ECLI:NL:RBNNE:2024:1513

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
22 april 2024
Publicatiedatum
24 april 2024
Zaaknummer
18-110321-23
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag met verminderd toerekeningsvatbaarheid en toepassing jeugdstrafrecht

In deze zaak heeft de rechtbank Noord-Nederland op 22 april 2024 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan poging tot doodslag. De verdachte heeft op 26 april 2023 in Groningen het slachtoffer twee keer met een mes in het bovenlichaam gestoken, wat resulteerde in een klaplong en een ziekenhuisopname van meerdere dagen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar is en heeft het jeugdstrafrecht toegepast. De verdachte, geboren in 2003, werd bijgestaan door zijn advocaat, mr. N.J.H. Lina, terwijl het openbaar ministerie werd vertegenwoordigd door mr. D. Homans-De Boer. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf gelijk aan de duur van het voorarrest, met een voorwaardelijke PIJ-maatregel en bijzondere voorwaarden. De vordering van de benadeelde partij werd gedeeltelijk toegewezen, waarbij de rechtbank oordeelde dat de verdachte aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen verklaarde is toegebracht. De rechtbank heeft de vordering tot schadevergoeding toegewezen tot een bedrag van 4.883,36 euro, bestaande uit materiële en immateriële schade, en heeft de wettelijke rente vanaf de datum van de schade vastgesteld.

Uitspraak

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Groningen
parketnummer 18/110321-23
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 22 april 2024 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte
[verdachte] ,
geboren op [geboortedatum] 2003 te [geboorteplaats] , thans verblijvende te [adres] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 4 december 2023, 12 december 2023 en 8 april 2024. Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. N.J.H. Lina, advocaat te Groningen. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. D. Homans-De Boer.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 26 april 2023 te [plaats] , gemeente Groningen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, deze [slachtoffer] (meermaals) met een mes, althans een puntig voorwerp, in de borst (ter hoogte van de linker ribben) en/of de rug (onder het linker schouderblad), althans het lichaam, heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 26 april 2023 te [plaats] , gemeente Groningen aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een klaplong en/of steekwonden in de rug en/of borst, althans enig letsel waarvoor een medische behandeling noodzakelijk was, heeft toegebracht door deze [slachtoffer] (meermaals) met een mes, althans een puntig voorwerp, in de borst (ter hoogte van de linker ribben) en/of de rug (onder het linker schouderblad), althans het lichaam, te steken
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 26 april 2023 te [plaats] , gemeente Groningen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen deze [slachtoffer] (meermaals) met een mes, althans een puntig voorwerp, in de borst (ter hoogte van de linker ribben) en/of de rug (onder het linker schouderblad), althans het lichaam, heeft gestoken terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Beoordeling van het bewijs
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling voor het primair ten laste gelegde gevorderd.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank volstaat ten aanzien van het hierna bewezen verklaarde met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig het bepaalde in artikel 359, derde lid tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering, nu verdachte het hierna bewezen verklaarde duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend.
Deze opgave luidt als volgt:
de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 4 december 2023;
een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 28 april 2023, opgenomen op pagina 14 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2023106186 d.d. 14 juli 2023, inhoudende de verklaring van [slachtoffer] ;
een geneeskundige verklaring, op 26 mei 2023 opgemaakt en ondertekend door drs. Harbers, traumachirurg, inhoudende zijn/haar verklaring;
een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 30 april 2023, opgenomen op pagina 110 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende het relaas van verbalisanten.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
hij op 26 april 2023 te [plaats] , gemeente Groningen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, deze [slachtoffer] meermaals met een mes, in de borst ter hoogte van de linker ribben en de rug onder het linker schouderblad heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezen verklaarde levert op:
primairpoging tot doodslag
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het primair ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een jeugddetentie voor de duur van 266 dagen, met aftrek van de tijd die verdachte in voorlopige hechtenis heeft gezeten. Daarnaast heeft zij gevorderd dat aan verdachte een voorwaardelijke maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen (hierna te noemen: PIJ-maatregel) wordt opgelegd met een proeftijd van twee jaren, met daaraan gekoppeld de door de reclassering geformuleerde bijzondere voorwaarden, en de dadelijke uitvoerbaarheid van deze voorwaarden.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft gepleit voor de oplegging van het adolescentenstrafrecht en verzocht om het bewezenverklaarde verminderd aan verdachte toe te rekenen. Daarnaast heeft zij primair gepleit voor de oplegging van een onvoorwaardelijke jeugddetentie gelijk aan de duur van het voorarrest met daarnaast een voorwaardelijke jeugddetentie. Subsidiair heeft de raadsvrouw gepleit voor de oplegging van een onvoorwaardelijke jeugddetentie gelijk aan de duur van het voorarrest, maar dan in combinatie met een voorwaardelijke PIJ-maatregel.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting, het Pro Justitia rapport d.d. 28 september 2023, het reclasseringsadvies d.d. 17 november 2023, het verdachte betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de raadsvrouw. De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Ernst van het feit
Verdachte heeft zich op 26 april 2023 schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag op [slachtoffer] . Verdachte heeft hem twee maal met een mes in het bovenlichaam gestoken. [slachtoffer] heeft daarbij een klaplong opgelopen en moest meerdere dagen in het ziekenhuis verblijven. Deze verwondingen
hadden fataal kunnen aflopen: uit de medische informatie blijkt dat een slagader net niet geraakt is. Dergelijke feiten hebben een grote impact op het slachtoffer en versterken de in de samenleving bestaande gevoelens van onveiligheid. Uit de door [slachtoffer] ingediende vordering benadeelde partij is de rechtbank blijkt dat er bij hem PTSS is vastgesteld. De rechtbank rekent dit verdachte zwaar aan.
Persoon van de verdachte
Over verdachte is een Pro Justitia rapport opgemaakt op 28 september 2023, door dr. T. Berger, psychiater, en drs. B.Y. van Toorn, GZ-psycholoog. Uit dit rapport komt naar voren dat verdachte lijdt aan aangeboren ontwikkelingsproblematiek in de vorm van een achterblijvende sociaal-emotionele ontwikkeling, ADHD van het overwegend onoplettende type, kenmerken van een autismespectrumstoornis en lage intellectuele vaardigheden. Daarnaast is er afhankelijkheid van cannabis, wordt voldaan aan de criteria voor een normoverschrijdende gedragsstoornis en worden aanwijzingen gevonden voor de ontwikkeling van antisociale persoonlijkheidsproblematiek. Deze stoornissen waren ook aanwezig ten tijde van het plegen van het ten laste gelegde. In het rapport wordt dan ook geadviseerd het ten laste gelegde in verminderde mate toe te rekenen aan verdachte. Tevens wordt door de deskundigen geadviseerd het jeugdstrafrecht toe te passen, gezien de sociaal-emotionele ontwikkelingsachterstand van verdachte, waaruit volgt dat een pedagogische aanpak noodzakelijk is. Daarnaast wordt door beide deskundigen geadviseerd een voorwaardelijke PIJ-maatregel op te leggen. Dit biedt een stevig juridisch kader om behandelingen in te zetten, maar ook om sancties en consequenties op te leggen bij ongewenst of antisociaal gedrag. Bij een minder strak regime kan verdachte de grenzen sneller opzoeken.
In het reclasseringsadvies d.d. 17 november 2023 wordt tevens geadviseerd het jeugdstrafrecht toe te passen en om aan verdachte een voorwaardelijke PIJ-maatregel op te leggen. De reclassering adviseert daarbij om bijzondere voorwaarden op te leggen en deze dadelijk uitvoerbaar te verklaren.
De rechtbank heeft tevens in aanmerking genomen dat verdachte, blijkens het hem betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, niet eerder onherroepelijk is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
Verminderd toerekeningsvatbaar
De rechtbank neemt de conclusies van de deskundigen voor wat betreft de toerekeningsvatbaarheid over en acht de verdachte daarom verminderd toerekeningsvatbaar.
Toepassing van het jeugdstrafrecht
De verdachte was 19 jaar oud toen verdachte het bewezenverklaarde pleegde. Het Wetboek van Strafrecht geeft de rechter de mogelijkheid om rekening te houden met de jeugdige leeftijd van verdachten en het jeugdstrafrecht toe te passen (artikel 77c). De rechtbank heeft besloten om in dit geval van deze mogelijkheid gebruik te maken en volgt daarbij de adviezen van de deskundigen.
Voorwaardelijke PIJ-maatregel
De rechtbank stelt vast dat het gepleegde feit een misdrijf is waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaar of meer is gesteld. Op grond van hetgeen de psycholoog, de psychiater en de reclassering in hun rapporten vermelden is de rechtbank tot het oordeel gekomen dat bij de verdachte ten tijde van het begaan van het misdrijf een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond en daarnaast de veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van personen en goederen het opleggen van een PIJ-maatregel eisen. Bovendien is deze maatregel in het belang van
een zo gunstig mogelijke verdere ontwikkeling van verdachte.
De rechtbank overweegt verder dat de PIJ-maatregel zal worden opgelegd ter zake van een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen en dat bij verdachte tijdens het begaan van het feit een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond. Verlenging van de PIJ- maatregel is in dit geval mogelijk voor zover de maatregel daardoor de duur van zeven jaar niet te boven gaat.
De rechtbank legt een voorwaardelijke PIJ-maatregel op met daaraan verbonden de bijzondere voorwaarden die door de reclassering zijn geadviseerd met een proeftijd van 2 jaar.
Dadelijke uitvoerbaarheid
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een misdrijf dat is gericht tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een persoon, te weten poging tot doodslag.
Gelet op de ernst van het feit en de rapporten omtrent zijn persoon, waaruit naar voren komt dat de verdachte hulpverlening en begeleiding nodig heeft, is de rechtbank van oordeel dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte wederom een dergelijk misdrijf zal begaan zonder inzet van passende hulp. Daarom zal de rechtbank bevelen dat de hierna op grond van art. 77z Sr te stellen voorwaarden en het op grond van art. 77aa Sr uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn.
Op te leggen straf
Het door verdachte begane feit betreft een ernstig geweldsfeit waarvoor in beginsel oplegging van een onvoorwaardelijke jeugddetentie passend is. In dit geval heeft verdachte reeds 266 dagen in voorlopige hechtenis gezeten en is verdachte inmiddels opgenomen bij [instelling] . Alles afwegend is de rechtbank daarom van oordeel dat een onvoorwaardelijke jeugddetentie conform het voorarrest, te weten 266 dagen, passend en geboden is.
Het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis wordt opgeheven.

Benadeelde partij

[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Gevorderd wordt een bedrag van 1195,36 ter vergoeding van materiële schade en 6.000,- ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum dat de schade is ontstaan.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij in zijn geheel kan worden toegewezen, met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel en de wettelijke rente.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft ten aanzien van de materiële schade aangevoerd dat de post met betrekking tot de broek afgewezen dient te worden, dan wel gematigd moet worden. De broek is blijkens pagina 13 van het procesdossier al aan aangever teruggegeven. Ten aanzien van de immateriële schade heeft de raadsvrouw aangevoerd dat deze gematigd dient te worden tot een bedrag van 2.500,-.
Oordeel van de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk geworden dat de benadeelde partij materiële schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het primair bewezen verklaarde. De rechtbank zal de gevorderde schadevergoeding toewijzen tot een bedrag van 883,36, nu is gebleken dat het slachtoffer de broek heeft terug gekregen. De rechtbank zal de vordering tot dit bedrag toewijzen en het overige deel niet-ontvankelijk verklaren.
Naar het oordeel van de rechtbank is het tevens voldoende aannemelijk geworden dat de benadeelde partij immateriële schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het primair bewezen verklaarde. Bij het vaststellen van de hoogte van de schade maakt de rechtbank gebruik van haar schattingsbevoegdheid als bedoeld in artikel 6:97 van het Burgerlijk Wetboek. De hoogte van de schade wordt geschat op 4.000,-. De rechtbank zal de vordering tot dit bedrag toewijzen en het overige deel niet-ontvankelijk verklaren.
Nu vast staat dat verdachte tot de hiervoor genoemde bedragen aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen verklaarde is toegebracht, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed. De rechtbank zal de gijzeling bepalen op 0 dagen.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 36f, 45, 77c, 77g, 77i, 77s, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg, 287 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het primair ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een jeugddetentie voor de duur van 266 dagen.

Beveelt dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en/of voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde jeugddetentie geheel in mindering zal worden gebracht.

plaatsing in een inrichting voor jeugdigen.

Bepaalt dat deze maatregel niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten wegens niet nakoming van na te melden voorwaarden.
Stelt de proeftijd vast op twee jaren onder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde:
- zich voor het einde van die proeftijd niet zal schuldig maken aan een strafbaar feit;
en onder de bijzondere voorwaarden:
dat de veroordeelde zal meewerken aan het toezicht door Reclassering Nederland en zich zal melden op afspraken met Reclassering Nederland, zo vaak de reclassering dat nodig vindt.
dat de veroordeelde zich laat opnemen in [instelling] Eindhoven, kliniek voor jeugdpsychiatrie en orthopsychiatrie of een soortgelijke zorginstelling, te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing. De opname is reeds gestart. De opname duurt maximaal 18 maanden of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor de behandeling. Als de reclassering een overgang naar ambulante zorg, begeleid wonen of maatschappelijke opvang gewenst vindt, werkt de veroordeelde mee aan de indicatiestelling en plaatsing.
dat de veroordeelde zich ambulant laat behandelen/begeleiden, indien geïndiceerd door de reclassering en/of de betrokken behandelaren van dat moment. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling.
dat de veroordeelde zich ambulant laat behandelen/begeleiden in een instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang indien geïndiceerd door de reclassering en/of de betrokken behandelaren
van dat moment. Het verblijf duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld.
5. dat de veroordeelde geen drugs zal gebruiken en zal meewerken aan controle op dit verbod. De controle gebeurt met urineonderzoek. De reclassering bepaalt hoe vaak de veroordeelde wordt gecontroleerd.
6. dat de veroordeelde geen alcohol zal gebruiken en zal meewerken aan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) om dit alcoholverbod te controleren. De reclassering bepaalt met welke controlemiddelen en hoe vaak de veroordeelde wordt gecontroleerd.
7. dat de veroordeelde op geen enkele wijze - direct of indirect contact zal hebben of zal zoeken met het slachtoffer [slachtoffer] , geboren te [geboortedatum] 2003, zolang het Openbaar Ministerie dit verbod nodig vindt.
8. dat de veroordeelde passend (praktijkgericht) onderwijs zal volgen teneinde een starterskwalificatie verkrijgen, zolang de reclassering dit nodig vindt.
9. dat de veroordeelde zich zal inspannen voor het vinden en behouden van betaald werk, onbetaald werk en/of vrijetijdsbesteding, met een vaste structuur.
10. dat de veroordeelde de reclassering inzicht zal geven in zijn financiën en schulden. Indien er schulden zijn, werkt de veroordeelde mee aan het aflossen van zijn schulden en het treffen van afbetalingsregelingen.
11. dat de veroordeelde zich niet zal vestigen op een ander adres zonder toestemming van de reclassering.
Draagt voornoemde instelling op toezicht te houden op de naleving van de bijzondere voorwaarde en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
  • medewerking zal verlenen aan het jeugdreclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met het vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de jeugdreclassering zo vaak en zolang als de jeugdreclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen.
Beveelt dat de gestelde voorwaarden en het uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn.
Heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Ten aanzien van 18/110321-23, het primair ten laste gelegde:
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer]toe tot na te melden bedrag en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van
4.883,36(zegge: vierduizend achthonderddrieëntachtig euro en zesendertig eurocent), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 26 april 2023.
Bepaalt dat de benadeelde partij [slachtoffer] voor het overige in haar vordering niet-ontvankelijk is en dat dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer] te betalen een bedrag van 4.883,36 (zegge: vierduizend achthonderddrieëntachtig euro en zesendertig eurocent), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 26 april 2023. Dit bedrag bestaat uit 883,36 aan materiële schade en 4.000,- aan immateriële schade.
Bepaalt de maximale duur van de gijzeling op 0 dagen als de verdachte niet voldoet aan zijn betalingsverplichting.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer] daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. H. van der Werff, voorzitter, tevens kinderrechter, mr. H.J. Schuth en mr. H. Supèr, rechters, bijgestaan door mr. L.M. Jongman, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 22 april 2024.
Mr. H. Supèr is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.