ECLI:NL:RBNNE:2024:162

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
26 januari 2024
Publicatiedatum
26 januari 2024
Zaaknummer
18.015686.23
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor zware mishandeling met gevangenisstraf en taakstraf

Op 26 januari 2024 heeft de Rechtbank Noord-Nederland in Assen uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van zware mishandeling. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 15 januari 2023 in Emmen, waarbij de verdachte het slachtoffer, [slachtoffer 1], met kracht een vuistslag tegen het hoofd gaf. Dit leidde tot ernstig lichamelijk letsel, waaronder meerdere fracturen en bloedingen in de hersenen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte voorwaardelijk opzet had op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel, gezien de omstandigheden waaronder de klap werd uitgedeeld. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 184 dagen, waarvan 180 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaar, en een taakstraf van 240 uur. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn spijt en de wens om zijn gedrag te verbeteren. Daarnaast zijn er vorderingen tot schadevergoeding ingediend door de benadeelde partijen, die grotendeels zijn toegewezen. De rechtbank heeft de vordering van [slachtoffer 1] tot een bedrag van 53.210,58 euro toegewezen, bestaande uit materiële en immateriële schade, en de vordering van [slachtoffer 2] niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank heeft de verdachte ook verplicht om zich te houden aan bijzondere voorwaarden, waaronder een alcoholverbod en deelname aan gedragsinterventies.

Uitspraak

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht Locatie Assen
parketnummer 18/015686-23
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 26 januari 2024 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1994 te [geboorteplaas] , wonende te [adres] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 12 januari 2024. Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. M.H. Wormmeester, advocaat te Emmen. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. L. de Graaf.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 15 januari 2023 te Emmen, aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een fractuur in het achterhoofdsbeen en/of een of meerdere oogkasfractu(u)r(en) en/of fracturen in een dan wel beide rotsbenen en/of een
kaakbijholtefractuur en/of een wiggebeensholte fractuur en/of een of meerdere bloedingen in de hersenen en/of kneuzingshaarden in het hoofd, heeft toegebracht door die [slachtoffer 1] (met kracht) met de vuist, althans zijn hand tegen het hoofd te slaan/stompen en/of ten val te brengen;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 15 januari 2023 te Emmen, [slachtoffer 1] heeft mishandeld door die [slachtoffer 1] (met kracht) met de vuist, althans zijn hand, tegen het hoofd te slaan/stompen en/of ten val te brengen, terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel, te weten een fractuur in het achterhoofdsbeen en/of een of meerdere oogkasfractu(u)r(en) en/of fracturen in een dan wel beide rotsbenen en/of een kaakbijholtefractuur en/of een wiggebeensholte fractuur en/of een of meerdere bloedingen in de hersenen en/of kneuzingshaarden in het hoofd, ten gevolge heeft gehad.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor het primair ten laste gelegde feit.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het primair ten laste gelegde feit. Zij heeft daartoe het volgende aangevoerd. Er kan niet worden vastgesteld dat het opzet van verdachte gericht was op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Uit de verklaring van verdachte blijkt dat hij in een opwelling heeft gehandeld als reactie op de mishandeling van zijn vriendin door het slachtoffer die hij dacht te zien en horen. Hierbij heeft verdachte één vuistslag gegeven tegen het hoofd van het slachtoffer. Het uitdelen van een enkele droge klap is naar algemene ervaringsregels niet uitlokkend voor het ontstaan van zwaar lichamelijk letsel, zodat niet kan worden vastgesteld dat verdachte de aanmerkelijke kans op het ontstaan van zwaar lichamelijk letsel heeft aanvaard. Daarnaast is op de camerabeelden te zien dat het slachtoffer een duw krijgt vlak voordat verdachte de slag uitdeelt. Op welke wijze deze duw heeft bijgedragen aan de impact van de klap en het vallen door het slachtoffer is niet vastgesteld. Het is niet hoogst onwaarschijnlijk dat de duw de val kan hebben veroorzaakt.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. De verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 12 januari 2024, voor zover inhoudend:
Het klopt dat ik die vuistslag heb uitgedeeld. Ik heb de klap gegeven met mijn rechtervuist. Ik kwam aanrennen en heb het slachtoffer al rennend geslagen met mijn vuist. De klap zal wel hard zijn geweest.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 15 januari 2023,opgenomen op pagina 15 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL01002023013399 d.d. 7 februari 2023, inhoudend de verklaring van verbalisanten [naam] en [naam] :
Op zondag 15 januari 2023 om 03.33 uur waren wij, verbalisanten, belast met een horecadienst. Wij waren ter plaatse gegaan naar het [adres] te Emmen. Ik, [naam] , zag een man richting een andere man rennen.
Ik zag dat de man die op de andere man afrende de andere man een harde klap tegen het hoofd gaf.
Meteen daarop zag ik dat de geslagen man, het slachtoffer, op de grond viel en bleef liggen.
3.
Een geneeskundige verklaring, zijnde een letselrapportage, op 13 juli 2023 opgemaakt en ondertekend door dr. W.J.P. Henneman, radioloog voor zover inhoudend, als zijn geneeskundige verklaring:
Er is een fractuur van het achterhoofdsbeen, net rechts van de middenlijn. Deze fractuur is te vervolgen tot in het achterhoofdsgat, door het rotsbeen beiderzijds, doorlopend in de wiggebeensholte en binnenzijde van de linkeroogkas. Er is een fractuur van de binnenste wand en het dak van de rechteroogkas, doorlopend tot in de achterwand van de voorhoofdsholte rechts. Links is er een fractuur van de bodem van de oogkas en van de binnenwand van de kaakbijholte. In de schedel zijn de volgende letsels aanwezig:
  • Een bloeding tussen het harde hersenvlies en het spinnenwebvlies aan de linkerzijde;- Beiderzijds frontaal, boven de oogkassen is bloed zichtbaar, waarschijnlijk een combinatie van hersenkneuzingen en bloed tussen het spinnenwebvlies en het zachte hersenvlies;
  • Er is een bloedige hersenkneuzing beiderzijds frontaal, hogerop in de hersenen;- Er is een bloedige hersenkneuzing in de linker slaapkwab.
Ten aanzien van het onder 1 primair ten laste gelegde
De rechtbank is van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte een zware mishandeling heeft gepleegd. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
Uit de letselrapportage van 13 juli 2023 blijkt dat er sprake is van zwaar lichamelijk letsel bij het slachtoffer. Het slachtoffer heeft meerdere fracturen, bloedingen en kneuzingshaarden in het hoofd opgelopen. Uit het medisch advies van 14 december 2023 van de door het slachtoffer ingeschakelde medisch adviseur blijkt daarnaast dat er sprake is van ernstig traumatisch schedelhersenletsel en dat in ieder geval een deel van het letsel naar verwachting blijvend zal zijn.
De rechtbank gaat uit van de volgende feiten. Verdachte heeft het slachtoffer met zijn rechter vuist met kracht een stomp tegen het hoofd gegeven. Het slachtoffer is hierna ten val gekomen, waarbij hij met zijn achterhoofd de grond heeft geraakt. De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of verdachte hiermee (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan aangever. Naar het oordeel van de rechtbank moet deze vraag bevestigend worden beantwoord, in die zin dat verdachte voorwaardelijk opzet heeft gehad.
Van voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg zoals hier op zwaar lichamelijk letsel is sprake indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zal intreden. Hiervoor is niet alleen vereist dat de verdachte wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, maar ook dat hij die kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard (op de koop heeft toegenomen). De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij komt betekenis toe aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het moet gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten.
De rechtbank acht in dit licht van belang dat verdachte, voordat hij het slachtoffer met zijn vuist een stomp tegen het hoofd heeft gegeven, aan kwam rennen en vanuit een rennende beweging heeft uitgehaald naar het slachtoffer, terwijl hij ongeveer 130 kilo woog, zoals hij ter zitting heeft verklaard.. Het door verdachte, met zijn postuur, vanuit een rennende beweging met kracht stompen tegen het hoofd van het slachtoffer, brengt naar algemene ervaringsregels een aanmerkelijke kans met zich dat het slachtoffer ten gevolge daarvan zwaar lichamelijk letsel oploopt. Naast het risico op letsel in of rondom het gezicht is naar algemene ervaringsregels ook een val op de grond met mogelijk verstrekkende gevolgen een reëel risico waarmee rekening dient te worden gehouden. Dit is te meer het geval nu het slachtoffer onverhoeds door verdachte in het gezicht is gestompt. Dat het slachtoffer mogelijk door een duw ten val is gekomen, is de rechtbank niet gebleken.
De rechtbank is verder van oordeel dat de door verdachte verrichte geweldshandeling, gelet op de wijze waarop deze is verricht, naar zijn uiterlijke verschijningsvorm kan worden aangemerkt als zozeer te zijn gericht op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan het slachtoffer dat het, behoudens contraindicaties - waarvan in dit specifieke geval niet is gebleken - niet anders kan zijn dan dat verdachte die aanmerkelijke kans bewust heeft aanvaard.
De rechtbank acht het onder 1 primair ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
hij op 15 januari 2023 te Emmen aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een fractuur in het achterhoofdsbeen en meerdere oogkasfracturen en fracturen in een rotsbeen en een kaakbijholtefractuur en een wiggebeensholte fractuur en meerdere bloedingen in de hersenen en kneuzingshaarden in het hoofd, heeft toegebracht, door die [slachtoffer 1] met kracht met de vuist tegen het hoofd te stompen en ten val te brengen.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Het bewezen verklaarde levert op:
1. primairzware mishandeling.
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.
De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.
Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het primair ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van 20 maanden waarvan 10 maanden voorwaardelijk. De officier van justitie heeft hierbij ten voordele van verdachte meegewogen dat hij zich goed aan de voorwaarden houdt en inzicht heeft gegeven bij de reclassering. De reclassering adviseert weliswaar tegen een gevangenisstraf, echter gelet op de ernstige gevolgen bij het slachtoffer is een deels onvoorwaardelijke gevangenisstraf aan de orde. De richtlijnen van het Openbaar Ministerie gaan uit van lange gevangenisstraffen. Deze dient echter gematigd te worden, gelet op de hiervoor genoemde strafverminderende omstandigheden, gelet op het gegeven dat sprake is van voorwaardelijk opzet en geen vol opzet en gelet op de discrepantie met de richtlijnen van het LOVS.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft uitgaande van een bewezenverklaring van het subsidiair ten laste gelegde bepleit dat een gevangenisstraf niet aan de orde is. Indien de rechtbank wel tot een bewezenverklaring komt van het primair ten laste gelegde is een gevangenisstraf evenmin te rechtvaardigen nu het in geval van verdachte gaat om een enkele stomp die hij heeft gegeven in een actie-reactie situatie. Daarnaast bemoeilijkt een gevangenisstraf de betaling van een eventuele schadevergoeding.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting en de reclasseringsadviezen van 13 juli 2023 en 2 november 2023, het uittreksel uit de justitiële documentatie van 29 november 2023, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan zware mishandeling door het slachtoffer na het uitgaan met kracht met zijn vuist tegen het hoofd te stompen. Het slachtoffer is als gevolg van de stomp tegen zijn hoofd op zijn achterhoofd gevallen en heeft hierbij zwaar lichamelijk letsel opgelopen. Het slachtoffer heeft na het voorval 5 dagen op de intensive care verbleven en is tot op heden bezig met het revalideren. Het slachtoffer heeft meerdere fracturen, bloedingen en kneuzingshaarden in het hoofd opgelopen en een deel van het letsel zal naar verwachting blijvend zijn. Door deze geweldshandelingen heeft verdachte op ontoelaatbare wijze inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer.
De rechtbank heeft kennis genomen van het strafblad van verdachte van 29 november 2023 waaruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
De rechtbank heeft verder acht geslagen op het reclasseringsadvies van 13 juli 2023. Uit het advies blijkt onder meer dat de leefgebieden middelengebruik en psychosociaal functioneren criminogene risicofactoren zijn. Verdachte is gediagnosticeerd met ADHD, ODD en PDD-NOS en heeft in het verleden agressietraining gevolgd. Tegelijkertijd ziet de reclassering ook enkele beschermende factoren. Zo heeft verdachte sinds drie jaren een relatie met zijn huidige vriendin. Sinds hij uit huis is gegaan is ook de relatie met zijn moeder en broertje hersteld. Daarnaast werkt hij als dakdekker wat hem structuur en voldoening biedt. Vanaf 2019 is er geen sprake meer van buitensporige agressie dan wel geweldsincidenten. Dat er nu echter toch weer sprake is van een agressiedelict onder invloed van alcohol, hetgeen in het verleden meerdere keren is voorgevallen, is wel zorgelijk. Verdachte geeft aan dat zijn grenzen door de alcohol waren vervaagd en hij daardoor geen rem meer had en het gevoel had dat hij zijn vriendin moest beschermen. Hij is zelf erg geschrokken van zijn gedrag en de gevolgen. De reclassering merkt op dat er een grote mate van gewetenswroeging en probleembesef bij verdachte te zien is. Verdachte geeft aan dat hij erg veel spijt heeft van hetgeen hij heeft gedaan en dat hij moet leven met wat hij veroorzaakt heeft. Vanuit verdachte is duidelijk de wens uitgesproken om de mogelijkheden tot herstelbemiddeling te onderzoeken. Ook wordt opgemerkt dat verdachte bewuste keuzes maakt en zich doordrongen is van het alcoholverbod dat hem is opgelegd, maar ook van de achterliggende gedachte hiervan. De kans op recidive wordt ingeschat als laag-gemiddeld. Wanneer aan verdachte een gevangenisstraf opgelegd zou worden, zou dit enkele beschermende factoren, zoals de voorgenomen gedragsinterventie, dagbesteding en huisvesting kunnen doorkruisen, hetgeen niet wenselijk is met het oog op recidivevermindering. De reclassering adviseert bij een veroordeling een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen met de volgende bijzondere voorwaarden: meldplicht bij reclassering, gedragsinterventie agressiebeheersing, alcoholverbod, middelencontrole en een ambulante behandeling.
De rechtbank heeft verder acht geslagen op het reclasseringsadvies van 2 november 2023, waarin de reclassering adviseert tot wijziging van een tweetal bijzondere voorwaarden, opgelegd bij de schorsing van de voorlopige hechtenis: het middelenverbod en de verplichte ambulante behandeling. Uit dat advies blijkt dat verdachte inziet dat het incident onder invloed van alcohol heeft plaatsgevonden en dat hij begrijpt dat alcohol de mate van agressie verergert. Verdachte vindt het voor nu goed dat hem een alcoholverbod is opgelegd, omdat hij inziet dat hij door de drank helemaal kan flippen. De reclassering ziet naast het middelenverbod ook de houding van verdachte als beschermend: hij wilde ook niet meer drinken en was erg geschrokken van zijn eigen buitensporige agressie. Hij houdt zich vanaf aanvang toezicht aan het middelenverbod en communiceert hier open over met familie, vrienden en werkgever. Betrokkene is zich bewust van zijn handelen en neemt hier verantwoordelijkheid voor. Hij wilde inzicht krijgen hoe alcohol en agressie met elkaar verbonden kunnen zijn en hoe hij daar beter mee om kan gaan in de toekomst. Derhalve is, nu er geen behandelaanbod lag, in juni 2023 in het reclasseringsteam besloten om met de Justitiële Interventie (J.I.) "Alcohol en Geweld" te gaan starten. Toen er met meerdere deelnemers een groep gevormd kon worden om de J.I. te geven, is er op 16 oktober 2023 gestart. De eerste bijeenkomsten zitten er op en verdachte is zeer gemotiveerd voor de training en neemt actief deel.
Daarnaast is gebleken dat volgens de Afdeling Forensische Psychiatrie Noord (AFPN) ambulante behandeling van verdachte niet nodig zou zijn, omdat er geen hulpvraag is waarin zij iets kunnen betekenen. Volgens het AFPN heeft verdachte zelf al veel positieve veranderingen doorgemaakt en was het delict vooral alcoholgerelateerd (waarvoor de reclassering de J.I. heeft opgestart).
De rechtbank stelt voorop dat de landelijke oriëntatiepunten van het LOVS bij een veroordeling voor een ernstig feit als het onderhavige - waarbij het slachtoffer ernstig (blijvend) letsel heeft opgelopen - als uitgangspunt een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van enkele maanden hanteert.
De rechtbank neemt evenwel de volgende omstandigheden in strafmatigende zin mee. Verdachte is zichtbaar geschrokken van de ernst van het letsel, heeft op verschillende momenten spijt betuigd en heeft de wens uitgesproken om de mogelijkheden tot herstelbemiddeling te onderzoeken. Verdachte heeft zich daarnaast gehouden aan de opgelegde voorwaarden en geeft inzicht bij de reclassering. Verder blijkt dat hij inzicht heeft (gekregen) in het effect van alcohol op zijn gemoedstoestand. De rechtbank neemt mee dat verdachte bereid is zijn gedrag en zijn alcoholgebruik in positieve zin te veranderen en dat hij bereid is daar hard voor te werken. Uit de reclasseringsadviezen blijkt tevens dat verdachte na het voorval zijn leven een positieve wending heeft gegeven. De rechtbank houdt ten slotte rekening met het negatieve advies van de reclassering ten aanzien van de oplegging van een gevangenisstraf, nu een dergelijke straf enkele beschermende factoren kan doorkruisen.
De rechtbank acht, gelet op het voorgaande, een gevangenisstraf passend en geboden voor de duur van 184 dagen, waarvan 180 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren met de bijzondere voorwaarden, zoals de reclassering adviseert. Om de ernst van het bewezen verklaarde te benadrukken zal de rechtbank voorts een taakstraf opleggen voor de duur van 240 uur.
De volgende personen hebben zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding:
1. [slachtoffer 1] , tot een bedrag van 50.031,23 ter zake van materiële schade, waarvan
42.434,- toekomstige materiële schade betreft en 75.000,- ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan. Tevens is er een vergoeding van de proceskosten gevorderd.
2. De benadeelde partij [slachtoffer 2] , tot een bedrag van 12.500,- ter vergoeding van immateriëleschade (shockschade), vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan.
Tevens is er een vergoeding van de proceskosten gevorderd.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de materiële schade tot het gevorderde bedrag van 7.597,23 toewijsbaar is. Ten aanzien van de toekomstige materiële schade is het aannemelijk dat het eigen risico van volgend jaar ook gespendeerd zal worden ten gevolge van het strafbare feit. Het gevorderde bedrag van 385,- is dan ook toewijsbaar. Gelet op de vooralsnog blijvende klachten en het belang van mobiliteit is ook het gevorderde bedrag van
1.434,- toewijsbaar. De overige toekomstige kosten zijn onvoldoende onderbouwd en lenen zich, gelet op de complexiteit, op dit moment onvoldoende voor schatting. [slachtoffer 1] dient voor dit deel nietontvankelijk te worden verklaard in zijn vordering.
De immateriële schadevergoeding is voldoende onderbouwd en gebaseerd op de huidige omstandigheden is het bedrag van 75.000,- redelijk en billijk. De vordering is dan ook toewijsbaar. Datzelfde geldt voor de proceskosten.
Alles overwegend dient de vordering te worden toegewezen voor een bedrag van 84.031,23, vermeerderd met de wettelijke rente. Hierbij dient eveneens de schadevergoedingsmaatregel te worden opgelegd. Daarnaast dienen de proceskosten te worden vergoed. Voor het overige dient [slachtoffer 1] nietontvankelijk te worden verklaard in de vordering.
De officier van justitie heeft gevorderd dat het gevorderde bedrag van 12.500,- wordt toegewezen. Uit de vordering blijkt voldoende dat er sprake is van een onrechtmatige daad als gevolg waarvan de zoon van de benadeelde partij [slachtoffer 2] ernstig gewond is geraakt, waarbij de confrontatie met de gevolgen hiervan bestonden uit onder meer de confrontatie met de ernstige situatie van [slachtoffer 1] op de Intensive Care, direct na het feit. Dat dit tot een hevige emotionele schok, en ook geestelijk letsel heeft geleid, is voldoende onderbouwd met de PTSS diagnose welke blijkens de onderbouwing direct aan het strafbare feit gekoppeld moet worden.
Standpunt van de verdediging
Ten aanzien van de materiële schade heeft de raadsvrouw het volgende aangevoerd. De toekomstige schadeposten betreffen schade die nog niet is geleden en daarom onduidelijk is. Deze dienen dan ook nietontvankelijk te worden verklaard. De materiële schade voor de reis- en parkeerkosten van de ouders van het slachtoffer is geen schade van het slachtoffer zelf en moet daarom worden afgewezen. De overige opgevoerde posten worden niet betwist.
Voor wat betreft de immateriële schade heeft de raadsvrouw, onder verwijzing naar een vonnis van deze rechtbank , bepleit dat in het geval zoals daar aan de orde, sprake is van vergelijkbaar letsel. Een immateriële schadevergoeding van 30.000,- werd in deze zaak billijk en redelijk geacht. Het verschil is echter dat verdachte in de hiervoor genoemde zaak het slachtoffer meerdere malen op het hoofd heeft geschopt en geslagen, terwijl dit schoppen en slaan het hersenletsel heeft veroorzaakt. In de onderhavige zaak heeft verdachte het slachtoffer slechts een enkele vuistslag gegeven, waardoor het bedrag van 30.000,- gematigd dient te worden.
De raadsvrouw heeft bepleit dat de vordering niet-ontvankelijk moet worden verklaard. Nu verdachte geen enkele intentie had op het ontstaan van het ernstige letsel en het letsel het gevolg is van de ongelukkige val op het achterhoofd en niet rechtstreeks door de gedraging van verdachte, kan niet worden gesproken van onrechtmatig handelen jegens de moeder van het slachtoffer. Daarnaast heeft de confrontatie niet plaatsgevonden in de fysieke aanwezigheid van de moeder van het slachtoffer en heeft deze evenmin anderszins onmiddellijk of onverhoeds plaatsgevonden. Bovendien zijn de klachten van de moeder van het slachtoffer verergerd door het zien van de camerabeelden. De confrontatie met deze beelden is vermijdbaar geweest en wellicht mede uitlokkend voor het ontstaan van het geestelijk letsel waarvoor psychologische hulp is ingeroepen. Dit kan niet aan verdachte worden toegerekend.
Oordeel van de rechtbank
Door de gebezigde bewijsmiddelen is komen vast te staan dat verdachte door het primair bewezen verklaarde feit rechtstreeks schade heeft toegebracht aan de benadeelde partij. De rechtbank acht de vordering voor wat betreft materiële schade voldoende onderbouwd en toewijsbaar, voor zover deze schade ziet op de kosten voor het medisch advies, daggeldvergoeding, kledingschade, aanschaffing joggingsbroeken, pantoffels en slippers en het eigen risico van 2023, inhoudende 3.210,58, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 15 januari 2023 tot aan de dag der algehele voldoening. De rechtbank zal [slachtoffer 1] in het overige deel van de vordering, inhoudende 4.386,65, niet-ontvankelijk verklaren, nu aan de hand van de ingediende stukken niet kan worden vastgesteld welke kosten door de benadeelde partij zelf zijn gemaakt.
Toekomstige schade kan op grond van artikel 6:105 BW na afweging van goede en kwade kansen bij voorbaat geschieden. Dat kan echter alleen als voldoende concreet onderbouwd wordt dat deze schade ook daadwerkelijk zal worden geleden. Naar het oordeel van de rechtbank is deze vordering met (te) veel onzekere factoren omgeven, zodat niet met zekerheid is vast te stellen dat de genoemde kosten daadwerkelijk zullen worden gemaakt. De rechtbank zal [slachtoffer 1] dan ook niet-ontvankelijk verklaren in deze vordering.
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij immateriële schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het primair bewezen verklaarde. De hoogte van de vordering is ter terechtzitting betwist. De rechtbank zal de hoogte van de schadevergoeding naar redelijkheid en billijkheid vaststellen op een bedrag van 50.000,00. Hierbij is rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen verklaarde feit, de aard en de ernst van de gevolgen daarvan voor de benadeelde partij en de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend. De rechtbank zal de vordering tot het bedrag van 50.000,00 toewijzen en [slachtoffer 1] in het overige deel niet-ontvankelijk verklaren.
Nu de aansprakelijkheid van verdachte vaststaat, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat verdachte de schade zal vergoeden.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Uit vaste jurisprudentie van de Hoge Raad blijkt dat iemand die een ander door zijn onrechtmatige daad verwondt ook onrechtmatig kan handelen jegens degene bij wie die confrontatie een hevige emotionele schok teweegbrengt. Het recht op vergoeding van schade is beperkt tot de schade die volgt uit door die laatste onrechtmatige daad veroorzaakt geestelijk letsel. Bij de beoordeling van de onrechtmatigheid jegens degene bij wie een hevige emotionele schok is teweeggebracht spelen onder meer de volgende gezichtspunten een rol:
  • de aard, toedracht en gevolgen van de jegens het primaire slachtoffer gepleegde onrechtmatige daad,waaronder de intentie van de dader en de aard en ernst van het aan het primaire slachtoffer toegebrachte leed.
  • de wijze waarop het secundaire slachtoffer wordt geconfronteerd met de jegens het primaire slachtoffergepleegde onrechtmatige daad en de gevolgen daarvan.
  • de aard en hechtheid van de relatie tussen het primaire en secundaire slachtoffer.
Aan de hand van (onder meer) deze gezichtspunten dient de rechtbank in een specifiek geval te beoordelen of sprake is van onrechtmatigheid en daarmee of de benadeelde partij in aanmerking komt voor vergoeding van shockschade. Het recht op vergoeding van shockschade is beperkt tot de schade die volgt uit door de onrechtmatige daad veroorzaakt geestelijk letsel.
Uit het door de benadeelde partij overgelegde behandelplan blijkt onder meer het volgende. Bij de benadeelde partij is de diagnose PTSS gesteld. Zij heeft onder andere moeite met inslapen doordat de beelden zich afspelen als zij wil gaan slapen. In de nacht wordt zij regelmatig wakker van de nachtmerries en ontstaat er veel angst. Zij controleert dan ook of er niemand voor de deur staat en zij is bang dat er weer iets gaat gebeuren. De rechtbank overweegt met betrekking tot de twee confrontaties, zoals uiteengezet door de benadeelde partij, het volgende. Uit het behandelplan blijkt dat de diagnose PTSS is gesteld. Niet duidelijk is wanneer deze klachten zijn begonnen en of dit het gevolg is geweest van de eerste confrontatie, namelijk toen het slachtoffer op de Intensive Care lag, of door de gebeurtenissen van daarna, zoals het zien van de beelden of de realisatie van het blijvend letsel bij het slachtoffer. De rechtbank is dan ook onvoldoende gebleken dat de diagnose PTSS in rechtstreeks verband staat met deze eerste confrontatie. Voor wat betreft de tweede confrontatie begrijpt de rechtbank dat de benadeelde partij geconfronteerd is met voor haar afschuwelijke beelden, echter is er geen sprake geweest van een confrontatie die onverhoeds was, nu de benadeelde partij enige periode nadat zij reeds met het slachtoffer was geconfronteerd de beelden van het voorval heeft bekeken. De rechtbank zal [slachtoffer 2] in de vordering ten aanzien van de shockschade niet-ontvankelijk verklaren.
De rechtbank heeft gelet op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f en 302 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.
Verklaart het primair ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:
Beveelt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.
Bepaalt dat van deze gevangenisstraf , niet zal worden ten uitvoer
gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond, dat de veroordeelde zich voor het einde van of gedurende de proeftijd, die hierbij wordt vastgesteld op 3 jaren, de hierna te noemen voorwaarden niet heeft nageleefd.
Voorwaarde is, dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
dat de veroordeelde zich binnen drie dagen na het ingaan van de proeftijd meldt bij ReclasseringNederland op het adres Overcingellaan 19, 9401 LA Assen en zich zal blijven melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
dat de veroordeelde actief deelneemt aan de gedragsinterventie Alcohol en Geweld of een anderegedragsinterventie die gericht is op agressiebeheersing. De reclassering bepaalt welke training het precies wordt. Veroordeelde houdt zich aan de afspraken en aanwijzingen van de trainer/begeleider.
dat de veroordeelde geen alcohol zal gebruiken en meewerkt aan controle op dit verbod. De reclasseringbepaalt hoe lang het alcoholverbod duurt en hoe vaak veroordeelde wordt gecontroleerd. De controle gebeurt met urineonderzoek, ademtest of de RUMA marker.
dat de veroordeelde meewerkt aan controle van het gebruik van alcohol om het middelengebruik tebeheersen. De reclassering kan speekseltesten, urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) gebruiken voor de controle. De reclassering bepaalt hoe vaak veroordeelde wordt gecontroleerd.
indien blijkt uit middelencontroles, het verloop van het toezicht, dan wel de gedragsinterventie, datambulante behandeling bij de Forensische Poli van VNN of soortgelijke instelling geïndiceerd is, dan werkt veroordeelde mee aan deze ambulante behandeling en volgt hij de aanwijzingen van de behandelaar op.
Geeft aan voornoemde reclasseringsinstelling de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een ofmeer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
  • medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van hetWetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen.
Beveelt dat voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis voor de duur van 120 dagen zal worden toegepast.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] toe tot het hierna te noemen bedrag en veroordeelt verdachte om aan [slachtoffer 1] te betalen:
  • het bedrag van 53.210,58 (zegge: drieënvijftigduizend tweehonderdentien euro en achtenvijftigeurocent);
  • de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 15 januari 2023 tot de dag van algehele voldoening;
  • de proceskosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging vandeze uitspraak alsnog zal maken, tot heden begroot op nihil.
Verklaart [slachtoffer 1] voor het overige niet-ontvankelijk in zijn vordering. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Legt aan verdachte de verplichting op om ten behoeve van [slachtoffer 1] aan de Staat te betalen een bedrag van 53.210,58 (zegge: drieënvijftigduizend tweehonderdentien euro en achtenvijftig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 15 januari 2023 tot de dag van algehele voldoening. Dit bedrag bestaat uit 3.210,58 aan materiële schade en
50.000,- aan immateriële schade.
Bepaalt dat bij gebreke van volledig verhaal van de betalingsverplichting aan de Staat gijzeling voor de duur van 295 dagen kan worden toegepast. De toepassing van gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat als verdachte voldoet aan de betalingsverplichting aan de benadeelde partij of aan de Staat, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd van de betalingsverplichting aan beiden.
Verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 2] niet-ontvankelijk in haar vordering.
Dit vonnis is gewezen door mr. O.J. Bosker, voorzitter, mr. A.S. Venema-Dietvorst en mr. R. Tesfai, rechters, bijgestaan door mr. T.M. Nijmeijer, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 26 januari 2024.
Mr. O.J. Bosker en mr. R. Tesfai zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
1. Zie hiervoor ECLI:NL:RBNNE:2023:2886.