ECLI:NL:RBNNE:2024:1558

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
18 april 2024
Publicatiedatum
26 april 2024
Zaaknummer
C/17/192701
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging onderhoudsbijdrage jongmeerderjarige in het kader van alimentatie

In deze zaak heeft de vrouw de rechtbank verzocht om de man te veroordelen tot betaling van achterstallige alimentatie en wijziging van de onderhoudsbijdragen voor hun kinderen, [de minderjarige] en [de jongmeerderjarige]. De vrouw heeft aangevoerd dat de man zijn verplichtingen uit het echtscheidingsconvenant niet is nagekomen en dat de onderhoudsbijdragen voor de kinderen moeten worden aangepast. De man heeft hierop gereageerd met een zelfstandig verzoek om de onderhoudsbijdragen te verlagen. Tijdens de zitting op 2 april 2024 is de zaak behandeld, waarbij de vrouw en de man aanwezig waren, maar [de jongmeerderjarige] niet. De rechtbank heeft vastgesteld dat de man al geruime tijd geen omgang heeft met de kinderen en dat de afgesproken zorgregeling niet wordt nageleefd. De rechtbank heeft de behoefte van de kinderen vastgesteld op € 1.420,- en de draagkracht van de man en vrouw op € 1.751,-. De rechtbank heeft geoordeeld dat de man vanaf 1 december 2023 € 306,- per maand moet betalen voor [de minderjarige] en € 270,- voor [de jongmeerderjarige]. De rechtbank heeft de verzoeken van de vrouw en [de jongmeerderjarige] toegewezen en de alimentatie vastgesteld, met de mogelijkheid tot wettelijke indexatie vanaf 1 januari 2025.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling Privaatrecht
Locatie Leeuwarden
zaak-/rekestnummer: C/17/192701 / FA RK 23-2546
beschikking van de enkelvoudige kamer d.d. 17 april 2024
inzake
[de vrouw],
wonende te [woonplaats] ,
hierna ook te noemen de vrouw,
advocaat mr. M.R. Rauwerda, kantoorhoudende te Leeuwarden,
en
[de jongmeerderjarige] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna ook te noemen de jongmeerderjarige of [de jongmeerderjarige] ,
advocaat mr. M.R. Rauwerda, kantoorhoudende te Leeuwarden,
tegen
[de man],
wonende te [woonplaats] ,
hierna ook te noemen de man,
advocaat mr. H.D. Postma, kantoorhoudende te Leeuwarden.

1.Procesverloop

1.1.
Bij verzoekschrift (met bijlagen) heeft de vrouw de rechtbank verzocht - verkort weergegeven - om:
I. de man te veroordelen tot betaling van de achterstallige alimentatie aan de vrouw te vermeerderen met de wettelijke indexering over de alimentatie per 1 december 2023;
II. de man te veroordelen tot betaling van de executiekosten aan de vrouw ten aanzien van de achterstallige alimentatie;
III. te bepalen dat de bij het echtscheidingsconvenant van 23 februari 2015 overeengekomen onderhoudsbijdrage voor [de minderjarige] wordt gewijzigd in € 377,- per maand met ingang van de datum verzoekschrift;
IV. te bepalen dat de bij het echtscheidingsconvenant van 23 februari 2015 overeengekomen onderhoudsbijdrage voor [de jongmeerderjarige] wordt gewijzigd in € 377,- per maand met ingang van de datum verzoekschrift.
1.2.
De man heeft een verweerschrift (met bijlagen), tevens inhoudende een zelfstandig verzoek, ingediend. De man heeft verzocht - verkort weergegeven - om te bepalen dat zijn onderhoudsbijdrage voor [de minderjarige] wordt gewijzigd in € 115,- per maand en voor [de jongmeerderjarige] in € 108,- per maand.
1.3.
De rechtbank heeft verder kennisgenomen van:
- een bericht van de vrouw met bijlagen, ontvangen op 14 maart 2024;
- een bericht van de vrouw met bijlagen, ontvangen op 22 maart 2024;
1.4.
Ter zitting van 2 april 2024 is de zaak behandeld in aanwezigheid van:
- de vrouw en haar advocaat;
- de man en zijn advocaat.
[de jongmeerderjarige] is niet verschenen. Zij heeft de vrouw op 1 november 2023 schriftelijk gevolmachtigd om voor en namens haar op de zitting te verschijnen en voor en namens haar op te treden in deze procedure.

2.Feiten

2.1.
De man en de vrouw zijn gehuwd geweest. De echtscheidingsbeschikking van 25 maart 2015 is op 17 april 2015 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
2.2.
Uit het huwelijk zijn geboren:
- [de jongmeerderjarige] op [geboortedag] 2005 en
- [de minderjarige] op [geboortedag] 2009.
2.3.
De man en de vrouw zijn een echtscheidingsconvenant en een ouderschapsplan overeengekomen. De in het ouderschapsplan opgenomen zorgregeling wordt sinds twee jaar niet meer nageleefd.
2.4.
In het echtscheidingsconvenant is vastgelegd dat de man en de vrouw de behoefte van de kinderen hebben berekend op € 633,- per kind per maand en de draagkracht van de man op € 363,- per maand. De man en de vrouw zijn verder overeengekomen dat de man per 15 april 2015 € 154,- per kind per maand zal bijdragen aan de vrouw en dat deze bijdrage voor het eerst geïndexeerd zal worden op 1 januari 2016.
2.5.
De man heeft de kinderalimentatie altijd betaald, maar niet de geïndexeerde bedragen.

3.Geschil

3.1.
In geschil is of de man de vrouw bedragen verschuldigd is wegens niet betaalde geïndexeerde kinderalimentatie en of er aanleiding is om de in het echtscheidingsconvenant opgenomen onderhoudsbijdragen voor de kinderen, die de man moet betalen, te wijzigen.
3.2.
Op de zitting hebben de man en de vrouw een afspraak gemaakt over de achterstallige bedragen die de man nog verschuldigd is. Deze afspraak is op de zitting vastgelegd in een vaststellingsovereenkomst, die getekend is door de man en de vrouw. Bij verkort proces-verbaal van 2 april 2024 is de vaststellingsovereenkomst in afschrift aan partijen toegezonden. Hiermee hebben zij hun geschil over de achterstallige alimentatie beëindigd en hun verzoeken en verweren die hierop zagen, ingetrokken.
3.3.
De rechtbank hoeft nu alleen nog te beoordelen of sprake is van rechtens relevante wijzigingen in de zin van art. 1:401 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) die een wijziging van de onderhoudsbijdragen te betalen door de man, zoals deze in het echtscheidingsconvenant dat deel uitmaakt van de echtscheidingsbeschikking van 25 maart 2015 is overeengekomen, rechtvaardigen.

4.Beoordeling

4.1.
De rechtbank kan de alimentatie opnieuw berekenen als de omstandigheden zijn gewijzigd. Dat is hier het geval, want de vrouw heeft gesteld dat de afgesproken zorgregeling al twee jaar niet meer wordt nagekomen. De man en de kinderen hebben sinds die tijd geen omgang. Daarnaast is het inkomen van de vrouw hoger dan voorheen en dat van de man mogelijk ook, stelt de vrouw. De man heeft de gestelde gewijzigde omstandigheden niet betwist.
4.2.
De rechtbank beslist dat de man vanaf 1 december 2023 een onderhoudsbijdrage van € 306,- per maand aan de vrouw moet betalen voor [de minderjarige] en een onderhoudsbijdrage van € 270,- voor [de jongmeerderjarige] . De rechtbank legt hierna uit waarom zij deze beslissing neemt. Daarbij gaat zij in op de standpunten van partijen, voor zover die voor de beoordeling van belang zijn. De rechtbank heeft berekeningen gemaakt die als bijlagen aan deze beschikking zijn toegevoegd. Bij de berekeningen rondt de rechtbank af op hele euro’s.
4.3.
Bij de berekening van de onderhoudsbijdragen voor de kinderen is op grond van art. 1:397 lid 1 BW aan de ene kant rekening gehouden met de behoefte van [de minderjarige] en [de jongmeerderjarige] en aan de andere kant met de draagkracht van de ouders. De rechtbank zal hieronder eerst de behoefte van de kinderen bespreken en vervolgens de draagkracht van de man en de vrouw.
Ingangsdatum
4.4.
De rechtbank heeft het verzoek tot wijziging van de onderhoudsbijdragen beoordeeld per de datum indiening van het verzoekschrift, te weten 1 december 2023.
Behoefte
4.5.
De behoefte van de kinderen hebben de man en de vrouw in het echtscheidingsconvenant van februari 2015 berekend op € 633,- per kind per maand.
4.6.
De man heeft gesteld dat de behoefte van de kinderen destijds onjuist is vastgesteld en verwijst hiervoor naar de uitspraak van de Hoge Raad van 9 oktober 2015 (ECLI:HR:2015:3011). Hij is van mening dat de vastgestelde alimentatie nooit aan de wettelijke maatstaven heef voldaan en is van mening dat de behoefte opnieuw moet worden vastgesteld op basis van de huidige inkomsten van partijen.
4.7.
De rechtbank overweegt dat haar niet gebleken is dat de behoefte destijds niet juist is vastgesteld. Uit de beantwoording van de prejudiciële vragen blijkt dat het kindgebonden budget niet in mindering gebracht moet worden bij de berekening van de behoefte. De man heeft niet gesteld dat partijen het kindgebonden budget in mindering brachten op de berekende behoefte, noch blijkt dit uit de bij het echtscheidingsconvenant gevoegde berekening.
De man stelt ten onrechte dat de behoefte destijds € 1.156,- bedroeg, immers uit de bijlage bij het echtscheidingsconvenant blijkt dat partijen de behoefte die volgt uit de Nibud tabellen, hebben verhoogd met oppaskosten van € 110,-. De rechtbank gaat daarom uit van een behoefte van destijds € 1.266,-, dus van € 633,- per kind per maand. Op basis van de wettelijke indexatie is de behoefte in 2023 € 754,-.
4.8.
De man voert aan dat voor [de jongmeerderjarige] moet worden uitgegaan van een lagere behoefte omdat zij inmiddels jong-meerderjarig is. De rechtbank volgt de man hierin niet en gaat ook voor [de jongmeerderjarige] uit van een behoefte van € 754,-. Omdat [de jongmeerderjarige] nog thuis woont en de VAVO-volgt, is haar situatie niet substantieel veranderd toen zij 18 jaar werd. Hoewel de in 2015 berekende behoefte is gebaseerd op de NIBUD-tabellen, waarbij voor kinderen tot en met 18 jaar rekening is gehouden met de door de verzorgende ouder te ontvangen overheidsbijdragen in de vorm van kinderbijslag en kindgebonden budget, overweegt de rechtbank dat [de jongmeerderjarige] nu zelf overheidsbijdragen in de vorm van een tegemoetkoming studiekosten en een zorgtoeslag ontvangt, zodat zij geen aanleiding ziet om de behoefte van [de jongmeerderjarige] op een andere wijze vast te stellen.
4.9.
Verder overweegt de rechtbank dat aan jongmeerderjarige kinderen (in de leeftijd van achttien tot eenentwintig jaar), niet de eis kan worden gesteld dat zij in hun eigen onderhoud voorzien. Op de jongmeerderjarige rust geen verplichting om zijn of haar verdiencapaciteit te benutten en ook niet de verplichting om (bestaande) mogelijkheden door middel van een (bij)baantje een eigen inkomen te verwerven, te benutten. Dat betekent niet dat eigen inkomsten van de jongmeerderjarige geen invloed kunnen hebben op de alimentatie. Deze inkomsten zijn immers wel van belang voor de omvang van de behoefte van de jongmeerderjarige aan een onderhoudsbijdrage. Volgens de aanbevelingen van de landelijke Expertgroep Alimentatienormen (ook wel Alimentatienormen) kunnen structurele eigen inkomsten van een jongmeerderjarige de behoefte aan alimentatie verlagen.
4.10.
Uit een overgelegde salarisspecificatie van [werkgever] over de maand november 2023 blijkt dat aan [de jongmeerderjarige] in die maand € 288,42 is uitbetaald. De rechtbank begrijpt dat [de jongmeerderjarige] nog steeds werkzaam is bij Costes. De man is van mening dat haar inkomsten haar behoefte verlagen. Namens [de jongmeerderjarige] is gesteld dat haar inkomsten na november 2023 lager zijn, omdat zij eindexamen doet en daarom minder kan werken. Haar inkomsten kunnen daarom niet als substantieel worden aangemerkt. De rechtbank passeert het bewijsaanbod van haar advocaat, omdat het op de weg van [de jongmeerderjarige] had gelegen om met stukken te onderbouwen hoe hoog haar inkomsten waren tot en met maart 2024. Het komt voor haar rekening en risico dat deze stukken ontbreken. De rechtbank vindt het redelijk om ervan uit te gaan dat [de jongmeerderjarige] met een deel van haar inkomsten, te weten met het gedeelte dat meer dan € 200,- per maand bedraagt, dus € 88,-, zelf in haar behoefte kan voorzien. Dit brengt mee dat haar behoefte wordt verlaagd met dit bedrag en dat haar (aanvullende) behoefte daardoor € 666,- bedraagt.
Draagkracht
4.11.
Voor de berekening van de draagkracht volgt de rechtbank de aanbevelingen van de Expertgroep Alimentatienormen. In deze aanbevelingen is de volgende formule opgenomen voor berekening van de draagkracht: 70% x [NBI - (30% x NBI + 1.175)] in 2023, waarbij NBI staat voor netto besteedbaar inkomen. Toepassing van deze formule betekent dat de onderhoudsplichtige 30% van zijn NBI kan besteden aan woonlasten (het woonbudget), zoals hypotheek- of huurlasten en overige lasten van een woning. Daarnaast wordt € 1.175,- maandelijks geacht noodzakelijk te zijn voor primaire kosten van levensonderhoud, waaronder de premie zorgverzekering. Van het bedrag dat vervolgens resteert blijft 30% voor de onderhoudsplichtige beschikbaar als zogenoemde "vrije ruimte" en wordt 70% geacht beschikbaar te zijn als draagkracht voor de onderhoudsverplichting. Het gaat dus om een gestandaardiseerde berekening met forfaitaire bedragen.
4.12.
De rechtbank heeft de draagkracht van de man en de vrouw berekend vanaf januari 2024. De onderhoudsbijdrage moet immers berekend worden per 1 december 2023. Het gaat dus maar om één maand in 2023. Dit betekent dat de onderhoudsbijdragen per 1 januari 2024 niet meer hoeven te worden geïndexeerd. De indexatie zal voor het eerst vanaf 1 januari 2025 plaatsvinden.
4.13.
De rechtbank heeft in bijlage 1 de draagkracht van de man berekend. Zij baseert zich hierbij op de door de vrouw overgelegde salarisspecificatie van januari 2024 van de man. De rechtbank heeft het NBI van de man berekend op € 3.265,- (post 120a) en zijn draagkracht op € 710,- (post 140a). De draagkracht heeft het rekenprogramma berekend aan de hand van de hiervoor in 4.11. genoemde formule.
4.14.
De rechtbank heeft in bijlage 2 de draagkracht van de vrouw in 2024 berekend. Zij baseert zich hierbij op de door vrouw overgelegde jaaropgave 2023 en de door haar overgelegde voorschotbeschikking toeslagen 2023 voor de hoogte van het kindgebondenbudget. De rechtbank heeft het NBI van de vrouw berekend op € 3.938,- (post 120a) en haar draagkracht op € 1.041,-. De draagkracht heeft het rekenprogramma berekend aan de hand van de hiervoor in 4.11. genoemde formule.
Zorgkorting
4.15.
De rechtbank stelt vast dat er al 2 jaar geen omgang is tussen de man en de kinderen. Ongeacht waardoor dit komt en wie er schuld aan heeft, maakt de man al lange tijd geen kosten voor het verblijf van de kinderen bij hem. Daarom houdt de rechtbank geen rekening met een zorgkorting aan de kant van de man.
Het aandeel van de man in de kosten van de kinderen
4.16.
De totale behoefte van de kinderen bedraagt € 1.420,- (€ 754,- + € 666,-). De totale draagkracht van de man en de vrouw € 1.751,- (€ 710,-+ € 1.041,-). De man en de vrouw kunnen dus volledig in de behoefte van de kinderen voorzien.
4.17.
De draagkracht van de man en de vrouw moet naar rato van de behoefte over de kinderen worden verdeeld. Dit betekent dat de man:
- 710/1.751 x 754 = afgerond € 306,- moet bijdragen in de behoefte van [de minderjarige] en
- 710/1.51 x 666 = afgerond € 270,- moet bijdragen in de behoefte van [de jongmeerderjarige] .
4.18.
Gelet op de verzoeken van de vrouw en [de jongmeerderjarige] , zal de rechtbank deze bijdragen vastleggen, door de man te betalen per 1 december 2023, per 1 januari 2025 te verhogen met de wettelijke indexatie.

5.Beslissing

De rechtbank:
5.1.
wijzigt het in de beschikking van de rechtbank te Noord-Holland van 25 maart 2015 opgenomen echtscheidingsconvenant ten aanzien van de onderhoudsbijdragen en bepaalt:
- dat de man met ingang van 1 december 2023 € 306,- per maand moet betalen als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige [de minderjarige] , geboren op [geboortedag] 2009 te [geboorteplaats] telkens bij vooruitbetaling - voor zover de termijnen nog niet zijn verstreken - te voldoen aan de vrouw;
- dat de man met ingang van 1 december 2023 € 270,- per maand moet betalen aan [de jongmeerderjarige] , geboren op [geboortedag] 2005 te [geboorteplaats] als bijdrage in de kosten van levensonderhoud en studie, telkens bij vooruitbetaling - voor zover de termijnen nog niet zijn verstreken - te voldoen;
5.2.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.3.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. F. van der Meulen, rechter, bijgestaan door de griffier en in het openbaar uitgesproken op 17 april 2024.
!NIET VERWIJDEREN, PLAATS VOOR HANDTEKENING SECRETARIS!
!NIET VERWIJDEREN, PLAATS VOOR HANDTEKENING RECHTER!
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak.
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet door tussenkomst van een advocaat worden ingediend ter griffie van het gerechtshof
Arnhem-Leeuwarden.
!NIET VERWIJDEREN, PLAATS VOOR STEMPELS!
fn: 679