ECLI:NL:RBNNE:2024:1682

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
10 april 2024
Publicatiedatum
3 mei 2024
Zaaknummer
177250
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vaststelling zorgregeling en kinderalimentatie met betrekking tot minderjarige na echtscheiding

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 10 april 2024 een beschikking gegeven inzake de zorgregeling en kinderalimentatie voor de minderjarige [minderjarige] na de echtscheiding van partijen. De rechtbank heeft eerder op 28 november 2022 de echtscheiding uitgesproken en het hoofdverblijf van de minderjarige bij de vrouw bepaald. De rechtbank heeft partijen verwezen naar het Kenniscentrum Kind & Echtscheiding voor begeleiding in de zorgregeling. Tijdens de mondelinge behandeling op 27 februari 2024 is besproken dat de begeleide omgang tussen de man en de minderjarige is gestart, maar dat er problemen zijn met het maken van afspraken over onbegeleide omgang. De rechtbank heeft besloten om een zorgregeling vast te stellen die ingaat op 21 april 2024, waarbij de man en de minderjarige om de week op zondag contact hebben.

Daarnaast heeft de rechtbank de kinderalimentatie vastgesteld. De man was eerder verplicht om € 212,- per maand te betalen, maar de vrouw heeft verzocht om dit bedrag te verhogen naar € 226,-. De rechtbank heeft de draagkracht van beide ouders beoordeeld en vastgesteld dat de man € 115,50 per maand moet betalen als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige. Tevens heeft de rechtbank een verzoek van de vrouw om de man te veroordelen tot betaling van verschillende schulden afgewezen, omdat de vrouw niet voldoende onderbouwing heeft gegeven voor deze vorderingen. De rechtbank heeft de beschikking uitvoerbaar bij voorraad verklaard en het hoger beroep tegen deze beschikking kan binnen drie maanden worden ingesteld.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling Privaatrecht
Locatie Leeuwarden
zaak-/rekestnummer: C/17/177250 / FA RK 21-143
beschikking van de enkelvoudige kamer d.d. 10 april 2024
inzake
[de man],
wonende te [woonplaats] ,
hierna ook te noemen: de man,
advocaat: mr. W.J.A. van Es, kantoorhoudende te Steenwijk,
tegen
[de vrouw],
wonende te [woonplaats] ,
hierna ook te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. P. van Bommel, kantoorhoudende te Franeker.

1.Het verdere procesverloop

1.1.
Bij beschikking van deze rechtbank van 28 november 2022, waarvan de inhoud als hier herhaald en ingelast moet worden beschouwd, heeft de rechtbank de echtscheiding tussen partijen uitgesproken. Daarnaast heeft de rechtbank het hoofdverblijf van de minderjarige [minderjarige] [naam] (verder: [minderjarige] ), geboren op [geboortedatum] , bij de vrouw bepaald en een voorlopige telefonisch contact tussen de man en [minderjarige] vastgelegd. Daarnaast heeft de rechtbank partijen wat betreft de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken (zorgregeling) verwezen naar het traject Beschermde Omgang en Coaching na Scheiding (BOCS) bij het Kenniscentrum Kind & Echtscheiding (KKE) van Jeugdhulp Friesland.
Wat betreft het zelfstandige verzoek van de vrouw met betrekking tot de kinderalimentatie heeft de rechtbank partijen in de gelegenheid gesteld over en weer te reageren binnen de termijnen zoals in voormelde beschikking is opgenomen, waarna de rechtbank een beslissing zal nemen.
1.2.
Na de hiervoor genoemde beschikking heeft de rechtbank kennis genomen van:
 een verweerschrift op het zelfstandig verzoek van de man, ontvangen op 23 december 2022;
 een antwoordakte van de vrouw, ontvangen op 23 december 2022;
 het plan van aanpak met betrekking tot [minderjarige] van Jeugdhulp Friesland, ontvangen 4 januari 2024;
 een F9-formulier van de man van 19 januari 2024;
 een F9-formulier van de vrouw van 22 januari 2024.
1.3.
De voortgezette mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden op 27 februari 2024. Daarbij zijn verschenen en gehoord:
 de man, bijgestaan door zijn advocaat;
 de vrouw, bijgestaan door mr. A.L. van Onna, waarnemend voor mr. P. van Bommel;
 I. van der Lijn, namens de Raad voor de Kinderbescherming (Raad).
1.4.
Zoals besproken en in de lijn met de gemaakte afspraken op de voortgezette mondelinge behandeling heeft de man bij brief van 11 maart 2024 nadere stukken in het geding gebracht.

2.De beoordeling

Zorgregeling
2.1.
Het KKE heeft in het plan van 4 januari 2024 onder meer opgenomen dat de begeleide omgang van anderhalf uur (om de week) tussen de man en [minderjarige] is gestart op 21 februari 2023. Een aantal omgangsmomenten zijn om verschillende redenen daarna niet doorgegaan. Op 3 oktober 2023 heeft het laatste begeleide omgangscontact plaatsgevonden. Daarna is het partijen niet gelukt om tot afspraken te komen over de onbegeleide omgang, vanwege een discussie tussen partijen over het halen en brengen. Op 14 november 2023 heeft de man het KKE verzocht het dossier te sluiten en verslag uit te brengen aan de rechtbank over hun bevindingen.
Het KKE vindt het zorgelijk dat [minderjarige] geen omgang meer met de man heeft en dat er geen continuïteit zit in het contact met de man. Het contact tussen de man en [minderjarige] moet zo snel mogelijk weer worden opgestart. Het KKE adviseert de rechtbank de volgende zorgregeling tussen de man en [minderjarige] vast te leggen:
 iedere zondag een video/belcontact om 18:00 uur;
 om de week in de even weken is er een opbouw in onbegeleide contactmomenten op een door de rechtbank vast te stellen dag;
 de eerste 3 omgangsmomenten van 2 uur brengt en haalt de vrouw [minderjarige] naar en van een vaste plek, de bibliotheek, daarna haalt de man [minderjarige] bij de vrouw thuis op en brengt hem weer bij de vrouw thuis.
2.2.
De rechter heeft op de voortgezette mondelinge behandeling uitvoerig met partijen over de zorgregeling gesproken. Ook tijdens deze zitting is het partijen niet gelukt om hierover afspraken te maken. De rechtbank zal daarom een beslissing nemen, waarbij de rechtbank wil benadrukken dat de zorgregeling in het belang van [minderjarige] moet worden nageleefd. De rechtbank zal ingaande 21 april 2024 de volgende onbegeleide omgang tussen de man en [minderjarige] vastleggen:
 4 4 keer om de week op de zondag van 13:00 uur tot 16:00 uur, waarbij de vrouw [minderjarige] bij de man brengt en weer ophaalt, daarna
 4 om de week op de zondag van 10:00 uur tot 17:00 uur, waarbij de man [minderjarige] bij de vrouw ophaalt en weer bij de vrouw terugbrengt.
2.3.
Gelet op deze structurele zorgregeling, alsmede gelet op het feit dat de eerdere video/belcontacten tussen de man en [minderjarige] stroef zijn verlopen en vaak voor spanningen tussen partijen zorgt, ziet de rechtbank geen aanleiding meer voor het handhaven van de video/belcontacten.
Kinderalimentatie
2.4.
In de onderhavige procedure heeft de voorzieningenrechter bij beschikking van 10 februari 2021 bepaald, dat de man met ingang van 1 februari 2021 voorlopig een bedrag van € 212,- per maand aan de vrouw moet betalen als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige] .
2.5.
De rechtbank moet nog definitief beslissen op het zelfstandig verzoek van de vrouw om te bepalen dat de man als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige] ene bedrag van € 226,- per maand aan haar zal voldoen, althans een bijdrage zoals de rechtbank juist acht.
2.6.
In voormelde beschikking van 28 november 2022 heeft de rechtbank partijen - kort gezegd - in de gelegenheid gesteld over en weer reacties in te dienen, waarna de rechtbank een beslissing zou nemen op het zelfstandig verzoek van de vrouw ten aanzien van de kinderalimentatie. Het is de rechtbank gebleken dat de rechtbank hierop nog niet heeft beslist. De rechter heeft dit op de voortgezette mondelinge behandeling met partijen besproken en de man - met akkoordbevinding van de vrouw - nog in de gelegenheid gesteld drie recente loonstroken in het geding te brengen. De vrouw heeft ter zitting afgezien van een reactie op deze loonstroken. Bij bericht van 11 maart 2024 heeft de rechtbank deze stukken van de man ontvangen. De rechtbank zal alsnog beslissen op het zelfstandig alimentatieverzoek van de vrouw.
Ingangsdatum
2.7.
De rechtbank zal de ingangsdatum bepalen op de datum van deze beschikking, omdat de bij beschikking voorlopige voorzieningen van 10 februari 2021 vastgelegde voorlopige bedrag aan kinderalimentatie van € 212,- nog steeds loopt.
Behoefte
2.8.
Partijen zijn het erover eens dat de behoefte van [minderjarige] in 2022 € 348,- per maand bedraagt. Geïndexeerd naar heden is dit € 382,- per maand.
Draagkracht vrouw
2.9.
De vrouw heeft haar draagkracht in 2022 gesteld op € 122,- per maand. Nu de man hiertegen geen verweer heeft gevoerd zal de rechtbank hiervan uitgaan. Geïndexeerd naar heden is de draagkracht van de vrouw € 134,- per maand.
Draagkracht man
2.10.
Zoals besproken op de voortgezette mondelinge behandeling zou de man zijn loonstroken over de periode van december 2023 t/m februari 2024 in het geding brengen. De man heeft bij bericht van 11 maart 2024 over het jaar 2023 de loonstroken van week 48, 49 en 50 overgelegd en over het jaar 2024 de loonstroken van de weken 1 t/m 8.
De rechtbank overweegt dat de man niet nader heeft toegelicht waarom de loonstroken van de weken 51 en 52 ontbreken. Bij gebrek aan een volledig overzicht van het inkomen van de man over de periode van december 2023 t/m februari 2024 zal de rechtbank op basis van de beschikbare loonstroken over deze periode het Netto Besteedbaar Inkomen van de man berekenen. Dit is € 2.648,- per maand, de draagkracht van de man bedraagt dan € 409,- per maand (bijlage 1).
Zorgkorting
2.11.
Gelet op voormelde zorgregeling zal de rechtbank uitgaan van een zorgkorting van 15% van de behoefte. Dit betekent dat de zorgkorting € 57,- bedraagt (15% x € 382,-).
Schulden
2.12.
De rechtbank zal - gelet op de betwisting door de vrouw - geen rekening houden met de door man gestelde schuld van € 488,- per maand, nu de man het bestaan, de noodzaak en de onvermijdelijkheid van deze schuld niet heeft onderbouwd.
Verdeling van de kosten van [minderjarige]
2.13.
De gezamenlijke draagkracht van de ouders bedraagt in totaal € 543,- per maand
(€ 134,- + € 409,-). Dat is voldoende om in de behoefte van [minderjarige] van € 382,- per maand te voorzien.
De verdeling van de kosten over beide ouders wordt dan berekend volgens de formule: ieders draagkracht gedeeld door de totale draagkracht vermenigvuldigd met de behoefte, te weten:
- het eigen aandeel van de man bedraagt € 409,- /€ 543,- x € 382,- = € 288,-;
- het eigen aandeel van de vrouw bedraagt € 134,- / € 543,- x € 382,- = € 94,-.
2.14.
Op het aandeel van de man wordt de voornoemde zorgkorting in mindering gebracht, zodat een bedrag resteert van € 231,- (€ 288,- - € 57,-) per maand (bijlage 2).
2.15.
De man is alimentatieplichtig voor zowel [minderjarige] als voor zijn dochter [naam] uit een eerdere relatie. De rechtbank acht het dan ook redelijk om de draagkracht van de man gelijkelijk te verdelen over deze twee kinderen. Dit betekent dat de man draagkracht heeft om een bedrag van € 115,50 per maand aan kinderalimentatie voor [minderjarige] te voldoen
(€ 231,- :2). De rechtbank zal dit bedrag met ingang van heden vastleggen.
Aanhechten berekeningen
2.16.
De door de rechtbank gemaakte berekening van het NBI van de man en berekening van de kosten van de kinderen zijn als bijlage 1 en 2 aan deze beschikking gehecht en maken hiervan onderdeel uit.
Afwikkeling huwelijkse voorwaarden
2.17.
De vrouw heeft bij zelfstandig verzoek de rechtbank verzocht de man te gelasten de volgende bedragen aan haar te voldoen:
 Vodafone : € 965,96;
 T-mobile : € 487,30;
 Bol.com : € 117,68;
 Auto, kenteken 34-GD-KG : € 500,-;
 Caravan : € 1.575,32.
2.18.
De man heeft erkend dat hij aan de vrouw een bedrag van € 117,68 moet betalen voor een aangeschafte speaker bij Bol.com. Gelet hierop zal de rechtbank dit verzoek van de vrouw toewijzen.
2.19.
Wat betreft de overige gevorderde bedragen overweegt de rechtbank als volgt. Partijen waren op huwelijkse voorwaarden met elkaar gehuwd met algehele uitsluiting. Uit de zich onder de gedingstukken bevindende huwelijksakte blijkt het volgende. De kosten van de gemeenschappelijk gevoerde huishouding moeten door beiden worden betaald naar evenredigheid van hun inkomen. Wanneer een van beiden meer heeft betaald dan ontstaat er een vorderingsrecht op de andere. Dit vorderingsrecht vervalt één jaar na het einde van het kalenderjaar waarop de verrekening van het te veel betaalde betrekking heeft.
2.20.
De rechtbank is van oordeel dat de telefoonkosten behoren tot de kosten van de gemeenschappelijk gevoerde huishouding, evenals de kosten van de auto en de caravan. Door de vrouw is niet gesteld, dat zij door het dragen van deze kosten meer heeft bijgedragen dan waartoe zij op grond van de huwelijkse voorwaarden naar evenredigheid van haar inkomen gedaan heeft, zodat de vrouw niet voldaan heeft aan de op haar rustende stelplicht. Ten overvloede merkt de rechtbank op dat indien de vrouw wel aan haar stelplicht voldaan zou hebben, het vorderingsrecht ten aanzien van de kosten van de caravan en de auto alsmede een groot deel van de telefoonkosten pas ingesteld zijn na de termijn van het vervalbeding, zodat ook op die grond de vrouw geen vorderingsrecht toekomt. De rechtbank zal het verzoek van de vrouw ten aanzien van de overige gestelde kosten dan ook afwijzen.
Kosten rechtens
2.21.
Het petitum van het zelfstandig verzoek van de vrouw wordt besloten met de woorden "kosten rechtens". Naar het oordeel van de rechtbank is daarmee geen sprake van een uitdrukkelijk verzoek tot een proceskostenveroordeling. De rechtbank vat de woorden "kosten rechtens" op als een referte ten aanzien van het al dan niet uitspreken van een veroordeling in de proceskosten in de zin van artikel 289 van het Wetboek Burgerlijke Rechtsvordering. Daartoe ziet de rechtbank in de gegeven omstandigheden echter geen aanleiding.

3.De beslissing

De rechtbank:
3.1.
bepaalt voor wat betreft de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken dat de minderjarige [minderjarige] [naam] , geboren op [geboortedatum] , ingaande 21 april 2024 als volgt bij de man zal verblijven:
 4 4 keer om de week op de zondag van 13:00 uur tot 16:00 uur, waarbij de vrouw [minderjarige] bij de man brengt en weer ophaalt, daarna
 4 om de week op de zondag van 10:00 uur tot 17:00 uur, waarbij de man [minderjarige] bij de vrouw ophaalt en weer bij de vrouw terugbrengt;
3.2.
bepaalt dat de man met ingang 10 april 2024 € 115,50 (honderden vijftien euro en vijftig cent) per maand moet betalen als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige [minderjarige] [naam] , geboren op [geboortedatum] , telkens bij vooruitbetaling - voor zover de termijnen nog niet zijn verstreken - te voldoen aan de vrouw;
3.3.
veroordeelt de man om aan de vrouw te voldoen een bedrag van € 117,68 ten titel van een factuur van Bol.com;
3.4.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
3.5.
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. G.J. Baken, (kinder)rechter, bijgestaan door de griffier en in het openbaar uitgesproken op 10 april 2024.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak.
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet door tussenkomst van een advocaat worden ingediend ter griffie van het gerechtshof
Arnhem-Leeuwarden.
fn: 433