ECLI:NL:RBNNE:2024:1687

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
22 april 2024
Publicatiedatum
3 mei 2024
Zaaknummer
C/18/232495/ KG RK 24-72
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongegrondverklaring wrakingsverzoek tegen rechter in strafzaak

Op 22 april 2024 heeft de Rechtbank Noord-Nederland het verzoek tot wraking van mr. G. Eelsing ongegrond verklaard. Het verzoeker, vertegenwoordigd door advocaat mr. K. Cras, stelde dat de rechter vooringenomen was in de strafzaak tegen hem, die op 5 januari 2023 inhoudelijk was behandeld. De wraking werd aangevraagd naar aanleiding van opmerkingen van de rechter tijdens de zitting op 4 maart 2024, waarbij de verzoeker vond dat de rechter selectief omging met de deskundigenrapportages en geen ruimte liet voor ontlastende bewijsstukken. De rechter betwistte deze beschuldigingen en stelde dat zij de relevante hypotheses en conclusies uit de rapportages correct had gepresenteerd.

De rechtbank overwoog dat voor een wrakingsverzoek concrete feiten en omstandigheden moeten worden aangetoond die de vrees voor partijdigheid objectief rechtvaardigen. De rechtbank concludeerde dat het verzoek tot wraking geen dergelijke feiten bevatte. De rechter had de verklaringen van de betrokken partijen en deskundigen op een evenwichtige manier gepresenteerd en de verzoeker had voldoende gelegenheid gekregen om zijn standpunt naar voren te brengen. De rechtbank stelde vast dat er geen zwaarwegende aanwijzingen waren voor vooringenomenheid van de rechter.

Daarom werd het verzoek tot wraking ongegrond verklaard en werd bepaald dat de procedure in de strafzaak met parketnummer 18/175607-22 voortgezet zou worden in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van het wrakingsverzoek. De beslissing werd openbaar uitgesproken, en tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

beslissing

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Wrakingskamer
zaaknummer: C/18/232495/ KG RK 24-72
Beslissing van 22 april 2024
van de meervoudige wrakingskamer van de rechtbank op het verzoek van
[verzoeker]
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: de verzoeker,
advocaat: mr. K. Cras,
strekkende tot de wraking van
mr. G. Eelsing,
rechter in deze rechtbank,
hierna te noemen: de rechter.

1.De procedure

1.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het schriftelijke wrakingsverzoek van 4 maart 2024;
- het proces-verbaal van 4 maart 2024 waarin het mondelinge wrakingsverzoek en de gronden daarvoor zijn vermeld;
- de schriftelijke reactie van de rechter van 3 april 2024.

2.Het wrakingsverzoek

2.1
Het verzoek strekt tot wraking van mr. Eelsing als voorzitter van de meervoudige kamer in de strafzaak tegen verzoeker met parketnummer 18/175607-22. De strafzaak tegen verzoeker is op 5 januari 2023 inhoudelijk behandeld, waarna bij tussenvonnis van 19 januari 2023 het onderzoek is heropend en de zaak is verwezen naar de rechter-commissaris voor het laten verrichten van nader onderzoek. Na heropening van het onderzoek zijn diverse deskundigenrapportages uitgebracht, welke zijn besproken tijdens de behandeling ter terechtzitting van 4 maart 2024. Tijdens de ter terechtzitting van 4 maart 2024 heeft mr. Cras, namens de verzoeker, de wraking verzocht van de rechter.
2.2
Namens de verzoeker is, kort samengevat, aan het verzoek ten grondslag gelegd dat door de opmerkingen van de rechter alsmede door het door de rechter voorhouden van de (verkeerde) conclusies uit de deskundigenrapportages, de vrees van partijdigheid aan de zijde van de rechter zowel objectief als subjectief gerechtvaardigd is. Daartoe is ten eerste aangevoerd dat de verzoeker ter zitting heeft verklaard over een snotdoek, waarop de rechter heeft voorgehouden dat aangever heeft verklaard dat dit geen snotdoek was. Daarbij heeft de rechter geen ruimte gelaten voor andere ontlastende bewijsmiddelen in het dossier. Daarnaast is aangevoerd dat de rechter bij de bespreking van de deskundigenrapportages uitsluitend de meest negatieve conclusies uit het NFI rapport heeft besproken, waarbij de ontlastende delen niet zijn besproken. Tot slot is aangevoerd dat de rechter een verkeerde interpretatie heeft gegeven aan het reclasseringscontact door te stellen dat geen gehoor is gegeven aan de oproep van de reclassering om mee te werken aan een rapport, terwijl dit niet juist is.

3.Het standpunt van de rechter

3.1
De rechter berust niet in het verzoek tot wraking en heeft haar standpunt ten aanzien van het wrakingsverzoek kenbaar gemaakt per e-mail van 3 april 2024.
3.2
De rechter heeft zich op het standpunt gesteld dat het wrakingsverzoek ongegrond is. De rechter heeft betwist dat sprake was van een bepaalde toon of van het selectief voorhouden van stukken en onderdelen uit de deskundigenrapportages. Daartoe heeft de rechter aangevoerd dat zij de verklaring van aangeefster omtrent de snotdoek heeft voorgehouden, omdat deze verklaring is verwerkt in een van de twee hypotheses uit het deskundigenrapport. Nadat de advocaat van de verzoeker heeft gewezen op een andersluidende verklaring van een getuige, heeft de rechter deze verklaring en de andere hypothese waarin deze verklaring is verwerkt voorgehouden. Daarnaast heeft de rechter de conclusie uit het deskundigenrapport voorgehouden, alsmede de nuancering op de kansberekening. Met betrekking tot de persoonlijke omstandigheden heeft de rechter aangevoerd dat over het niet meewerken aan nadere rapportage van de reclassering vragen gesteld kunnen worden. Bovendien is bespreking van dit onderwerp niet relevant voor de beoordeling van het bewijs in strafzaken.

4.De beoordeling

4.1
De rechtbank overweegt dat voor de beoordeling van wrakingsverzoeken de toepasselijke norm is gegeven in artikel 512 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) en artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM), in samenhang met de door de Hoge Raad en het Europese Hof voor de Rechten van de Mens daaromtrent ontwikkelde criteria.
4.2
Ingevolge artikel 512 Sv kan op verzoek van een partij de rechter die een zaak behandelt worden gewraakt op grond van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter in de zin van artikel 512 Sv en artikel 6 EVRM dient voorop te staan dat een rechter uit hoofde van zijn of haar aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens een procespartij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij die procespartij bestaande vrees dienaangaande objectief gerechtvaardigd is. Daarbij kan rekening worden gehouden met de uiterlijke schijn. Het enkele subjectieve oordeel van de verzoeker is niet doorslaggevend.
4.3
Naar het oordeel van de rechtbank bevat het verzoek tot wraking geen concrete feiten en omstandigheden waaruit de vooringenomenheid van de rechter kan worden afgeleid. De rechtbank overweegt daartoe dat uit het proces-verbaal ter terechtzitting niet blijkt dat sprake is geweest van een bepaalde toon of van het selectief voorhouden van delen uit de deskundigenrapportages. Uit het proces-verbaal blijkt dat de rechter de beide hypotheses en de conclusie uit het deskundigenrapport heeft voorgehouden en dat de advocaat van de verzoeker meermalen in de gelegenheid is gesteld vragen te stellen aan de deskundige en opmerkingen te plaatsen. Ten aanzien van de bespreking van de persoonlijke omstandigheden van verdachte overweegt de rechtbank dat in de vraagstelling geen oordeel ligt besloten over de beantwoording van de formele en materiële vragen uit artikel 348 en 350 Sv. De omstandigheid dat de rechter heeft aangegeven dat de persoonlijke omstandigheden ook hadden kunnen volgen uit een aanvullend reclasseringsrapport, maakt dit niet anders.
4.4
Naar het oordeel van de rechtbank levert de behandeling ter terechtzitting door de rechter dan ook geen zwaarwegende aanwijzingen op voor het aannemen van vooringenomenheid van de rechter, of zwaarwegende aanwijzingen voor objectief gerechtvaardigde vrees daarvoor. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen zal de rechtbank het verzoek tot wraking ongegrond verklaren.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1
verklaart het verzoek tot wraking ongegrond;
5.2
bepaalt dat de procedure met zaaknummer 18/175607-22 wordt voortgezet in de stand waarin deze zich ten tijde van het indienen van het verzoek tot wraking bevond;
5.3
beveelt onverwijlde mededeling van deze beslissing aan:
- de verzoeker;
- mr. G. Eelsing;
- de betrokken partijen
Deze beslissing is gegeven door mr. M. Brinksma, voorzitter, mr. C.W. Couperus-van Kooten en mr. H.J. Idzenga, rechters, in tegenwoordigheid van de griffier, mr. M.A. Toussaint, en in het openbaar uitgesproken op 22 april 2024.
- de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.