De verdachte heeft volgens de RDW in de periode tussen 30 mei 2022 en 11 oktober 2023 een Audi A3 op naam gehad. Uit de eerder verstrekte banktransacties is niets gebleken van een girale betaling van dit voertuig.
Volgens het politiesysteem stond het voertuig van het merk Lynk & Co op 13 oktober 2023 op naam van autobedrijf [bedrijf] , waarna deze op naam werd gezet van de verdachte. Na vordering bij autobedrijf
[bedrijf] is gebleken dat er een bedrag van 20.500,- gefinancierd is door [bedrijf] Volgens de verkoopadviseur van [bedrijf] is per pin een betaling van 8.950,- gedaan door de verdachte.
De rechtbank stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van het in de delictsomschrijving van artikel 420bis, eerste lid, onder b van het Wetboek van Strafrecht opgenomen bestanddeel "afkomstig uit enig misdrijf", niet is vereist dat uit de bewijsmiddelen moet kunnen worden afgeleid dat het desbetreffende voorwerp afkomstig is uit een nauwkeurig aangeduid misdrijf. Wel is voor een veroordeling ter zake van dit wetsartikel vereist dat vaststaat dat het voorwerp afkomstig is uit enig misdrijf.
Dat een voorwerp afkomstig is uit enig misdrijf, kan, indien op grond van de beschikbare bewijsmiddelen geen rechtstreeks verband valt te leggen met een bepaald misdrijf, niettemin bewezen worden geacht, indien het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat het in de tenlastelegging genoemde voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is.
Indien door het openbaar ministerie feiten en omstandigheden zijn aangedragen die een vermoeden rechtvaardigen dat het niet anders kan zijn dan dat het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is, mag van de verdachte worden verlangd dat hij een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft dat het voorwerp niet van misdrijf afkomstig is. De omstandigheid dat zo een verklaring van de verdachte mag worden verlangd, houdt niet in dat het aan de verdachte is om aannemelijk te maken dat het voorwerp niet van misdrijf afkomstig is.
Indien de verdachte zo'n verklaring heeft gegeven, ligt het op de weg van het openbaar ministerie nader onderzoek te doen naar die verklaring. Mede op basis van de resultaten van dat onderzoek zal moeten worden beoordeeld of ondanks de verklaring van de verdachte het witwassen bewezen kan worden op de grond dat (het niet anders kan zijn dan dat) het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is. Indien een dergelijke verklaring is uitgebleven, mag de rechter die omstandigheid betrekken in zijn bewijsoverwegingen.
De rechtbank leidt uit het dossier en het onderzoek ter terechtzitting de volgende feiten en omstandigheden af. Uit de onderzoeken naar de historische financiële gegevens volgt dat verdachte in de ten laste gelegde periode geen legale inkomsten had. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij toentertijd wel geld op zijn bankrekening(en) heeft ontvangen verkregen uit de handel in harddrugs. Daarnaast zijn ten tijde van de aanhouding van verdachte bij betrapping op heterdaad van het dealen van cocaïne in zijn kledingstukken meerdere bankbiljetten aangetroffen. Nadien heeft de politie in de door hem bestuurde personenauto (van het merk Lync & Co) verschillende geldbedragen gevonden bij de dorpel van het portier en de bestuurdersstoel en in de middenconsole alwaar een armsteun gemonteerd is. De politie heeft bovendien een horloge van het merk Rolex en een zonnebril van het merk Louis Vuitton inbeslaggenomen, die beide in het voertuig lagen. Verder is gebleken dat de personenauto van het merk Lync & Co door verdachte is geleased, waarbij een bedrag van 8.950,- door verdachte is aanbetaald.
Op grond daarvan, en het door de rechtbank wettig en overtuigend bewezen geachte feit 1, acht de rechtbank het vermoeden gerechtvaardigd dat geldbedragen, de Lync & Co-personenauto, het Rolexhorloge en de Louis Vuitton-zonnebril uit enig eigen misdrijf afkomstig zijn. Dat betekent dat van de verdachte mag worden verlangd dat hij een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft dat de geldbedragen en de voorwerpen niet van misdrijf afkomstig zijn.
Ter zitting heeft verdachte gesteld dat het horloge geen echte Rolex betreft en een waarde vertegenwoordigt van 150,- en dat hij de zonnebril cadeau heeft gekregen (van zijn voormalige partner). Verder heeft verdachte aangegeven dat hij, voordat hij de Lynk & Co heeft geleased, een vorige auto heeft verkocht. Overigens heeft verdachte zich ten aanzien van de geldbedragen niet verweerd. De rechtbank stelt vast dat verdachte in een eerder stadium niets heeft verklaard over het voorgaande en dat hij geen inzicht heeft gegeven in aankoop- dan wel garantiebewijzen, of op andere wijze concrete en verifieerbare gegevens heeft overgelegd.
Het aldus door de verdachte geboden tegenwicht tegen de verdenking van witwassen geeft onvoldoende aanleiding tot een nader onderzoek door het openbaar ministerie. Er is daarom geen andere conclusie mogelijk dan dat ten laste gelegde geldbedragen onmiddellijk en de vorenbedoelde voorwerpen middellijk uit enig eigen misdrijf afkomstig zijn.
De rechtbank komt daarmee tot een bewezenverklaring van het onder 2 ten laste gelegde ten aanzien van geldbedragen, een personenauto van het merk Lync & Co, een horloge van het merk Rolex en een zonnebril van het merk Louis Vuitton.
De rechtbank stelt voorop dat noch de tekst van artikel 420bis van het Wetboek van Strafrecht noch de wetsgeschiedenis eraan in de weg staat dat iemand die een in die bepaling omschreven gedraging verricht ten aanzien van een voorwerp dat afkomstig is uit enig door hemzelf begaan misdrijf, wordt veroordeeld wegens witwassen. Dit betekent niet dat elke gedraging die in dit eerste artikellid is omschreven, onder alle omstandigheden de kwalificatie witwassen rechtvaardigt.
Uit de wetsgeschiedenis volgt dat ook in het geval het witwassen de opbrengsten van eigen misdrijf betreft, van de witwasser in beginsel een handeling wordt gevergd die erop is gericht om zijn criminele opbrengsten veilig te stellen. Gelet hierop moet worden aangenomen dat indien vaststaat dat het enkele verwerven of voorhanden hebben door de verdachte van een voorwerp dat onmiddellijk afkomstig is uit een door hemzelf begaan misdrijf niet kan hebben bijgedragen aan het verbergen of verhullen van de criminele herkomst van dat voorwerp, die gedraging niet als witwassen kan worden gekwalificeerd.
Er moet dus sprake zijn van een gedraging die meer omvat dan het enkele verwerven of voorhanden hebben en die een op het daadwerkelijk verbergen of verhullen van de criminele herkomst van dat door eigen misdrijf verkregen voorwerp gericht karakter heeft.
De rechtbank is van oordeel dat de geldbedragen onmiddellijk afkomstig zijn uit een door de verdachte zelf begaan misdrijf en dat verdachte die geldbedragen heeft witgewassen door die voorhanden te hebben gehad.
De rechtbank heeft echter niet kunnen vaststellen dat verdachte één of meer handelingen heeft verricht die gericht zijn geweest op het daadwerkelijk verbergen of verhullen van de criminele herkomst van de geldbedragen, nu uit de feiten en omstandigheden enkel kan worden afgeleid dat de verdachte die voorhanden heeft gehad.
Dit betekent dat het onder 2 bewezenverklaarde voorhanden hebben van geldbedragen afkomstig uit eigen misdrijf niet kan worden gekwalificeerd en daarom geen strafbaar feit oplevert. De verdachte dient derhalve hiervan te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
De rechtbank acht het feit wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring. Nu verdachte dit feit duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend, volstaat de rechtbank met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering.
Deze opgave luidt als volgt: