ECLI:NL:RBNNE:2024:1652

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
1 mei 2024
Publicatiedatum
1 mei 2024
Zaaknummer
18-102288-23
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor poging zware mishandeling in penitentiaire inrichting

Op 1 mei 2024 heeft de Rechtbank Noord-Nederland in Assen uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van poging tot zware mishandeling. De zaak betreft een geweldsincident dat plaatsvond op 19 februari 2023 in de penitentiaire inrichting Veenhuizen. De verdachte, geboren in 1989 en zonder vaste woon- of verblijfplaats, heeft het slachtoffer onverhoeds en zonder duidelijke aanleiding aangevallen met een afgebroken houten voorwerp, waarbij hij meerdere malen met kracht op het hoofd en de nek van het slachtoffer heeft geslagen en gestoken. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte opzet had op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel, ondanks dat de verwondingen uiteindelijk relatief beperkt bleven. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier maanden, met aftrek van de tijd die hij in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.

De rechtbank heeft ook een vordering tot schadevergoeding van het slachtoffer behandeld. De benadeelde partij, vertegenwoordigd door zijn advocaat, vorderde een bedrag van 1.500 euro voor immateriële schade. De rechtbank heeft geoordeeld dat de vordering onvoldoende was onderbouwd, maar heeft wel een schadevergoeding van 750 euro toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum van het geweldsincident. Daarnaast is de verdachte verplicht om de schadevergoedingsmaatregel te voldoen, wat inhoudt dat hij de schade aan de benadeelde partij moet vergoeden.

De rechtbank heeft ook een vordering tot tenuitvoerlegging van een voorwaardelijke straf behandeld, maar heeft het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk verklaard in deze vordering, omdat niet aan de wettelijke vereisten was voldaan. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank, waarbij de rechters de ernst van het geweldsmisdrijf en de omstandigheden van de verdachte in overweging hebben genomen bij het bepalen van de straf.

Uitspraak

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Assen
Parketnummer 18/102288-23
Vordering na voorwaardelijke veroordeling parketnummer 13/219955-22
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 1 mei 2024 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1989 te [geboorteplaats] , zonder vaste woon- of verblijfplaats hier te lande.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 17 april 2024.
Verdachte is niet verschenen. Wel is verschenen zijn gemachtigde raadsvrouw, mr. F.H. Batavier, advocaat te Utrecht. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. I. Schaafsma.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 19 februari 2023 te [plaats] , in de gemeente Noordenveld, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen (meermalen en/of met kracht) met een (gebroken) biljartkeu, althans een (houten) voorwerp, op/in het hoofd en/of de nek van voornoemde [slachtoffer] heeft geslagen en/of gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 19 februari 2023 te [plaats] , in de gemeente Noordenveld, [slachtoffer] heeft mishandeld door met een (gebroken) biljartkeu, althans een (houten) voorwerp, op/in het hoofd en/of de nek van voornoemde [slachtoffer] te slaan en/of te steken.
Beoordeling van het bewijs
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor het primair ten laste gelegde feit.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich voor wat betreft de bewezenverklaring gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht het primair ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring. De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 17 april 2023, opgenomen op pagina 88 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100- 2023045987 d.d. 22 mei 2023, inhoudend als verklaring van verdachte:
A: Ik ben de ruzie begonnen. Op een gegeven moment keek ik om mij heen en ik zag naast mij een biljartkeu, in meerdere stukken. Ik pakte daar één stuk van en ik sloeg hem hard.
V: Waar raakte je hem met de keu? A: Ergens op zijn hoofd.
V: Hoe vaak heb je hem geslagen met de biljartkeu? A: 2 á 3 á 4 keer.
V: Kun je voordoen hoe de slaande beweging gaat?
0: Verdachte maakt een steek beweging. Het lijkt meer op steken dan op slaan. V: Met de punt of met de lengte van de keu?
A: Met het puntje ja.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 2 maart 2023, opgenomen op pagina 37 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisant:
Ik heb de camerabeelden uitgekeken van de penitentiaire inrichting in [plaats] .
Ik zie persoon 1
(de rechtbank begrijpt: verdachte)aan komen lopen. Ik zie dat hij rechtstreeks naar persoon 2
(de rechtbank begrijpt: aangever)toe loopt. Er ontstaat een gevecht. Ik zie dat persoon 1 een langwerpig voorwerp van ongeveer 30 cm lang in zijn hand heeft en hiermee agressief een aantal keren op persoon 2 in steekt. Persoon
3 (de rechtbank begrijpt: getuige [getuige] )probeert persoon 1 te doen stoppen. Persoon 1 blijft door gaan. Uiteindelijk stopt het gevecht even.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 6 maart 2023, opgenomen op pagina 19 e.v. van voornoemd dossier, met als bijlage de tegenover het personeel van de penitentiaire inrichting afgelegde verklaring van getuige [getuige] :
Ik zag dat de [verdachte]
(de rechtbank begrijpt: verdachte) een stok in zijn hand had en op het hoofd en de nek van [slachtoffer]
(de rechtbank begrijpt: aangever)in stak. Ik zag dat de Libanees doorging met
inslaan/ steken op [slachtoffer] en ik wist dat als ik niets zou doen het weleens slecht af zou kunnen lopen.
Bewijsoverweging
De rechtbank stelt op basis van bovengenoemde bewijsmiddelen vast dat verdachte op 19 februari 2023 aangever meerdere malen en met kracht op zijn hoofd en nek heeft geslagen en gestoken met (de punt van) een afgebroken houten voorwerp.
De vraag die de rechtbank dient te beantwoorden, is of verdachte daarbij opzet heeft gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Gelet op het door verdachte herhaaldelijk en met kracht uitgeoefende geweld tegen het hoofd en de nek van aangever met (de punt van) een afgebroken houten voorwerp, terwijl verdachte daarmee pas is gestopt na tussenkomst van een medegedetineerde, is de rechtbank van oordeel dat sprake is geweest van een aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel. De rechtbank acht het handelen van verdachte naar zijn uiterlijke verschijningsvorm bovendien zozeer gericht op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel dat, behoudens aanwijzingen voor het tegendeel, uit zijn gedragingen zelf kan worden afgeleid dat verdachte het intreden van dit ontstane risico (op zijn minst) bewust heeft aanvaard. Van aanwijzingen voor het tegendeel is de rechtbank niet gebleken. Dat de verwondingen uiteindelijk relatief beperkt zijn gebleven, namelijk tot oppervlakkig huidletsel waarbij uit twee letsels houtsplinters in het ziekenhuis zijn verwijderd, doet aan het voorgaande niet af, nu dit een toevallige -en gelukkige- omstandigheid is die niet aan het handelen van verdachte te danken is geweest.
De rechtbank acht op grond van het voorstaande wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de primair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het primaire feit wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
hij op 19 februari 2023 te [plaats] ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, meermalen en met kracht met een houten voorwerp op het hoofd en de nek van voornoemde [slachtoffer] heeft geslagen en/of gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
primair: poging tot zware mishandeling
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het primaire feit wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden met aftrek van de tijd die verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft gepleit voor oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk aan de duur van het voorarrest. De raadsvrouw heeft hiertoe aangevoerd dat de asielaanvraag van verdachte ongegrond is verklaard. Verdachte is met onbekende bestemming vertrokken en vermoedelijk heeft hij Nederland reeds verlaten. Het opleggen van een gevangenisstraf, zowel in onvoorwaardelijke als voorwaardelijke zin, dient dan ook geen enkel strafdoel en is voorts praktisch onuitvoerbaar. Daarnaast heeft het Openbaar Ministerie lang gewacht met de aanhouding van verdachte en heeft de raadkamer van de rechtbank de voorlopige hechtenis van verdachte opgeheven vanwege het ontbreken van gronden, zodat ook de -kennelijk geringe- ernst van het feit geen gevangenisstraf van langere duur dan het voorarrest rechtvaardigt.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting, het reclasseringsrapport van Verslavingszorg Noord Nederland d.d. 22 mei 2023 en een aanvullend proces-verbaal van bevindingen van 4 december 2023 van de politie, het uittreksel uit de justitiële documentatie (het strafblad) d.d. 20 juni 2023, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Ernst van het feit
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een ernstig geweldsmisdrijf in een recreatieruimte van de penitentiaire inrichting in [plaats] . Verdachte heeft aangever onverhoeds en zonder duidelijke aanleiding aangevallen en hem meerdere malen en met kracht met (de punt van) een afgebroken houten voorwerp geslagen en gestoken. Verdachte is hiermee pas gestopt toen hij door een medegedetineerde bij aangever werd weggehaald. Het is aan het adequate ingrijpen van deze medegedetineerde te danken dat het letsel van aangever niet ernstiger, en mogelijk zelfs fataal, is geweest. Met zijn handelen heeft verdachte de
lichamelijke integriteit van aangever in ernstige mate aangetast en heeft hij bij hem gevoelens van angst en onveiligheid veroorzaakt.
Het strafblad
De rechtbank heeft kennis genomen van het strafblad van verdachte van 20 juni 2023. Hieruit volgt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke feiten. Het strafblad van verdachte werkt dan ook niet strafverhogend.
Persoonlijke omstandigheden van verdachte
De rechtbank heeft voorts kennisgenomen van het reclasseringsrapport van Verslavingszorg Noord- Nederland van 22 mei 2023. Uit dit rapport blijkt dat, gezien de verblijfsrechtelijke status van verdachte ten tijde van het opmaken van het rapport, een alternatief voor het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf nauwelijks voorhanden is. Dit beeld wordt bevestigd door een aanvullend proces-verbaal van bevindingen van 4 december 2023 waaruit blijkt dat verdachte op 25 juli 2023 met onbekende bestemming is vertrokken en dat in augustus 2023 zijn asielaanvraag ongegrond is verklaard.
De straf
Gelet op de aard en ernst van het bewezenverklaarde feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan, kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden volstaan met een andere straf dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
Bij het bepalen van de hoogte van de straf neemt de rechtbank de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) tot uitgangspunt. Voor het opzettelijk toebrengen van middelzwaar lichamelijk letsel met behulp van een wapen, niet zijnde een vuurwapen, gaat het LOVS uit van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van zeven maanden. In het geval van een poging wordt dit uitgangspunt verminderd met een derde, zodat in onderhavige zaak een gevangenisstraf van (ruim) vier maanden als uitgangspunt heeft te gelden. De rechtbank ziet, anders dan de raadsvrouw, in de persoonlijke omstandigheden van verdachte geen aanleiding om van dit uitgangspunt af te wijken.
Alles afwegende acht de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van vier maanden, met aftrek van de tijd die verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht, passend en geboden. De rechtbank komt daarmee tot een hogere straf dan door de officier van justitie is geëist, nu zij van oordeel is dat de geëiste straf onvoldoende recht doet aan de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is gepleegd.

Benadeelde partij

[slachtoffer] heeft zich door zijn gemachtigde mr. Van DorsselaerSpapen, advocaat te Zaltbommel, in het geding gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Gevorderd wordt een bedrag van 1.500,- ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij in zijn geheel dient te worden toegewezen, met oplegging van de wettelijke rente en de schadevergoedingsmaatregel, nu deze schade voldoende is komen vast te staan.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij niet- ontvankelijk moet worden verklaard omdat de gestelde geleden schade onvoldoende is onderbouwd.
Subsidiair heeft de raadsvrouw verzocht het toe te wijzen bedrag te matigen.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt voorop dat het gevorderde bedrag aan immateriële schade (mede) is gebaseerd op een mogelijke zenuwbeschadiging en blijvende littekens op het hoofd van de benadeelde partij. Op basis van het strafdossier kan genoemde schade echter niet zonder meer worden vastgesteld. Ter terechtzitting heeft de gemachtigde van de benadeelde partij deze gestelde schade niet nader kunnen toelichten. Ook ontbreekt een nadere schriftelijke onderbouwing, zoals bijvoorbeeld een foto van de littekens. Dit heeft tot gevolg dat de vordering in zoverre onvoldoende is onderbouwd. Tegelijkertijd is de rechtbank van oordeel dat voldoende aannemelijk is dat de benadeelde partij enige immateriële schade heeft geleden in de vorm van geestelijk letsel en dat deze het rechtstreeks gevolg is van bewezen verklaarde strafbare feit. De benadeelde partij is immers (onverhoeds en zonder duidelijke aanleiding) geconfronteerd met fors geweld door verdachte. De aard en de ernst van deze normschending brengen volgens de rechtbank mee dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen. Gebruikmakend van haar schattingsbevoegdheid ex artikel 6:97 van het Burgerlijk Wetboek schat de rechtbank de hoogte van de immateriële schade op
750,-. Daarbij is onder andere gelet op de schadevergoeding die in vergelijkbare gevallen door rechters is toegekend. De rechtbank zal de vordering tot dit bedrag toewijzen en vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 19 februari 2023. Voor het overige deel zal de rechtbank de vordering afwijzen.
Nu de aansprakelijkheid van verdachte vaststaat, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat verdachte de schade zal vergoeden.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.

Vordering na voorwaardelijke veroordeling

Bij onherroepelijk vonnis van 13 september 2022 van de politierechter in de rechtbank Amsterdam is verdachte veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 1 maand met aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht en een proeftijd van 2 jaren. De proeftijd is ingegaan op 27 september 2022. Daarbij is als algemene voorwaarde gesteld dat veroordeelde voor het einde van de proeftijd geen strafbare feiten zal plegen. De officier van justitie heeft bij vordering van 14 maart 2024 de tenuitvoerlegging gevorderd van de voorwaardelijke straf.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de vordering tot tenuitvoerlegging dient te worden toegewezen. Het ontbreken van een vertaling van de oproeping vordering tenuitvoerlegging staat hieraan niet in de weg nu die vertaling verdachte hoe dan ook niet zou hebben bereikt. De betekening van de oproeping heeft immers plaatsgevonden middels een OM-betekening omdat verdachte onbereikbaar is. Subsidiair heeft de officier van justitie gevorderd het Openbaar Ministerie niet- ontvankelijk te verklaren.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft primair bepleit dat de officier van justitie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard vanwege het ontbreken van een vertaling van de oproeping vordering tenuitvoerlegging. Subsidiair heeft de raadsvrouw zich op het standpunt gesteld dat de vordering tot tenuitvoerlegging dient te worden afgewezen omdat het een veroordeling voor een andersoortig feit betreft.
Oordeel van de rechtbank
Op grond van artikel 36e lid 3 Wetboek van Strafvordering (Sv) dienen de essentiële onderdelen van een gerechtelijke mededeling, niet zijnde een dagvaarding, te worden vertaald. Gebleken is dat een dergelijke vertaling van de oproeping vordering tenuitvoerlegging in het strafdossier ontbreekt. Nu niet aan de wettelijke vereisten is voldaan en de rechtbank niet ambtshalve tot de beslissing tot tenuitvoerlegging van een aanvankelijk voorwaardelijk opgelegde sanctie kan komen, zal de rechtbank het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk verklaren.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 36f, 45 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het primair ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden.
Beveelt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en/of voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.

Benadeelde partij

Wijst de vordering van de benadeelde partij toe tot het hierna te noemen bedrag en veroordeelt verdachte om aan [slachtoffer] te betalen:
  • het bedrag van 750,- (zegge: zevenhonderdvijftig euro);
  • de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 19 februari 2023 tot de dag van algehele voldoening;
  • de proceskosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog zal maken, tot heden begroot op nihil.
Wijst de vordering van [slachtoffer] voor het overige af.
Legt aan verdachte de verplichting op om ten behoeve van [slachtoffer] aan de Staat te betalen een bedrag van 750,- (zegge: zevenhonderdvijftig euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 19 februari 2023 tot de dag van algehele voldoening. Dit bedrag bestaat uit immateriële schade.
Bepaalt dat bij gebreke van volledig verhaal van de betalingsverplichting aan de Staat gijzeling voor de duur van 15 dagen kan worden toegepast. De toepassing van gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat als verdachte voldoet aan de betalingsverplichting aan de benadeelde partij of aan de Staat, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd van de betalingsverplichting aan beiden.
Beslissing op de vordering na voorwaardelijke veroordeling onder parketnummer 13/219955- 22:
Verklaart het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk in de vordering tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke straf, opgelegd bij vonnis van de politierechter van de rechtbank Amsterdam van 13 september 2022.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.C. Fuhler, voorzitter, mr. F. Sieders en mr. R. ter Haar, rechters, bijgestaan door mr. K. Bodewes-Maas, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 1 mei 2024.