ECLI:NL:RBNNE:2024:17

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
8 januari 2024
Publicatiedatum
8 januari 2024
Zaaknummer
LEE 23/5456
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongeldigverklaring rijbewijs wegens drugsmisbruik en afwijzing verzoek voorlopige voorziening

In deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Nederland op 8 januari 2024, wordt het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoeker afgewezen. Verzoeker had bezwaar gemaakt tegen de ongeldigverklaring van zijn rijbewijs door de directie van het CBR, die op 13 november 2023 had besloten dat verzoeker ongeschikt was om te rijden vanwege drugsmisbruik. De voorzieningenrechter oordeelt dat de bijzondere belangen van verzoeker, waaronder zijn werk als zelfstandige en de zorg voor zijn zoontje, niet opwegen tegen het algemene belang van de verkeersveiligheid. De voorzieningenrechter stelt vast dat verzoeker in het verleden is aangehouden voor rijden onder invloed van cannabis en dat hij heeft geweigerd mee te werken aan een bloedproef. Laboratoriumonderzoek heeft aangetoond dat er sprake was van drugsmisbruik, wat door een psychiater is bevestigd. De voorzieningenrechter concludeert dat er geen aanleiding is om het besluit van het CBR te schorsen, aangezien de psychiater goed onderbouwd heeft dat verzoeker nog steeds drugsmisbruik vertoont. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af, waardoor het rijbewijs van verzoeker ongeldig blijft. Er is geen aanleiding voor vergoeding van griffierecht of proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 23/5456

uitspraak van de voorzieningenrechter van 8 januari 2024 in de zaak tussen

[naam 1] , uit [woonplaats] , verzoeker

en

de directie van het CBR, verweerder

(gemachtigde: mr. P.A. Leerentveld).

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoeker tegen de ongeldigverklaring van zijn rijbewijs. Hiertoe heeft verweerder besloten in het bestreden besluit van 13 november 2023. Verzoeker heeft hiertegen bezwaar gemaakt.
1.1.
Verweerder heeft op het verzoek gereageerd met een verweerschrift.
1.2.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 4 januari 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: verzoeker, bijgestaan door [naam 2] , en de gemachtigde van verweerder.

Totstandkoming van het besluit

2.1.
Op 26 augustus 2022 is verzoeker als bestuurder van een personenauto in Leeuwarden aangehouden. Volgens het opgemaakte proces-verbaal constateerden de verbalisanten dat verzoekers ogen waterig/wazig en bloeddoorlopen waren. Een afgenomen speekseltest gaf de indicatie van gebruik van cannabis (THC). Verzoeker heeft vervolgens geweigerd mee te werken aan het afnemen van een bloedproef. Het rijbewijs van verzoeker is vervolgens ingevorderd, maar op enig moment weer aan verzoeker toegezonden.
2.2.
Bij besluit van 12 september 2022 heeft verweerder aan verzoeker wegens diens weigering om mee te werken aan bloedonderzoek, een onderzoek naar zijn drugsgebruik opgelegd. Bij besluit van bezwaar van 12 januari 2023 heeft verweerder het bezwaar van verzoeker hiertegen kennelijk ongegrond verklaard. Tegen dit besluit op bezwaar heeft verzoeker geen beroep ingesteld.
2.3.
Op 10 maart 2023 is laboratoriumonderzoek verricht. De uitslag van 22 maart 2023 vermeldt onder meer: ‘Cannabisscreening positief. THC met 1.2 µg/L boven referentiewaarde 1.0 µg/L. Meest prominente metaboliet 11-OH-THC niet aantoonbaar (halfwaardetijd respectievelijk 20-57 en 12-36uur) dat wil zeggen onder referentiewaarde lab (<1 mcg/l). THC-carbonzuur is aangetoond, met 15.8 mcg/l boven referentiewaarde van lab (5 mcg/l). Bij chronisch gebruik kan door accumulatie in vetweefsel nog wekenlang THC of metabolieten worden aangetoond, mede afhankelijk van aanwezige hoeveelheid vet en hoeveelheid (chronisch) gebruikte cannabis’.
2.4.
Op 25 maart 2023 is een onderzoek verricht door Graveland CBR Keuringen B.V. In het verslag van bevindingen van 13 mei 2023 concludeert psychiater R. Graveland dat voorafgaand aan de aanhouding op 26 augustus 2022 sprake was van drugsmisbruik in de zin der wet en volgens DSM-5-criteria. Het is niet mogelijk een stopdatum vast te stellen. Als classificatie DSM-5 noemt de psychiater: beperkte stoornis in het gebruik van cannabis.
2.5.
Op 27 juni 2023 is wederom laboratoriumonderzoek verricht. De uitslag van 6 juli 2023 vermeldt geen bijzonderheden.
2.6.
In het nu bestreden besluit van 13 november 2023 heeft verweerder het rijbewijs van verzoeker ongeldig verklaard vanaf 20 november 2023. Verweerder stelt dat uit onderzoek blijkt dat er bij verzoeker sprake is van drugsmisbruik en dat dit, ten tijde van de keuring op 25 maart 2023, niet gestopt is. Verweerder merkt verder op dat verzoeker ongeschikt blijft om te rijden totdat hij stopt met het drugsmisbruik én dat een jaar volhoudt.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

3.1.
Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
3.2.
De relevante regelgeving is opgenomen in een bijlage bij deze uitspraak.
4.1.
Artikel 8.8 van de Regeling eisen geschiktheid 2000 bepaalt dat personen die misbruik maken van psychoactieve middelen, zoals middelen waarin cannabis is verwerkt, ongeschikt zijn voor het besturen van motorrijtuigen. Uit artikel 27 van de Regeling maatregelen rijvaardigheid en geschiktheid 2011 in samenhang met artikel 134, tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994 volgt dat verweerder bij ongeschiktheid het rijbewijs ongeldig moet verklaren.
4.2.
De psychiater heeft geconcludeerd (2.4.) dat er sprake was van drugsmisbruik. Verweerder mag volgens vaste rechtspraak [1] afgaan op het psychiatrisch rapport, maar moet wel nagaan of dit rapport op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen, de redenering daarin begrijpelijk is en de getrokken conclusies daarop aansluiten. Dit volgt uit de vergewisplicht van artikel 3:9 van de Algemene wet bestuursrecht. De rechter toetst of verweerder gehandeld heeft overeenkomstig de vergewisplicht.
4.3.
De psychiater heeft in het rapport van bevindingen onder meer opgemerkt (B. staat voor betrokkene):
‘B. beweerde 17 uur voor de aanhouding te hebben geblowd en in het jaar daarvoor slechts drie keer. Als hij inderdaad zo weinig gebruikte, dan was de cannabistest niet positief geweest. Dit wijst erop dat B. frequenter gebruikte dan hij aangeeft en maakt zijn anamnese over zijn gebruik in de periode voor de aanhouding niet betrouwbaar.
B. zegt dat hij zijn drugsgebruik na de aanhouding niet heeft gewijzigd, omdat het al minimaal was. Uit het bloedonderzoek blijkt echter dat hij nog altijd meer gebruikt dan hij zelf beweert. Hij zou voor het laatst hebben geblowd op 26 februari 2023 en ook nog eens slechts 0.1 g, terwijl op 10 maart 2023 THC en THC-COOH in zijn urine werden gevonden. Van bovengenoemde geringe hoeveelheid zijn 12 dagen later geen sporen meer terug te vinden in het bloed van een sporadische gebruiker. Dat is alleen mogelijk als B. veelvuldiger cannabis heeft gebruikt, waardoor THC in vetweefsel is opgeslagen en THC en metabolieten daarvan langs die weg in zijn bloed zijn beland.
Om deze reden kan de bij B. vastgestelde positieve laboratoriumtest worden geëxtrapoleerd naar de periode van het jaar voorafgaande aan de laatste aanhouding en is deze daarmee een aanwijzing voor drugsmisbruik in die periode. Verder moet, gelet op de bij B. geconstateerde positieve laboratoriumtest, worden aangenomen dat hij, zelfs in het vooruitzicht van een spoedig onderzoek met dreigende, voorzienbare consequenties voor de geldigheid van zijn rijbewijs, zich niet heeft kunnen of willen onthouden van drugsgebruik.
(…)
B. vertelt dat hij zijn drugsgebruik sinds de aanhouding niet heeft gewijzigd. Dit betekent dat de gronden waarop de diagnose is gesteld (periode voor de aanhouding) nog voortduren sinds de aanhouding. Ondanks de afwezigheid van relevante laboratoriumafwijkingen bij bloed- en urineonderzoek, is derhalve niet aannemelijk dat betrokkene met het drugsgebruik is gestopt’.
4.4.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft de psychiater hiermee goed onderbouwd hoe hij tot zijn conclusie is gekomen. Daarnaast is er geen rapport van een andere deskundige die tot afwijkende bevindingen komt. Verweerder heeft daarom voldaan aan de vergewisplicht en heeft het bestreden besluit terecht gebaseerd op het advies van de deskundige.
4.5.
Gezien de toepasselijke regelgeving, waarvan de strekking is samengevat in 4.1., dient verweerder daarom over te gaan tot ongeldigverklaring van verzoekers rijbewijs. De opmerkingen van verzoeker met de strekking dat zijn drugsgebruik uitsluitend recreatief van aard is en dat dit ook blijkt uit de waarden vastgesteld bij laboratoriumonderzoek, kunnen niet tot een andere conclusie leiden. Bij de aanhouding was verzoeker vermoedelijk onder invloed van cannabis. Omdat hij weigerde mee te werken aan het bloedonderzoek, is het niet mogelijk geweest om vast te stellen in hoeverre dat het geval was. Dit komt voor verzoekers rekening en risico. Daarnaast blijkt uit hetgeen verzoeker ter zitting heeft verteld over zijn gebruik van (bij Opiumwet verboden) cannabismiddelen, namelijk in de weekeindes en geregeld in de avond, dat zijn gebruik groter is dan hij bij het psychiatrisch onderzoek heeft verteld. Terecht werpt verweerder hem daarom onderrapportage tegen.
5.1.
Vervolgens komt aan de orde of bijzondere omstandigheden aanleiding vormen om toch een voorlopige voorziening te treffen. Verzoeker heeft erop gewezen dat hij zijn rijbewijs nodig heeft voor zijn werk als zelfstandige en om in noodgevallen met zijn zoontje, die aan hemofilie lijdt, naar het Universitair Medisch Centrum Groningen te kunnen rijden.
5.2.
De voorzieningenrechter overweegt dat verzoeker voor zijn werk, ook gezien de af te leggen afstanden vanuit zijn woonplaats, groot belang heeft bij het kunnen beschikken over een geldig rijbewijs. Dit belang is echter niet uitzonderlijk en is door de wetgever meegewogen bij het opstellen van de regels. De wetgever heeft een groter gewicht toegekend aan het belang van verkeersveiligheid.
5.3.
Ook is het van groot belang dat het zoontje van verzoeker in een noodgeval snel naar het ziekenhuis wordt gebracht. Het is echter niet gebleken dat de moeder van het kind dan niet kan rijden. De opmerking van verzoeker ter zitting dat het veiliger is dat hij in zo’n situatie zelf rijdt, wat daarvan ook zij, is onvoldoende om anders te concluderen.
5.4.
Relevant is verder dat verzoeker op vrij korte termijn de gelegenheid zal hebben om weer een geldig rijbewijs te krijgen aangezien de recidiefvrije periode van een jaar is verstreken op 26 maart 2024. Zoals verweerder in het verweerschrift en ter zitting heeft toegelicht, kan verzoeker halverwege februari 2024 een gezondheidsverklaring indienen. Vervolgens zal hij verwezen worden naar een psychiater die zal beoordelen of het drugsmisbruik is gestopt. Verzoeker heeft zelf in de hand of de uitslag positief zal zijn. Zo ja, dan kan verzoeker over ongeveer vier maanden weer over een geldig rijbewijs beschikken.
5.5.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter zijn de bijzondere belangen van verzoeker niet van een groter gewicht dan het algemene belang van de verkeersveiligheid. Er is daarom geen aanleiding om bij wijze van voorlopige voorziening het bestreden besluit te schorsen.

Conclusie en gevolgen

6. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Dat betekent dat het rijbewijs van verzoeker ongeldig blijft. Voor vergoeding van het griffierecht of voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.H. de Groot, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. H.A. Hulst, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 8 januari 2024.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Bijlage

Algemene wet bestuursrecht
Artikel 3:9
Indien een besluit berust op een onderzoek naar feiten en gedragingen dat door een adviseur is verricht, dient het bestuursorgaan zich ervan te vergewissen dat dit onderzoek op zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden.
Wegenverkeerswet 1994
Artikel 133
1. In de in artikel 131, eerste lid, aanhef en onderdeel b, bedoelde gevallen legt het CBR bij het in dat artikel bedoelde besluit betrokkene de verplichting op zich te onderwerpen aan een onderzoek naar zijn rijvaardigheid of geschiktheid.
Artikel 134
1. Het CBR stelt zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen vier weken na ontvangst van de bevindingen van de deskundige of deskundigen, de uitslag van het onderzoek vast. Van deze uitslag doet het CBR mededeling aan betrokkene. Indien een of meer deskundigen bij hun bevindingen hebben aangetekend dat inzage daarvan naar hun oordeel kennelijk ernstig nadeel voor betrokkene zou opleveren, deelt het CBR de bevindingen schriftelijk mede aan de door betrokkene aangewezen vertrouwensarts.
2. Het CBR besluit tot ongeldigverklaring van het rijbewijs indien de uitslag van het onderzoek daartoe aanleiding geeft. Bij ministeriële regeling worden de gevallen aangewezen waarin daarvan sprake is.
Regeling maatregelen rijvaardigheid en geschiktheid 2011
Artikel 27
Het CBR besluit tot ongeldigverklaring van het rijbewijs, bedoeld in artikel 134, derde lid, van de wet, indien de uitslag van het onderzoek, respectievelijk de onderzoeken, inhoudt dat betrokkene:
(…)
b. niet voldoet aan de bij ministeriële regeling vastgestelde eisen met betrekking tot de lichamelijk en geestelijke geschiktheid voor het besturen van een of meer categorieën motorrijtuigen.
Regeling eisen geschiktheid 2000
8.8.
Misbruik van psychoactieve middelen (zoals alcohol en drugs)
Voor de beoordeling of sprake is van misbruik van psychoactieve middelen is een specialistisch rapport vereist.
Personen die misbruik maken van dergelijke middelen zijn zonder meer ongeschikt.
Indien zij aannemelijk of aantoonbaar zijn gestopt met dit misbruik, dient een recidiefvrije periode van een jaar te zijn gepasseerd voordat zij door middel van een herkeuring - op basis van een specialistisch rapport geschikt - kunnen worden geacht.
Een strenge opstelling van de keurend arts is aangewezen, gezien de gevaren die het gebruik van deze middelen oplevert voor de verkeersveiligheid.

Voetnoten

1.Uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 13 september 2023, ECLI:NL:2023:3484.