid van het verkeer is ontstaan, maar dergelijk gevaar moet ten tijde van de versperring naar algemene ervaringsregels voorzienbaar zijn geweest. Daarbij is irrelevant of verdachte het gevaar zelf heeft voorzien. Er dient een reële mogelijkheid te hebben bestaan dat het gevaar voor de verkeersveiligheid zich zou verwezenlijken. Het behoeft daarbij niet te gaan om levensgevaar of gevaar voor (ernstig) letsel, maar het kan ook gaan om gevaar voor schade aan voertuigen. Tot slot geldt dat het opzet op het te duchten gevaar niet bewezen hoeft te worden, aangezien dit gevolg aan het opzet is onttrokken.
De rechtbank stelt vast dat uit de bewijsmiddelen blijkt dat door het moedwillige handelen van verdachte en de medeverdachten de overige weggebruikers niet meer veilig gebruik konden maken van de rijbanen van de [snelweg] en dat het gevaar bestond dat zij tegen of over het gedumpte afval heen zouden rijden. De rechtbank stelt voorop dat op een snelweg in beginsel altijd verkeer met hoge snelheden kan rijden, ongeacht het tijdstip. Uit het dossier is bovendien gebleken dat in de nacht van 28 juli 2022 aan de overkant van de afrit van [plaatsnaam] auto’s reden. Aan die kant van de weg zijn immers in die nacht ongelukken ontstaan. Naar het oordeel van de rechtbank is door het handelen van verdachte en zijn medeverdachten een plotselinge belemmering van het verkeer in het leven geroepen die voor de overige weggebruikers niet te verwachten viel en waar zij geen rekening mee hoefden te houden. Daartoe overweegt de rechtbank dat het ging om een onverwachte en niet aangekondigde beperking of belemmering van de doorstroming van het verkeer. Daarnaast is van belang dat de afvaldumpingen en de brandstichting midden in de nacht plaatsvonden. Het dumpen van afval en het stichten van brand op de weg levert per definitie gevaar op voor de verkeersveiligheid, maar in de nacht is dat extra gevaarlijk aangezien het zicht op de weg aanzienlijk minder goed is dan overdag. De rechtbank overweegt daarnaast dat vuur in de nabijheid van de weg geen heldere verlichting geeft zoals betoogd door de verdediging, maar juist zorgt voor afleiding en het zicht op de weg ontneemt.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat ten tijde van de versperring van de [snelweg] gevaar voor de veiligheid van het verkeer naar algemene ervaringsregels voorzienbaar was en dat er een reële mogelijkheid bestond dat dit gevaar zich zou verwezenlijken. Het verweer van de raadsman wordt dan ook verworpen.
Op grond van het voorgaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onder 1. ten laste gelegde medeplegen van het versperren van de weg, terwijl daarvan gevaar voor de veiligheid van het verkeer te duchten was.
Ten aanzien van feit 2
Op grond van voornoemde bewijsmiddelen is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onder 2. ten laste gelegde medeplegen van het dumpen van afval en het verbranden daarvan. Volledigheidshalve merkt de rechtbank op dat verdachte, gelet op de nauwe en bewuste samenwerking met zijn medeverdachten, ook verantwoordelijk is voor het afval dat door de medeverdachten is gedumpt.
Ten aanzien van feit 3
Met betrekking tot het primair gevoerde verweer dat niet kan worden bewezen dat verdachte opzet heeft gehad op het stichten van brand overweegt de rechtbank als volgt.
Uit de verklaring die verdachte bij de politie heeft afgelegd blijkt dat voordat verdachte zijn afval dumpte, er al mensen klaar stonden met gasbranders om de afvalbulten in de brand te steken. Op het moment dat hij zijn lading dumpte stond de eerste afvalbult al in de brand. Verdachte wist dus dat het afval dat hij ging dumpen in de brand zou worden gestoken. Door met die wetenschap alsnog afval te dumpen, kan het niet anders zijn dan dat verdachte opzet als bedoeling heeft gehad op het stichten van brand. Bovendien blijkt uit de bewijsmiddelen dat verdachte al voor de actie op de hoogte was van het feit dat brandstichting onderdeel was van het opgevatte plan om de weg te versperren. Het verweer van de raadsman wordt dan ook verworpen.
Met betrekking tot het subsidiair gevoerde verweer dat het gemeen gevaar voor goederen niet bewezen kan worden, omdat verdachte zijn opzet alleen was gericht op het stichten van brand in de berm en de berm slechts één goed is, overweegt de rechtbank als volgt.
De rechtbank volgt de raadsman niet in zijn restrictieve uitleg van het begrip “goederen”. Naar het oordeel van de rechtbank doet deze taalkundige uitleg geen recht aan de bedoeling van de wetgever. Het gevaar voor de berm levert naar het oordeel van de rechtbank reeds gemeen gevaar voor goederen op, zoals bedoeld in artikel 157 Sr. Het verweer van de raadsman wordt dan ook verworpen.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onder 3. ten laste gelegde medeplegen van het opzettelijk stichten van brand, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten was.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht de onder 1., 2. en 3. ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
1.
hij op 28 juli 2022 nabij [plaatsnaam] , tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk enige openbare landweg, te weten de afrit [plaatsnaam] van de [snelweg] komende vanuit de richting [plaatsnaam] heeft versperd, immers hebben verdachte en zijn mededaders, onder meer een hoeveelheid vuilniszakken met afval en jerrycans en autobanden en
golfplaten en plastic en oud ijzer en takken en tuinafval en hooi, op een of meer plaatsen van het wegdek en in de berm van de afrit gestort en een deel van deze voorwerpen vervolgens in
de brand gestoken, waardoor er geen voertuigen meer konden passeren, terwijl daarvan gevaar voor de veiligheid van het verkeer te duchten was.
2.
hij op 28 juli 2022 nabij [plaatsnaam] op de afrit [plaatsnaam] van de [snelweg] komende vanuit de richting [plaatsnaam] en in de berm, tezamen en in vereniging met anderen,
opzettelijk zich heeft ontdaan van afvalstoffen te weten een hoeveelheid vuilniszakken met afval en jerrycans en autobanden en golfplaten waarin asbest was verwerkt en plastic en oud ijzer en takken en tuinafval en hooi, door deze - al dan niet in verpakking - buiten
een inrichting te storten en te verbranden.
3.
hij op 28 juli 2022 nabij [plaatsnaam] op de afrit [plaatsnaam] van de [snelweg] komende vanuit de richting [plaatsnaam] , tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk brand heeft gesticht door open vuur in aanraking te brengen met een hoeveelheid vuilniszakken met afval en jerrycans en autobanden en golfplaten met daarin asbest verwerkt en plastic en oud ijzer en takken en tuinafval en hooi, ten gevolge waarvan voormelde goederen gedeeltelijk zijn verbrand en brand is ontstaan en daarvan gemeen gevaar voor het wegdek van de afrit [plaatsnaam] van de [snelweg] en de zich aldaar bevindende berm, te duchten was.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft de rechtbank verzocht, voor zover zij tot een bewezenverklaring komt, eendaadse samenloop aan te nemen met betrekking tot de onder 1. en 2 ten laste gelegde feiten.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat geen sprake is van eendaadse samenloop en overweegt daartoe als volgt.
Van eendaadse samenloop als bedoeld in artikel 55, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht is sprake indien de bewezen verklaarde gedragingen in die mate een samenhangend, zich min of meer op dezelfde tijd en plaats afspelend feitencomplex opleveren dat de verdachte daarvan in wezen één verwijt wordt gemaakt, terwijl de strekking van de desbetreffende strafbepalingen niet (meer dan enigszins) uiteenloopt.
Hoewel de bewezen verklaarde gedragingen een zich min of meer op dezelfde tijd en plaats afspelend feitencomplex opleveren, is de rechtbank van oordeel dat geen sprake is van eendaadse samenloop. De rechtbank overweegt daartoe dat de strekkingen van de betreffende strafbepalingen aanzienlijk uiteenlopen. Zo beoogt artikel 162 Sr de veiligheid van het wegverkeer tegen gevaarlijke handelingen van personen te beschermen, terwijl artikel 10.2 Wet Milieubeheer het milieu beoogt te beschermen tegen ongewenste vormen van het beheer van afvalstoffen. Naar het oordeel van de rechtbank houden de bewezen verklaarde feiten daarentegen wel meerdaadse samenloop in.
De rechtbank kwalificeert de bewezen verklaarde feiten als volgt:
1. medeplegen van opzettelijk een openbare landweg versperren, terwijl daarvan gevaar voor de veiligheid van het verkeer te duchten is.
2. medeplegen van overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 10.2, eerste lid, van de Wet milieubeheer, opzettelijk begaan.
3. medeplegen van opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is.
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van de onder 1., 2. en 3. ten laste gelegde feiten wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van 120 dagen met aftrek van het voorarrest, waarvan 105 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. Daarnaast heeft de officier van justitie oplegging gevorderd van een taakstraf van 140 uren, subsidiair 70 dagen hechtenis.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit de door de officier van justitie gevorderde straf te matigen, gelet op de door hem ingenomen standpunten, de persoon van verdachte en de straffen die in de vergelijkbare zaak van de “Blokkeerfriezen” door het gerechtshof zijn opgelegd.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting en de over hem opgemaakte rapportages, het verdachte betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de raadsman.
Ernst van de feiten
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Op 10 juni 2022 heeft het kabinet de stikstofplannen voor de agrarische sector gepresenteerd. De plannen houden in dat in veel delen van Nederland de stikstofuitstoot fors moet worden teruggedrongen. Het gevolg daarvan is dat niet alle boeren door kunnen gaan met hun bedrijf. Naar aanleiding van de stikstofplannen vinden er in de zomer van 2022 in heel Nederland boerenprotesten plaats. Zo worden er onder andere demonstraties gehouden, worden snelwegen en distributiecentra geblokkeerd en worden omgekeerde vlaggen opgehangen.
Verdachte is in de nacht van 28 juli 2022 bij de afrit [plaatsnaam] van de [snelweg] betrokken geweest bij een boerenprotest. Verdachte en zijn medeverdachten hebben de weg versperd door daarop grote hoeveelheden afval, waaronder asbest, te dumpen en in de brand te steken. Als gevolg daarvan is er gevaar voor het verkeer en voor goederen te duchten geweest. Verdachte heeft bij het boerenprotest een semi-organiserende rol gehad. Zo heeft verdachte voorafgaand aan het protest de actie besproken met medeverdachte [naam] en een ander persoon. Daarnaast heeft verdachte berichten doorgestuurd over de actie en heeft hij andere mensen geregeld voor de actie. Naar eigen zeggen wilde verdachte met het protest aandacht vragen voor het standpunt van de boeren. Verdachte wilde opkomen voor zichzelf en het boerenbedrijf dat hij destijds had.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan zeer ernstige feiten. Het dumpen en verbranden van afval, waaronder asbest, buiten een daarvoor bestemde inrichting levert niet alleen gevaar op voor de volksgezondheid, maar is daarnaast gevaarlijk voor het milieu. Het versperren van een weg door daar afval op te dumpen en te verbranden is gevaarlijk omdat het de normale verkeersstroom verstoort en kan leiden tot verkeersopstoppingen en verkeersongevallen. Nietsvermoedende weggebruikers kunnen plotseling worden geconfronteerd met obstakels op de weg, wat vervolgens kan leiden tot abrupte manoeuvres en mogelijke aanrijdingen. Bovendien kunnen hulpdiensten belemmerd worden in de uitoefening van hun taak. Wat deze bewezen verklaarde feiten nog kwalijker maakt, is dat ze onaangekondigd en ’s nachts plaatsvonden. Het behoeft geen uitleg dat ’s nachts het zicht op de weg minder goed is en dat de kans op ongelukken daarmee groter is.
Gelukkig hebben er naar aanleiding van de door verdachte gepleegde feiten geen ongelukken plaatsgevonden en is er alleen schade aan de weg en de berm geweest. Dit had echter zo maar anders kunnen zijn. Uit het dossier blijkt namelijk dat in de nacht van 28 juli 2022 bij de oprit [plaatsnaam] wel ongelukken zijn ontstaan, doordat weggebruikers over het aldaar gedumpte afval heen zijn gereden.
De rechtbank overweegt dat het recht op vrijheid van meningsuiting en het recht op betoging fundamentele rechten betreffen die essentieel zijn in een democratische samenleving. Voornoemde rechten kunnen echter nooit een vrijbrief zijn voor het plegen van strafbare feiten. Verdachte en zijn medeverdachten hebben met hun handelen de wettelijke grenzen fors overschreden. Als gevolg van dit handelen zijn er levensgevaarlijke situaties in het leven geroepen voor andere nietsvermoedende weggebruikers, die overigens ook niet verantwoordelijk zijn voor de plannen van het kabinet waartegen verdachte protesteerde. De rechtbank rekent dit verdachte aan.
Persoon van de verdachte
Naast de ernst van de feiten houdt de rechtbank rekening met de persoonlijke omstandigheden van verdachte. De rechtbank heeft acht geslagen op de justitiële documentatie van verdachte van 22 februari 2024. Uit die documentatie blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld wegens soortgelijke feiten.
De rechtbank heeft daarnaast gelet op het reclasseringsadvies van Verslavingszorg Noord Nederland (VNN) van 22 februari 2024. Uit het advies blijkt dat verdachte van 30 augustus 2022 tot en met 14 september 2022 gedetineerd is geweest, waarna zijn voorlopige hechtenis is geschorst onder een aantal voorwaarden, waaronder een reclasseringstoezicht. De schorsingsperiode is positief verlopen. Verdachte heeft sinds de start van de schorsing een coöperatieve houding gehad en heeft laten zien dat hij openstaat voor verandering. Zo heeft verdachte zich vrijwillig laten opnemen in een afkickkliniek van VNN en sindsdien is hij abstinent van GHB. Volgens de reclassering hebben het psychosociaal functioneren van verdachte, zijn middelengebruik en zijn sociale netwerk een rol gespeeld tijdens het begaan van de feiten. De reclassering signaleert op dit moment vooral beschermende factoren bij verdachte. Deze factoren zijn onder andere gelegen in het goedlopende behandeltraject bij VNN en het gegeven dat verdachte heeft gebroken met zijn oude sociale netwerk en dat hij nu een positief sociaal netwerk heeft. Daarnaast heeft verdachte een betaalde baan gevonden en is weer sprake van omgang met zijn kinderen. De reclassering schat het risico op recidive in als gemiddeld. Er is sprake van een stijgende lijn, maar het traject is nog pril. Bij een veroordeling adviseert de reclassering een (deels) voorwaardelijke straf met als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij de reclassering en een ambulante behandeling.
Op te leggen straf
Naar het oordeel van de rechtbank rechtvaardigen de aard en de ernst van de bewezen verklaarde feiten in beginsel oplegging van een onvoorwaardelijke detentie. Daarbij heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat verdachte bij de strafbare feiten een zekere organiserende rol heeft gehad. Ondanks de ernst van de feiten, zal de rechtbank aan verdachte een deels voorwaardelijke detentie opleggen waarbij het onvoorwaardelijke deel gelijk is aan de tijd die verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht, te weten 16 dagen. De rechtbank is van oordeel dat oplegging van een onvoorwaardelijke detentie niet meer opportuun is, gelet op het positieve verloop van het lange schorsingstoezicht.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat de door de officier van justitie gevorderde straf passend en geboden is. Omdat de rechtbank uitgaat van 16 dagen voorarrest, zal de rechtbank aan verdachte opleggen een gevangenisstraf van 120 dagen, met aftrek van de dagen doorgebracht in voorarrest, waarvan 104 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. De rechtbank zal aan het voorwaardelijke deel geen bijzondere voorwaarden verbinden, zoals geadviseerd door de reclassering. Met de raadsman is de rechtbank van oordeel dat de noodzaak daartoe ontbreekt, gelet op het reeds door verdachte ingezette behandeltraject. Daar komt bij dat de bijzondere voorwaarden ook niet zijn geëist door de officier van justitie. Om de ernst van de feiten te benadrukken zal de rechtbank naast de gevangenisstraf een onvoorwaardelijke taakstraf voor de duur van 140 uren opleggen.
De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om aan te sluiten bij de door het gerechtshof opgelegde straffen in de “Blokkeerfriezenzaak”. De rechtbank overweegt daartoe dat die zaak niet vergelijkbaar is met de onderhavige zaak. In de zaak van de Blokkeerfriezen heeft een grote groep personen overdag de [snelweg] geblokkeerd door auto’s op de weg tot stilstand te brengen, wat tot een file leidde maar geen ongevallen veroorzaakte. In de onderhavige zaak is door verdachte en de medeverdachten in de nachtelijke uren op verschillende plekken op de [snelweg] grote hoeveelheden afval, waaronder asbest, gedumpt en in de brand gestoken. Het dumpen van afval en het stichten van brand op een weg is per definitie gevaarlijk, maar in de nacht, terwijl het donker is, is dat nog gevaarlijker. Het handelen van verdachte en zijn medeverdachten gaat dan ook verder dan enkel het verkeer platleggen door auto’s op de weg tot stilstand te brengen. Gelet op voornoemde redenen zijn de zaken dan ook niet vergelijkbaar en is oplegging van een hogere straf gerechtvaardigd.

Benadeelde partij

Rijkswaterstaat heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Gevorderd wordt een bedrag van € 28.453,59 ter vergoeding van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering deels, namelijk tot een bedrag van € 18.403,13, hoofdelijk dient te worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Voor het overige heeft de officier van justitie gevorderd de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, wegens gebrek aan onderbouwing van de vordering dan wel wegens het ontbreken van een machtiging waaruit blijkt dat de indiener van de vordering daartoe namens Rijkswaterstaat bevoegd is. De raadsman heeft aangevoerd dat het op basis van de onderbouwing van de vordering onvoldoende duidelijk is wat de daadwerkelijk geleden schade bedraagt en waar deze schade exact uit bestaat. Daarnaast is het onduidelijk of een bedrag aan schade is betaald of nog zal worden betaald. Subsidiair heeft de raadsman bepleit de schadevergoedingsmaatregel niet op te leggen indien de vordering wordt toegewezen, aangezien de benadeelde partij een overheidsinstantie betreft, die in staat moet worden geacht zelf een toegewezen bedrag te kunnen incasseren.
Oordeel van de rechtbank
Hoewel het voldoende aannemelijk is dat de benadeelde partij schade heeft geleden die het rechtstreekse gevolg is van de onder 1., 2. en 3. bewezen verklaarde feiten, beschikt de rechtbank over onvoldoende informatie om de hoogte daarvan te kunnen beoordelen. De rechtbank overweegt daartoe dat de vordering niet is onderbouwd met nota’s dan wel facturen, maar slechts met een aangifte en een schadeoverzicht. Op basis van die stukken kan naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende worden vastgesteld wat de daadwerkelijk geleden schade bedraagt en welke kosten er door de benadeelde partij zijn gemaakt. De vordering en de hoogte daarvan zijn door de verdediging gemotiveerd betwist. Ter zitting is namens de benadeelde partij niemand verschenen om toelichting te geven op de vordering. Nader onderzoek naar de juistheid en de omvang van de vordering zou, mede gelet op de betwisting daarvan, een uitgebreide behandeling vereisen. De rechtbank is daarom van oordeel dat de behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. De rechtbank ziet evenmin aanleiding om gebruik te maken van haar schattingsbevoegdheid ex artikel 6:97 van het Burgerlijk Wetboek, aangezien zij over onvoldoende informatie beschikt om een reële inschatting te kunnen maken van de geleden schade. Gelet op het voorgaande zal de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering verklaren. De vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op
  • de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 47, 57, 157 en 162 van het Wetboek van Strafrecht;
  • de artikelen 1a, 2 en 6 van de Wet op de economische delicten;
  • artikel 10.2 van de Wet milieubeheer.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het onder 1., 2. en 3. ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van 120 dagen.

Bepaalt dat van deze gevangenisstraf
een gedeelte, groot 104 dagenniet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd, die hierbij wordt vastgesteld op
twee jaren, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.

een taakstraf voor de duur van 140 uren.

Beveelt dat voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis voor de duur van
70 dagenzal worden toegepast.
Heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.

Benadeelde partij

Bepaalt dat de benadeelde partij
Rijkswaterstaatniet-ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding. De vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Bepaalt dat Rijkswaterstaat zijn eigen proceskosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Brinksma, voorzitter, mr. K. Bunk en mr. H. de Ruijter, rechters, bijgestaan door mr. M.A. Toussaint, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 7 mei 2024.

Eindnoten

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar doorgenummerde dossierpagina’s betreft dit delen van ambtsedige processen-verbaal, als bijlagen opgenomen bij het dossier NNRAB22004 Vors met nummer 2022195382 d.d. 2 januari 2023, doorgenummerd 1 tot en met 1281.
2.Pagina’s 974 tot en met 976.
3.Pagina 972.
4.Pagina’s 372 tot en met 374.
5.Pagina’s 373 tot en met 375.
6.Pagina 262-A.
7.Pagina 262-A.
8.Pagina 262-A.
9.Pagina 262-A.
10.Pagina 262-A.
11.Pagina 262-A.
12.Pagina’s 105 tot en met 106.
13.Pagina 107.
14.Pagina 972.
15.Pagina’s 380 tot en met 381.
16.Pagina’s 386 tot en met 387.
17.Pagina’s 744 en 884.
18.Pagina 745.
19.Pagina 643.
20.Pagina 883.
21.Pagina 641.
22.Pagina 943.
23.Pagina’s 755 en p. 944.
24.Pagina 884.
25.Pagina 883.
26.Pagina 389.
27.Pagina 141.
28.Pagina 145.
29.Pagina 141.
30.Pagina 16
31.Pagina 522.
32.Pagina 522.