ECLI:NL:RBNNE:2024:1719

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
7 mei 2024
Publicatiedatum
7 mei 2024
Zaaknummer
18-200454-22
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van verdachte in het kader van boerenprotesten wegens het versperren van de Rijksweg A7 en stichten van brand

Op 7 mei 2024 heeft de Rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die betrokken was bij de boerenprotesten. De verdachte werd veroordeeld tot een jeugddetentie van 109 dagen, gelijk aan de duur van het voorarrest, en een voorwaardelijke werkstraf van 40 uren met bijzondere voorwaarden. De zaak betreft een incident op 1 augustus 2022, waarbij de verdachte samen met medeverdachten de Rijksweg A7 heeft versperd door grote hoeveelheden afval, waaronder asbest, te dumpen en in brand te steken. Dit leidde tot gevaarlijke situaties voor weggebruikers en verstoring van de verkeersveiligheid.

De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan zeer ernstige strafbare feiten, waarbij het onaangekondigde karakter van het protest en de nachtelijke uitvoering de ernst vergrootten. De vordering van de benadeelde partij, Rijkswaterstaat, werd niet-ontvankelijk verklaard, omdat de rechtbank onvoldoende informatie had om de schade te beoordelen. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, die op dat moment 21 jaar oud was, en besloot het jeugdstrafrecht toe te passen, gezien de pedagogische mogelijkheden en de noodzaak voor begeleiding en behandeling. De rechtbank benadrukte dat het recht op vrijheid van meningsuiting en betoging niet kan leiden tot het plegen van strafbare feiten.

Uitspraak

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Leeuwarden
Parketnummer 18-200454-22
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken van 7 mei 2024 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 2001 te [geboorteplaats] , wonende te [adres] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 4 april 2024. Het onderzoek ter terechtzitting is gesloten op 7 mei 2024. De verdachte is verschenen op 4 april 2024, bijgestaan door mr. H.M. Terpstra, advocaat te Leeuwarden. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd
door mr. G.R. Stoeten.

Tenlastelegging

Aan verdachte is, na wijziging van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 1 augustus 2022 te/nabij [plaats] , althans in de gemeente Westerkwartier,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk enige openbare landweg, te weten (de oprit van) de [snelweg] richting Drachten heeft/hebben versperd, immers heeft/hebben verdachte en/of een of meer van zijn mededaders, onder meer
houten pallets en/of vuilniszakken met inhoud en/of autobanden en/of golfplaten en/of een jerrycan en/of papier en/of karton, althans een grote hoeveelheid afval, op een of meer plaatsen van het wegdek van de oprit en/of op de vluchtstrook gestort en/of deze voorwerpen vervolgens in de brand gestoken, waardoor er geen voertuigen meer konden passeren, terwijl daarvan gevaar voor de veiligheid van het verkeer te duchten was;
2.
hij op of omstreeks 1 augustus 2022 te [plaats] , althans in de gemeente Westerkwartier, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,(op de oprit van de [snelweg] richting Drachten) opzettelijk, zich van afvalstoffen te weten onder meer houten pallets en/of vuilniszakken met inhoud en/of autobanden en/of golfplaten met asbest en/of jerrycans en/of papier en/of karton heeft ontdaan door deze - al dan niet in verpakking - buiten een inrichting te storten, anderszins op en/of in de bodem te
brengen en/of te verbranden;
3.
hij op of omstreeks 1 augustus 2022 te [plaats] , althans in de gemeente Westerkwartier, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,(op de oprit van
de [snelweg] richting Drachten) opzettelijk brand heeft gesticht door open vuur in aanraking te brengen met onder meer houten pallets en/of vuilniszakken met inhoud en/of autobanden en/of golfplaten met asbest en/of een jerrycan en/of papier en/of karton
althans met een brandbare stof ten gevolge waarvan voormelde goederen geheel of
gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan, en daarvan gemeen gevaar voor het wegdek van de oprit van de [snelweg] en/of de berm in elk geval gemeen gevaar voor goederen, te duchten was;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 1 augustus 2022 te/nabij [plaats] , althans in de gemeente Westerkwartier, openlijk, te weten op (de oprit van) de [snelweg] richting Drachten, in elk geval op of aan de openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats, in vereniging, geweld heeft gepleegd tegen een goed, althans meerdere goederen, te weten:
- houten pallets en/of vuilniszakken met inhoud en/of autobanden en/of golfplaten met asbest en/of een jerrycan en/of papier en/of karton; door:
open vuur in aanraking te brengen met die goederen althans met een brandbare stof ten gevolge waarvan voormelde goederen geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor de onder 1., 2. en 3. primair ten laste gelegde feiten.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat een bewezenverklaring kan volgen voor de onder 1., 2. en 3. primair ten laste gelegde feiten.
Oordeel van de rechtbank De bewijsmiddelen1
De rechtbank stelt op grond van de hierna te noemen bewijsmiddelen die de daartoe redengevende feiten en omstandigheden bevatten, het volgende vast.
Op 27 juli 2022 vraagt medeverdachte [medeverdachte 1] (hierna: [medeverdachte 1] ) in een chatgesprek aan medeverdachte [medeverdachte 2] (hierna: [medeverdachte 2] ) of hij nog zand, grind of grofvuil heeft, omdat zij iets nodig hebben voor de actie van de aankomende nacht. [medeverdachte 2] antwoordt dat hij wel asbestplaten heeft liggen, waarop [medeverdachte 1] aangeeft dat dat akkoord is. [medeverdachte 1] en medeverdachte [medeverdachte 3] (hierna: [medeverdachte 3] ) halen op 29 juli 2022 afval op bij [medeverdachte 2] .2 Dit afval bestaat uit houten pallets, autobanden3, oud papier en asbestplaten.4
In de avond van 31 juli 2022 komen verdachte, [medeverdachte 1] , [medeverdachte 3] en medeverdachte [medeverdachte 4] (hierna: [medeverdachte 4] ) samen en maken zij een plan om in het kader van de boerenprotestacties in de aankomende nacht afval te dumpen bij de afslag [plaats] op de [snelweg] .5 Het plan is om asbest en pallets te dumpen en in de brand te steken.6 Het doel van de actie is de oprit van de weg te blokkeren.7 Nadat de afspraken zijn gemaakt, vertrekken verdachte, [medeverdachte 1] , [medeverdachte 3] , en [medeverdachte 4] rond 02.30 uur.8 Verdachte en [medeverdachte 4] rijden op de scooter vooruit naar de [snelweg] bij [plaats] om te kijken of er geen politie of andere mensen in de buurt zijn.9 Omstreeks 02.50 uur rijden [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] op de trekker met daarachter een kar met het afval dat zij eerder bij [medeverdachte 2] hebben opgehaald, in de richting van de oprit van de [snelweg] richting Drachten.10 [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] halen het afval van de kar en dumpen dit op de weg.11 Verdachte gooit een paar pallets op de afvalbult.12 Vervolgens gooit [medeverdachte 1] een kan met brandbare vloeistof over deze bult heen.13 Daarna steekt [medeverdachte 3] de afvalbult aan.14 [medeverdachte 3] rent weg wanneer de bult in de brand staat.15 Verdachte gooit vervolgens een pallet op de afvalbult.16 Daarna rijden verdachte, [medeverdachte 1] , [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] weg.
Op 1 augustus 2022 omstreeks 03.00 uur krijgen verbalisanten [naam] en [naam] opdracht zich te begeven naar de oprit van de [snelweg] ter hoogte van [plaats] . Ter plaatse aangekomen zien de
verbalisanten dat er pallets in de brand staan, dat er autobanden bij de pallets liggen en dat er asbestplaten op het vuur liggen.17 In de brandende stapel treffen zij een jerrycan aan en een envelop met daarop het adres van de vriendin van [medeverdachte 2] .18 Verbalisant [naam] komt op 1 augustus 2022 in de loop van de dag ter plaatse bij de oprit van de [snelweg] ter hoogte van [plaats] . Hij ziet dat de gehele oprit geblokkeerd is door een afvalbult, die bestaat uit meerdere houten pallets, autobanden, papier dan wel karton en asbest gelijkend materiaal in de vorm van golfplaten.19 Verder ziet verbalisant [naam] dat het materiaal op de afvalbult deels verbrand is en dat er op het wegdek van de [snelweg] roetplekken zijn en dat er gesmolten materiaal ligt.20 Uit nader onderzoek naar het gedumpte afval is gebleken dat er tussen het afval asbest zat.21
Namens Rijkswaterstaat is aangifte gedaan van het vernielen en het versperren dan wel het onbruikbaar maken van de oprit van de [snelweg] in de richting van Drachten ter hoogte van [plaats] .22 Door het dumpen van het afval was de [snelweg] te [plaats] op 1 augustus 2022 niet toegankelijk voor de bestemde weggebruikers. Het gevaar op de weg bestond uit de in het donker op de weg liggende obstakels. Doordat het afval verspreid lag over de rijbaan, was de gehele oprit geblokkeerd. Het gevaar voor de weggebruikers bestond uit het risico dat zij tegen of over het gedumpte afval heen zouden kunnen rijden, met het risico op schade aan hun voertuig of het risico op het oplopen van (zwaar) lichamelijk letsel.23
Nadere overwegingen
Op basis van voornoemde bewijsmiddelen is de rechtbank met de officier van justitie en de raadsvrouw van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich als medepleger schuldig heeft gemaakt aan de onder 1., 2. en 3. primair ten laste gelegde feiten, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring.
Ten aanzien van de onder 3. primair ten laste gelegde brandstichting merkt de rechtbank ten overvloede op dat naar algemene ervaringsregels voorzienbaar is dat wanneer op de weg goederen in de brand worden gestoken waarbij tevens gebruik wordt gemaakt van een brandbare vloeistof, dit gemeen gevaar voor zowel het wegdek als voor de aangrenzende berm oplevert.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het onder 1., 2. en 3. primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
1. ​
hij op 1 augustus 2022 te [plaats] , tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk enige openbare landweg, te weten de oprit van de [snelweg] richting Drachten heeft versperd, immers hebben verdachte en zijn mededaders onder meer houten pallets en vuilniszakken met inhoud en autobanden en golfplaten en een jerrycan en papier en karton, op een of meer plaatsen van het wegdek van de oprit gestort en deze voorwerpen vervolgens in de brand gestoken, waardoor er geen voertuigen meer konden passeren, terwijl daarvan gevaar voor de veiligheid van het verkeer te duchten was.
hij op 1 augustus 2022 te [plaats] , tezamen en in vereniging met anderen, op de oprit van de [snelweg] richting Drachten opzettelijk, zich van afvalstoffen te weten onder meer houten pallets en vuilniszakken met inhoud en autobanden en golfplaten met asbest en een jerrycan en papier en karton heeft ontdaan
door deze - al dan niet in verpakking - buiten een inrichting te storten en te verbranden.
3. primair
hij op 1 augustus 2022 te [plaats] , tezamen en in vereniging met anderen, op de oprit van
de [snelweg] richting Drachten opzettelijk brand heeft gesticht door open vuur in aanraking te brengen met onder meer houten pallets en vuilniszakken met inhoud en autobanden en golfplaten met asbest en een jerrycan en papier en karton, ten gevolge waarvan voormelde goederen gedeeltelijk zijn verbrand en brand is ontstaan, en daarvan gemeen gevaar voor het wegdek van de oprit van de [snelweg] en de berm te duchten was.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
1. medeplegen van opzettelijk een openbare landweg versperren, terwijl daarvan gevaar voor de veiligheid van het verkeer te duchten is.
2. medeplegen van overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 10.2, eerste lid, van de Wet milieubeheer, opzettelijk begaan.
3. primair medeplegen van opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat toepassing wordt gegeven aan het jeugdstrafrecht en dat verdachte ter zake van de onder 1., 2. en 3. primair ten laste gelegde feiten wordt veroordeeld tot een onvoorwaardelijke jeugddetentie van 107 dagen, met aftrek van het voorarrest. Daarnaast heeft de officier van justitie oplegging gevorderd van een geheel voorwaardelijke werkstraf van 40 uren, subsidiair 20
dagen jeugddetentie, met een proeftijd van twee jaren en met oplegging van de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft eveneens bepleit dat toepassing wordt gegeven aan het jeugdstrafrecht. Daarnaast heeft de raadsvrouw bepleit de door de officier van justitie gevorderde onvoorwaardelijke jeugddetentie niet op te leggen en de gevorderde voorwaardelijke werkstraf te matigen. Daartoe heeft de raadsvrouw aangevoerd dat verdachte zeer lang voorlopig gehecht is geweest, waardoor er geen strafrestant meer over is. De raadsvrouw heeft verzocht een symbolische voorwaardelijke werkstraf op te leggen, zodat de bijzondere voorwaarden kunnen doorlopen. Ten aanzien van de bijzondere voorwaarden heeft de raadsvrouw bepleit geen middelenverbod- en controle, contactverbod met de medeverdachten, controle op het sociale netwerk alsmede op de telefoon en op het sociaal mediagebruik op te leggen, aangezien daartoe geen noodzaak bestaat. Tot slot heeft de raadsvrouw bepleit de bijzondere voorwaarden niet dadelijk uitvoerbaar te verklaren, nu de noodzaak daartoe eveneens ontbreekt.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting en de over hem opgemaakte rapportages, het verdachte betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging
Ernst van de feiten
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Op 10 juni 2022 heeft het kabinet de stikstofplannen voor de agrarische sector gepresenteerd. De plannen houden in dat in veel delen van Nederland de stikstofuitstoot fors moet worden teruggedrongen. Het gevolg daarvan is dat niet alle boeren door kunnen gaan met hun bedrijf. Naar aanleiding van de stikstofplannen vinden er in de zomer van 2022 in heel Nederland boerenprotesten plaats. Zo worden er onder andere demonstraties gehouden, worden snelwegen en distributiecentra geblokkeerd en worden omgekeerde vlaggen opgehangen.
Verdachte is in de nacht van 1 augustus 2022 bij de oprit [plaats] van de [snelweg] betrokken geweest bij een boerenprotest. Verdachte en zijn medeverdachten hebben de weg versperd door daarop een grote hoeveelheid afval, waaronder asbest, te dumpen en in de brand te steken. Als gevolg daarvan is er gevaar voor het verkeer en voor goederen te duchten geweest. Naar eigen zeggen heeft verdachte meegedaan aan het protest omdat hij boerenprotesten wel eens voorbij zag komen op Telegram en het hem wel leuk leek.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan zeer ernstige feiten. Het dumpen en verbranden van afval, waaronder asbest, buiten een daarvoor bestemde inrichting levert niet alleen gevaar op voor de volksgezondheid, maar is daarnaast gevaarlijk voor het milieu. Het versperren van een weg door daar afval op te dumpen is gevaarlijk omdat het de normale verkeersstroom verstoort en kan leiden tot verkeersopstoppingen en verkeersongevallen. Nietsvermoedende weggebruikers kunnen plotseling worden geconfronteerd met obstakels op de weg, wat vervolgens kan leiden tot abrupte manoeuvres en mogelijke aanrijdingen. Bovendien kunnen hulpdiensten belemmerd worden in de
uitoefening van hun taak. Wat de bewezen verklaarde feiten nog kwalijker maakt, is dat deze onaangekondigd waren en s nachts plaatsvonden. Het behoeft geen uitleg dat s nachts het zicht op de weg minder goed is en dat de kans op ongelukken daarmee groter is. Gelukkig hebben er naar aanleiding van de door verdachte gepleegde feiten geen ongelukken plaatsgevonden en is er alleen schade aan de weg en de berm geweest. Dit had echter zo maar anders kunnen zijn. Uit het dossier blijkt namelijk dat in de nacht van 28 juli 2022 bij de oprit Frieschepalen ongelukken zijn ontstaan, doordat weggebruikers over het aldaar gedumpte afval heen zijn gereden.
De rechtbank overweegt dat het recht op vrijheid van meningsuiting en het recht op betoging fundamentele rechten betreffen die essentieel zijn in een democratische samenleving. Voornoemde rechten kunnen echter nooit een vrijbrief zijn voor het plegen van strafbare feiten. Verdachte en zijn medeverdachten hebben met hun handelen de wettelijke grenzen fors overschreden. Als gevolg van dit handelen zijn er levensgevaarlijke situaties in het leven geroepen voor andere nietsvermoedende weggebruikers, die overigens ook niet verantwoordelijk zijn voor de plannen van het kabinet. De rechtbank rekent dit verdachte aan.
Persoon van de verdachte
Naast de ernst van de feiten houdt de rechtbank met de persoonlijke omstandigheden van verdachte. De rechtbank heeft acht geslagen op de justitiële documentatie van verdachte van 22 februari 2024. Uit die documentatie blijkt dat verdachte in augustus 2022 is veroordeeld wegens opzettelijk brand stichten tot een deels voorwaardelijke jeugddetentie en een werkstraf. Die eerdere veroordeling heeft verdachte er kennelijk niet van weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen.
De rechtbank heeft daarnaast gelet op het advies van Reclassering Nederland van 21 februari 2024. Uit het advies blijkt dat de voorlopige hechtenis van verdachte op 9 augustus 2022 is aangevangen en sindsdien turbulent is verlopen. De voorlopige hechtenis is geschorst, opgeheven en vervolgens weer geschorst. Gedurende de schorsing heeft verdachte zich meerdere keren niet aan de voorwaarden gehouden en heeft hij meerdere waarschuwingen gekregen. Sinds september 2023 verblijft verdachte in de beschermde woonvorm het [instelling] van het Forensisch Centrum Adolescenten ( [instelling] ), waar hij ook ggz-hulp krijgt. De reclassering schat het risico op recidive in als hoog, vanwege het turbulente verloop van het schorsingstoezicht. Het is voor verdachte zo nu en dan moeilijk om zich aan de voorwaarden en afspraken te houden. De reclassering schat het risico op het onttrekken aan de voorwaarden in als gemiddeld tot hoog. Volgens de reclassering dient het ingezette traject te worden voortgezet, omdat verdachte gebaat is bij langdurige begeleiding U en toezicht binnen een forensisch kader. De reclassering adviseert bij een veroordeling een (deels) voorwaardelijke straf met als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij de jeugdreclassering, een ambulante behandeling, begeleid wonen in het [instelling] , een contactverbod met de medeverdachten, een middelenverbod- en controle, het hebben van dagbesteding en controle op het sociaal netwerk alsmede op de telefoon en op het sociaal mediagebruik. De reclassering adviseert deze bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar te verklaren.
Tot slot heeft de rechtbank gelet op de ter zitting gegeven toelichting van de jeugdreclassering. De jeugdreclassering heeft aangegeven dat het schorsingstoezicht grillig is verlopen. De jeugdreclassering ziet daarentegen dat verdachte wel graag wil. Bij het [instelling] krijgt verdachte behandeling waar hij aan mee werkt en hij heeft dagbesteding. Het [instelling] ziet dat verdachte zich beter aan de voorwaarden en afspraken houdt en dat het nu de goede kant opgaat. Het traject bij het [instelling] loopt inmiddels zes maanden, maar het is gebruikelijk dat het twee jaar duurt. Het is belangrijk dat het traject wordt voortgezet en dat het niet wordt doorkruist door oplegging van een eventuele detentie.
Toepassing volwassenstrafrecht of jeugdstrafrecht
De rechtbank stelt vast dat verdachte de bewezen verklaarde feiten heeft gepleegd toen hij 21 jaar oud was. Het uitgangspunt is dat een jongvolwassen verdachte die ten tijde van de strafbare feiten meerderjarig is, volgens het volwassenstrafrecht wordt berecht. De rechtbank kan echter besluiten voor jongvolwassenen met toepassing van artikel 77c van het Wetboek van Strafrecht, jeugdsancties toe te passen indien daartoe grond wordt gevonden in de persoon van verdachte of de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan.
De reclassering heeft in haar rapport geadviseerd het jeugdstrafrecht toe te passen. De reclassering ziet op het gebied van handelingsvaardigheden en pedagogische mogelijkheden indicaties voor de toepassing van het jeugdstrafrecht. Verdachte functioneert verstandelijk op een laag niveau en kan zich niet zelfstandig staande houden. Hij is afhankelijk van begeleiding en hulpverlening. Daarnaast is verdachte beïnvloedbaar, impulsief en kan hij de gevolgen van zijn gedrag en handelen onvoldoende overzien.
De rechtbank neemt gelet op het voorgaande het advies van de reclassering over en zal het jeugdstrafrecht toepassen. Daarbij heeft de rechtbank enerzijds in aanmerking genomen dat verdachte nog kan profiteren van een pedagogische aanpak en dat sprake is van een goed verlopend jeugdreclasseringstoezicht en anderzijds dat contra-indicaties voor de toepassing van het jeugdstrafrecht niet aan de orde zijn.
Op te leggen straf
Naar het oordeel van de rechtbank rechtvaardigen de aard en de ernst van de bewezen verklaarde feiten in beginsel oplegging van een onvoorwaardelijke jeugddetentie. Ondanks de ernst van de feiten, zal de rechtbank aan verdachte opleggen een voorwaardelijke werkstraf en een geheel onvoorwaardelijke jeugddetentie gelijk aan de tijd die verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht. De rechtbank is van oordeel dat oplegging van een jeugddetentie waardoor verdachte opnieuw gedetineerd zou raken, niet opportuun is, gelet op het reeds ingezette zorgtraject. De rechtbank leidt uit de rapportages en hetgeen ter zitting is besproken af dat verdachte vooral gebaat is bij begeleiding en behandeling van de bij hem aanwezige problematiek.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat de door de officier van justitie gevorderde straf passend en geboden is. Omdat de rechtbank uitgaat van 109 dagen voorarrest, zal de rechtbank een onvoorwaardelijke jeugddetentie voor die duur opleggen. Daarnaast zal de rechtbank een voorwaardelijke werkstraf van 40 uren met een proeftijd van twee jaren opleggen. De rechtbank zal aan de voorwaardelijke werkstraf de door de reclassering geformuleerde bijzondere voorwaarden verbinden, met uitzondering van het middelen-verbod en de controle, het contactverbod met de medeverdachten en de controle op het sociale netwerk alsmede op de telefoon en op het sociale mediagebruik. Met de raadsvrouw is de rechtbank van oordeel dat de noodzaak voor die voorwaarden ontbreekt. Tot slot zal de rechtbank de bijzondere voorwaarden niet dadelijk uitvoerbaar verklaren, nu zij daartoe geen aanleiding ziet.
Benadeelde partij
Rijkswaterstaat heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Gevorderd wordt een bedrag van 16.925,61 ter vergoeding van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering volledig hoofdelijk dient te worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering dient te worden afgewezen, wegens gebrek aan onderbouwing daarvan dan wel wegens het ontbreken van een machtiging waaruit blijkt dat de indiener van de vordering daartoe namens Rijkswaterstaat bevoegd is. De raadsvrouw heeft aangevoerd dat het op basis van de onderbouwing van de vordering onvoldoende duidelijk is wat de daadwerkelijk geleden schade bedraagt en waar deze schade exact uit bestaat. Daarnaast is het onduidelijk of een bedrag aan schade is betaald of nog zal worden betaald.
Oordeel van de rechtbank
Hoewel het voldoende aannemelijk is dat de benadeelde partij schade heeft geleden die het rechtstreekse gevolg is van de onder 1., 2. en 3. primair bewezen verklaarde feiten, beschikt de rechtbank over onvoldoende informatie om de hoogte daarvan te kunnen beoordelen. De rechtbank overweegt daartoe dat de vordering niet is onderbouwd met notas dan wel facturen, maar slechts met een aangifte en een schadeoverzicht. Op basis van die stukken kan naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende worden vastgesteld wat de daadwerkelijk geleden schade bedraagt en welke kosten er door de benadeelde partij zijn gemaakt. De vordering en de hoogte daarvan zijn door de verdediging gemotiveerd betwist. Ter zitting is namens de benadeelde partij niemand verschenen om toelichting te geven op de vordering. Nader onderzoek naar de juistheid en de omvang van de vordering zou, mede gelet op de betwisting daarvan, een uitgebreide behandeling vereisen. De rechtbank is daarom van oordeel dat de behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. De rechtbank ziet evenmin aanleiding om gebruik te maken van haar schattingsbevoegdheid ex artikel 6:97 van het Burgerlijk Wetboek, aangezien zij over onvoldoende informatie beschikt om een reële inschatting te kunnen maken van de geleden schade. Gelet op het voorgaande zal de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering verklaren. De vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op
- de artikelen 47, 77c, 77g, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg, 157 en 162 van het Wetboek van
Strafrecht;
  • de artikelen 1a, 2 en 6 van de Wet op de economische delicten;
  • artikel 10.2 van de Wet milieubeheer.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het onder 1., 2. en 3. primair ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een jeugddetentie voor de duur van 109 dagen.

Beveelt dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde jeugddetentie geheel in mindering zal worden gebracht.

een taakstraf, bestaande uit een werkstraf voor de duur van 40 uren.

Bepaalt dat deze werkstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd, die hierbij wordt vastgesteld op
twee jaren, de hierna te noemen voorwaarden niet heeft nageleefd.
Beveelt voorts dat, indien het mocht komen tot de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde werkstraf, vervangende jeugddetentie voor de duur van
20 dagenzal worden toegepast, indien de veroordeelde de werkstraf niet naar behoren verricht.
Voorwaarde is, dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
dat de veroordeelde zich binnen veertien dagen na het onherroepelijk worden van de uitspraak meldt bij de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering, telefoonnummer 088 - 5260000, en dat hij zich daarna gedurende de proeftijd zal blijven melden zo lang en zo frequent als deze instelling dat noodzakelijk acht;
dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd of zoveel korter als de jeugdreclassering dat noodzakelijk acht, onder behandeling zal stellen van Ambulante Forensische Psychiatrie Noord (AFPN) GGZ Drenthe of een soortgelijke zorgverlener, zulks ter beoordeling van de jeugdreclassering. De veroordeelde houdt zich daarbij aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor de behandeling;
dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd of zoveel korter als de jeugdreclassering dat noodzakelijk acht, zal verblijven in het [instelling] of een soortgelijke instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang, zulks ter beoordeling van de jeugdreclassering. De veroordeelde houdt zich daarbij aan de huisregels en het (dag)programma dat deze instelling in overleg met de jeugdreclassering heeft opgesteld;
dat de veroordeelde gedurende de proeftijd of zoveel korter als de jeugdreclassering dat noodzakelijk acht, beschikt over dagbesteding bij het [instelling] ( [instelling] ), of een andere door de jeugdreclassering goedgekeurde dagbesteding.
Geeft aan de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering, een gecertificeerde instelling die jeugdreclassering uitvoert, opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
  • medewerking zal verlenen aan het jeugdreclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met het vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de jeugdreclassering zo vaak en zolang als de jeugdreclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen.
Heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.

Benadeelde partij

Bepaalt dat de benadeelde partij
Rijkswaterstaatniet-ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding. De vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Bepaalt dat Rijkswaterstaat zijn eigen proceskosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Brinksma, voorzitter, tevens kinderrechter, mr. K. Bunk en mr. H. de Ruijter, rechters, bijgestaan door mr. M.A. Toussaint, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 7 mei 2024.
Eindnoten
1. Wanneer hierna wordt verwezen naar doorgenummerde dossierpaginas betreft dit delen van ambtsedige
processen-verbaal, als bijlagen opgenomen bij het dossier NNRAB22004 Vors met nummer 2022195382
d.d. 2 januari 2023, doorgenummerd 1 tot en met 1281.
2 Paginas 262-A en 758.
3 Pagina 759.
4 Pagina 799.
5 Paginas 514 en 515.
6 Pagina 515.
7 Pagina 604.
8 Pagina 515.
9 Pagina 682.
10 Paginas 44, 45, 745 en 746.
11 Pagina 747.
12 Pagina 692.
13 Pagina 682.
14 Pagina 747
15 Pagina 693.
16 Pagina 747.
17 Pagina 150.
18 Paginas 150 en 799.
19 Pagina 6.
20 Pagina 6.
21 Pagina 41.
22 Pagina 496.
23 Pagina 497.