ECLI:NL:RBNNE:2024:1536

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
24 april 2024
Publicatiedatum
26 april 2024
Zaaknummer
231517
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • N. Baarsma
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot wettelijke schuldsaneringsregeling wegens onvoldoende poging tot buitengerechtelijke regeling

Op 1 februari 2024 heeft verzoeker een verzoekschrift ingediend tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling (WSNP). Dit verzoek is behandeld tijdens een zitting op 10 april 2024, waarbij verzoeker werd bijgestaan door de schuldhulpverlener de heer G. Benedictus van Bureau Benedictus. De rechtbank heeft op 24 april 2024 uitspraak gedaan in deze zaak, waarbij verzoeker niet-ontvankelijk is verklaard in zijn verzoek.

De rechtbank overweegt dat een van de doelstellingen van de WSNP is het bevorderen van minnelijke schuldregelingen. De rechtbank constateert dat het verzoek niet vooraf is gegaan door een buitengerechtelijk schuldregelingstraject, wat in strijd is met de vereisten van de WSNP. De verklaring van Bureau Benedictus, waarin wordt gesteld dat andere omstandigheden het onmogelijk maken om tot een buitengerechtelijke regeling te komen, werd door de rechtbank als onvoldoende aannemelijk beoordeeld.

De rechtbank wijst erop dat de wetswijzigingen per 1 juli 2023 niet hebben geleid tot een loslaten van de doelstelling om eerst een buitengerechtelijke regeling te beproeven. De rechtbank concludeert dat zonder een redelijke verklaring dat verzoeker tevergeefs heeft geprobeerd om met zijn schuldeisers tot een minnelijke regeling te komen, het verzoek tot toelating tot de WSNP niet kan worden ingewilligd. Daarom is verzoeker niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoek tot toelating tot de wettelijke schuldsaneringsregeling.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling Privaatrecht
Locatie: Leeuwarden
zaaknummer: C/18/231517 / FT RK 24/144

vonnis d.d. 24 april 2024

in de zaak van:
[verzoeker],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres] ,
te [adres] ,
hierna te noemen: verzoeker.

PROCESGANG

Op 1 februari 2024 heeft verzoeker een verzoekschrift ingediend tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling.
Het verzoekschrift is behandeld ter zitting van 10 april 2024. Verzoeker is ter zitting verschenen, bijgestaan door de schuldhulpverlener de heer G. Benedictus van Bureau Benedictus.
Vonnis is bepaald op heden.

RECHTSOVERWEGINGEN

Buitengerechtelijke schuldregeling onmogelijk?
Een van de doelstellingen van de WSNP is het bevorderen van de totstandkoming van minnelijke schuldregelingen. Niet is gebleken dat de wetgever met de per 1 juli 2023 inwerking getreden wetswijzigingen deze doelstelling heeft willen loslaten. De WSNP fungeert dus nog steeds als ‘stok achter de deur’ voor een buitengerechtelijk schuldregelingsakkoord. Een WSNP-verzoek moet dus in beginsel zijn voorafgegaan door een deugdelijke poging om tot een buitengerechtelijke schuldregeling te komen. Het onderhavige verzoek is echter niet vooraf gegaan door een buitengerechtelijk schuldregelingstraject. Dit wordt in de 285-verklaring (de verklaring als bedoeld in artikel 285 lid 1 onder f van de Faillissementswet) door Bureau Benedictus als volgt toegelicht:
“(…)
omdat andere omstandigheden bij de schuldenaar het onmogelijk maken m tot een buitengerechtelijke schuldregeling te komen.
Toelichting: de schuldenlijst is niet met zekerheid vast te stellen.”
Ter zitting heeft Benedictus desgevraagd een aanvullende toelichting gegeven, die er – samengevat – op neerkomt dat verzoeker momenteel lage woonlasten heeft. Deze woonsituatie, verzoeker woont op een boot, is volgens Benedictus niet ideaal, zodat verzoeker andere woonruimte aan het zoeken is. Als dit verwezenlijkt wordt, zouden de woonlasten van verzoeker zodanig stijgen dat een prognose aanbod niet langer gehaald kan worden. Dit levert dan, aldus Benedictus, “gedoe” op met de schuldeisers. Daarnaast werkte verzoeker als ondernemer in een informeel samenwerkingsverband, dat leek op een vennootschap onder firma. Volgens Benedictus is hierdoor sprake van een risico van meer schulden. De rechtbank is van oordeel dat deze verklaring onvoldoende aannemelijk is om de stelling te kunnen dragen dat een minnelijk traject onmogelijk is.
De rechtbank begrijpt dat Benedictus hiermee een beroep doet op het per 1 juli 2023 gewijzigde artikel 285 van de Faillissementswet. Lid 1 (tweede zin) van dit artikel bepaalt nu dat als aannemelijk is dat onvoldoende aflossingsmogelijkheden bij de schuldenaar of andere omstandigheden het onmogelijk maken om tot een buitengerechtelijke schuldregeling te komen, voor de afgifte van de verklaring (een met redenen omklede verklaring dat er geen reële mogelijkheden zijn om tot een buitengerechtelijke schuldregeling te komen) niet eerst een poging hoeft te zijn gedaan om tot een buitengerechtelijke schuldregeling te komen. De bedoeling van de wetswijziging is “
dat de gemeenten de schuldenaar direct kunnen doorgeleiden naar de WSNP zodra duidelijk is dat het beproeven van een buitengerechtelijke schuldregeling zinloos is.
De rechtbank overweegt dat een wijziging in woonomstandigheden en de daaraan verbonden kosten het minnelijke aanbod zonder meer beïnvloeden. De stelling van Benedictus dat een buitengerechtelijke schuldregeling daarom niet reëel of onmogelijk is, kan naar het oordeel van de rechtbank niet zonder meer worden gevolgd. Een prognose aanbod is immers bedoeld om rekening te houden met onzekere omstandigheden. Dit vergt van een schuldhulpverlener transparante communicatie richting de schuldeisers. De enkele verklaring dat het ‘gedoe oplevert’ acht de rechtbank onvoldoende om de 285f-verklaring als reëel te aanvaarden. Dat geldt eveneens voor de door Benedictus aangevoerde onzekerheid of de schuldenlijst van verzoeker compleet is. Ter zitting heeft verzoeker nadrukkelijk verklaart dat hij met zijn voormalig zakenpartners een streep onder de samenwerking heeft gezet en is uitgekocht, alhoewel dat niet formeel is vastgelegd. Benedictus heeft desgevraagd verklaard dat zich geen schuldeisers met schulden gerelateerd aan het samenwerkingsverband hebben gemeld.
Zonder een redelijke verklaring dat verzoeker tevergeefs pogingen heeft ondernomen om met zijn schuldeisers tot een minnelijke regeling te komen, of dat hij deze stap redelijkerwijs kan overslaan, kan de regeling niet van toepassing worden verklaard (MvT, Kamerstukken II 1997/98, 25 672, nr. 3, p. 4). De verklaring is immers een instrument om ervoor te zorgen dat eerst, indien redelijkerwijs mogelijk, een buitenwettelijke oplossing wordt beproefd.
De rechtbank zal verzoeker gelet op het voorgaande dan ook niet-ontvankelijk verklaren in zijn verzoek tot toelating tot de wettelijke schuldsaneringsregeling.

BESLISSING

De rechtbank:
verklaart verzoeker niet-ontvankelijk in zijn verzoek.
Dit vonnis is gewezen door mr. N. Baarsma, en in het openbaar uitgesproken op 24 april 2024 in tegenwoordigheid van de griffier. [1]

Voetnoten

1.Tegen deze uitspraak kan degene, aan wie de Faillissementswet dat recht toekent, uitsluitend via een advocaat binnen acht dagen na de dag van deze uitspraak hoger beroep instellen bij een verzoekschrift in te dienen bij de griffie van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, locatie Leeuwarden.