In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 5 april 2024 een verstekvonnis uitgesproken in een kort geding tussen eisers, vertegenwoordigd door advocaat mr. M.J. Blokzijl, en gedaagde, die niet in het geding is verschenen. De eisers vorderen ontruiming van een huurwoning vanwege een aanzienlijke huurachterstand van € 6.414,00, die is ontstaan door het niet tijdig en volledig betalen van de huur door gedaagde. De huurovereenkomst is op 1 september 2019 aangegaan, en gedaagde heeft vanaf 27 juni 2021 de huur niet meer tijdig voldaan. Ondanks aanmaningen en een eerdere betaling van achterstallige huur, heeft gedaagde vanaf 27 september 2023 geen betalingen meer verricht.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de procedure correct is verlopen en dat gedaagde geen verweer heeft gevoerd. Hierdoor is verstek verleend. De rechtbank oordeelt dat eisers voldoende aannemelijk hebben gemaakt dat zij een spoedeisend belang hebben bij de gevraagde ontruiming. De rechtbank overweegt dat een vordering tot ontruiming in kort geding alleen kan worden toegewezen als het waarschijnlijk is dat deze ook in een bodemprocedure zal worden toegewezen. Gezien de huurachterstand en het feit dat gedaagde niet is verschenen, concludeert de rechtbank dat gedaagde ernstig tekort is geschoten in zijn verplichtingen.
De rechtbank heeft de vorderingen van eisers toegewezen, met de bepaling dat gedaagde de woning binnen veertien dagen na betekening van het vonnis moet ontruimen. Daarnaast is gedaagde veroordeeld tot betaling van de achterstallige huur en de proceskosten. Dit vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en gedaagde is in het ongelijk gesteld.