Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.
De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.
Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het onder feit 1 primair en feit 2 ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een taakstraf van 180 uur en een ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen voor de duur van 12 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft gepleit voor oplegging van een taakstraf van lange duur en een voorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting, het uittreksel uit de justitiële documentatie van 8 april 2024, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft als beginnend bestuurder van een personenauto aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend gereden door op een drukke, smalle rijbaan onnodig slingerende stuurbewegingen te maken. Ook heeft hij onvoldoende afstand gehouden van het slachtoffer, waardoor hij hem heeft aangereden. Het slachtoffer heeft ten gevolge hiervan letsel opgelopen en is daardoor ruim negen weken verhinderd geweest in de uitoefening van zijn normale bezigheden. Verdachte heeft met zijn rijgedrag de verkeersveiligheid in gevaar gebracht en zijn verantwoordelijkheden als verkeersdeelnemer veronachtzaamd. Door zijn rijgedrag is hij tevens voorbij gegaan aan de gevaren daarvan voor zijn kwetsbare medeweggebruikers. Daarnaast heeft verdachte na deze aanrijding de plaats van het ongeval verlaten, terwijl hij had moeten weten dat hij letsel had toegebracht aan het slachtoffer. Door de plek van het ongeval te verlaten, heeft verdachte er verder blijk van gegeven dat hij geen oog had voor het welzijn van andere verkeersdeelnemers. De rechtbank rekent dit alles verdachte zeer aan.
De rechtbank heeft acht geslagen op het uittreksel uit de justitiële documentatie van 8 april 2024 waaruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor strafbare feiten.
Uit de terechtzitting is naar voren gekomen dat verdachte na het ongeval hulp heeft gezocht bij in verband met zijn psychische gesteldheid. Verdachte heeft te kennen gegeven dat hij handvaten heeft gekregen om te kunnen omgaan met stress en dat hij zijn leven inmiddels op de rit heeft. Verdachte heeft sinds kort een eigen woning en heeft een fulltime baan, waarvoor hij zijn auto nodig heeft.
Voor het bepalen van de straf heeft de rechtbank in de eerste plaats gekeken naar de landelijke oriëntatiepunten straftoemeting (LOVS), waarin het gebruikelijke rechterlijke straftoemetingsbeleid is opgenomen. Als uitgangspunt voor het veroorzaken van een verkeersongeval met letsel ten gevolge waarbij sprake is van een aanmerkelijke mate van schuld wordt een geldboete van 1.000,- en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 3 maanden gehanteerd. Voor het verlaten van de plaats van het ongeval zijn geen oriëntatiepunten beschikbaar.
De rechtbank weegt in het voordeel van verdachte dat verdachte na het ongeval zelf hulp heeft gezocht voor zijn psychische toestand. De rechtbank houdt tevens rekening met het tijdsverloop van bijna twee jaar sinds de strafbare feiten zijn gepleegd. De rechtbank hecht er met name zwaar aan dat verdachte na het ongeval is doorgereden en het slachtoffer met letsel heeft achtergelaten.
Alles afwegende acht de rechtbank de oplegging van een taakstraf voor de duur van 100 uur passend en geboden. De rechtbank zal daarnaast in het belang van de verkeersveiligheid en om verdachte ervan te weerhouden opnieuw een strafbaar feit te begaan, een voorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen opleggen voor de duur van 6 maanden met een proeftijd van 2 jaar.
De rechtbank heeft gelet op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 6, 7, 175, 176, 179 van de Wegenverkeerswet 1994.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.
Verklaart het onder feit 1 primair en feit 2 ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:
Bepaalt dat deze bijkomende straf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter anders mocht gelasten, op grond dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd, die hierbij wordt vastgesteld op 2 jaren, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Dit vonnis is gewezen door mr. O.J. Bosker, voorzitter, mr. H. van der Werff en mr. R. Tesfai, rechters, bijgestaan door mr. L.M. Jongman, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 3 mei 2024.