ECLI:NL:RBNNE:2024:1658

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
23 april 2024
Publicatiedatum
1 mei 2024
Zaaknummer
LEE 23/1695, 23/1696
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen afwijzing verzoek om overname private schulden in het kader van de kinderopvangtoeslagaffaire

In deze uitspraak van de Rechtbank Noord-Nederland, gedaan op 23 april 2024, zijn de beroepen van eisers tegen de afwijzing van hun verzoek om overname van private schulden beoordeeld. Eisers, erkende gedupeerden van de kinderopvangtoeslagaffaire, hadden de Belastingdienst/Toeslagen verzocht om hun private schulden over te nemen. De rechtbank oordeelt dat de schulden niet voldoen aan de wettelijke voorwaarden voor overname, zoals vastgelegd in de Wet hersteloperatie toeslagen (Wht). De rechtbank stelt vast dat de schulden informele leningen zijn die niet opeisbaar zijn en niet zijn vastgelegd in een notariële akte. De rechtbank heeft de beroepen op 30 januari 2024 behandeld, waarbij eisers en de gemachtigde van verweerder aanwezig waren. De rechtbank concludeert dat er geen bewijs is overgelegd van een privaatrechtelijke en opeisbare vordering, en dat de aanvragen tot overname van de schulden terecht zijn afgewezen. De beroepen worden ongegrond verklaard, en eisers krijgen geen griffierecht terug of vergoeding van proceskosten. De uitspraak is openbaar uitgesproken en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummers: LEE 23/1695 en 23/1696

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 april 2024 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats 1] , eiser en [eiseres] , uit [woonplaats 2] , eiseres

en

Belastingdienst/Toeslagen, kantoor Utrecht, verweerder

(gemachtigde: mr. W. de Bakker).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van eisers tegen de afwijzing van het verzoek om overname van de private schulden.
1.1.
Eisers zijn erkende gedupeerden van de kinderopvangtoeslagaffaire. Eisers hebben aan verweerder een lijst van private schulden verstrekt, met het verzoek deze over te nemen. De schulden komen voort uit een overeenkomst van geldlening met hun eigen B.V. ‘s. Verweerder heeft de aanvragen geweigerd, omdat die informele schulden betreffen die niet opeisbaar zijn en ook niet zijn opgenomen in een notariële akte. Met de bestreden besluiten van 14 juni 2023 op de bezwaren van eisers is verweerder bij zijn besluit gebleven.
1.2.
Verweerder heeft (alleen) op het beroep van eiser gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft de beroepen op 30 januari 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eisers en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt de weigering van verweerder om de schulden van eisers over te nemen. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eisers.
3. De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4. De voor de beoordeling van de beroepen belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Heeft verweerder op juiste gronden de aanvragen tot overname van de schulden, afgewezen?
5. Het overnemen van schulden van een gedupeerde aanvrager is geregeld in hoofdstuk 4, artikel 4.1. van de Wet hersteloperatie toeslagen (Wht). Daarin heeft de wetgever voorwaarden gesteld waar een schuld aan moet voldoen, om voor overname in aanmerking te komen.
6.1.
Ten eerste stellen eisers dat er wel sprake is van opeisbare schulden. Ter onderbouwing verwijzen zij naar de inhoud van de leenovereenkomsten die zijn afgesloten met de beheer B.V.’s. Daarbij is in de voorwaarden opgenomen dat in geval van faillissement of inbeslagname de geldlening opeisbaar wordt.
6.2.
De rechtbank overweegt als volgt. Een lening is pas opeisbaar als er sprake is van betalingsachterstanden die onmiddellijk betaald moeten worden, of zover gaan dat de onmiddellijke opeising van de volledige geldlening gerechtvaardigd is. Een leenovereenkomst, met daarin de door eisers genoemde voorwaarde, toont de opeisbaarheid dus nog niet aan. Daarvoor dienen er documenten te worden overgelegd waaruit bijvoorbeeld blijkt dat de betalingstermijn is verstreken, of dat er aanmaningen of incassostukken zijn gezonden. De rechtbank stelt vast dat daarvan hier geen sprake is. Ook van een faillissement of inbeslagname is niet gebleken.
7.1.
Ten tweede stellen eisers dat de geldlening is verstrekt in de normale uitoefening van het bedrijf. Eisers voeren aan dat een dergelijke handeling een gebruikelijk onderdeel is van de bedrijfsvoering en dat dit ook conform de zakelijke voorwaarden is die de Belastingdienst daaraan stelt.
7.2.
De rechtbank overweegt als volgt. De Wht stelt als voorwaarde dat het tot de (voornaamste) bedrijfsactiviteiten van een geldverstrekker moet horen om leningen te verstrekken, om dat als een normale uitoefening van het bedrijf te kunnen beschouwen.
Ter zitting hebben eisers desgevraagd toegelicht dat de betreffende B.V.’s enkel zijn opgericht voor de verloning. Het zijn geen financiële instellingen die speciale vergunningen hebben om leningen te mogen verstrekken. Uit de Wht volgt dat de geldleningen in dat geval alleen in aanmerking kunnen komen voor overname als die middels een notariële akte zijn afgesloten. De rechtbank stelt vast dat ook daarvan hier geen sprake is.
8. Hieruit volgt de vaststelling van de rechtbank dat er geen bewijs is overgelegd van een privaatrechtelijke en opeisbare vordering. De schulden voldoen niet aan de wettelijke voorwaarden voor overname. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder de aanvragen dan ook terecht afgewezen.
9. Ten slotte merkt de rechtbank nog het volgende op. Eisers hebben beiden in beroep ook nog een lening bij de kredietbank opgevoerd. Nog afgezien van het feit dat in bezwaar niet is opgekomen tegen de beslissing om de schulden voor de kredietbank niet over te nemen, zodat hier in beroep niet alsnog een grond tegen kan worden gericht, geldt ook dat de schulden op het moment van het bestreden besluit niet meer bestonden (omdat deze zijn opgegaan in de schulden aan de beheermaatschappijen die in dit beroep aan de orde zijn). Verdere beoordeling valt daarom buiten de omvang van het geschil.

Conclusie en gevolgen

10. De beroepen zijn ongegrond. Eisers krijgen daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgen ook geen vergoeding van hun proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Ketelaars-Mast, rechter, in aanwezigheid van
K.D. Bosklopper, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 23 april 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Wet hersteloperatie toeslagen
Artikel 4.1. Overneming of betaling privaatrechtelijke geldschulden gedupeerde aanvrager kinderopvangtoeslag en partner.
lid 2. De geldschulden die worden overgenomen:
a. zijn ontstaan na 31 december 2005;
b. waren voor 1 juni 2021 opeisbaar; en
c. zijn niet voldaan op het tijdstip waarop de aanvraag wordt gedaan.
lid 3. Geldschulden en kosten die worden overgenomen, zijn:
a. een geldschuld die is ontstaan door een in de normale uitoefening van een beroep of bedrijf verrichte rechtshandeling van de schuldeiser;
b. een geldschuld die niet is ontstaan door een in de normale uitoefening van een beroep of bedrijf verrichte rechtshandeling van de schuldeiser indien deze is vastgelegd in een notariële akte die is verleden in de periode tussen 1 januari 2006 en 1 juni 2021 of blijkt uit een rechterlijke uitspraak indien de daaraan voorafgaande ingebrekestelling of dagvaarding of het daaraan voorafgaande verzoekschrift dateert van voor 1 juni 2021, waarbij geldt dat de zaak bij de rechtbank binnen een redelijke termijn na de dagtekening van de ingebrekestelling aanhangig moet zijn gemaakt;