ECLI:NL:RBNNE:2024:1500

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
19 april 2024
Publicatiedatum
24 april 2024
Zaaknummer
LEE 22/2924
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van beroep tegen afwijzing handhaving verharding op agrarisch perceel

In deze uitspraak van de Rechtbank Noord-Nederland, gedaan op 19 april 2024, wordt het beroep van eisers tegen de afwijzing van hun verzoek om handhaving met betrekking tot een aangebrachte verharding op een agrarisch perceel nabij [adres] in [woonplaats] beoordeeld. De rechtbank verklaart het beroep voor zover het ziet op het niet tijdig beslissen op het bezwaar niet-ontvankelijk en het beroep tegen het alsnog genomen besluit op bezwaar ongegrond. De rechtbank oordeelt dat de aangebrachte verharding niet in strijd is met de beheersverordening, omdat deze verharding ook dienstbaar is aan het bij recht toegestane agrarische gebruik. De rechtbank wijst erop dat de eisers geen procesbelang meer hebben bij de beoordeling van het beroep tegen het niet tijdig beslissen, aangezien het college inmiddels een beslissing op het bezwaar heeft genomen. De rechtbank kent eisers een proceskostenvergoeding toe, omdat het college te laat heeft beslist, maar ziet geen aanleiding om af te wijken van het forfaitaire stelsel voor proceskostenvergoeding. De rechtbank concludeert dat het besluit om niet te handhaven tegen de verharding in stand blijft, en dat het college het griffierecht en de proceskosten aan eisers moet vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummers: LEE 22/2924

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 19 april 2024 in de zaak tussen

[eisers] uit [woonplaats]

(gemachtigde: mr. K.M. Weinans)
eisers
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente De Wolden

(gemachtigde: mr. S.J. de Haan).
Als derde-partij nemen deel: [derden] uit [adres] , en [derden] uit [woonplaats]
(gemachtigde: mr. M.B.W. Litjens).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep tegen de afwijzing van een verzoek om handhaving met betrekking tot een aangebrachte verharding op een perceel nabij [adres] in [woonplaats] .
1.1.
Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 12 januari 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eisers met hun gemachtigde, [derden] met zijn gemachtigde, en de gemachtigde van het college met mr. P. Scharenborg.
1.3.
Tijdens de zitting op 12 januari 2024 is ook een aantal andere zaken over besluiten met betrekking tot de locatie [adres] in [woonplaats] behandeld. Het gaat om de zaken die bij de rechtbank zijn geregistreerd onder de zaaknummers LEE 22/4555, LEE 23/1324, LEE 23/1329, LEE 23/169 en LEE 23/3998. In die zaken doet de rechtbank separaat uitspraak.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt de afwijzing van een verzoek om handhaving ten aanzien van een verharding op een perceel nabij [adres] in [woonplaats] . Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eisers. Tijdens de zitting is de grond die ziet op het vaststellen van de verschuldigde dwangsommen vanwege het niet tijdig beslissing op het bezwaar van eisers ingetrokken. Die grond zal dan ook niet besproken worden.
3. De rechtbank verklaart het beroep voor zover het ziet op het niet tijdig beslissen op het bezwaar niet-ontvankelijk en voor zover het ziet op het alsnog genomen besluit op bezwaar ongegrond
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Overgangsrecht
4. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Voor de beoordeling van het beroep tegen het besluit van 14 oktober 2022 is het recht zoals dat gold ten tijde van het nemen van dat besluit bepalend.
Feiten
5. Derde-partij teelde heesters, bamboe en akkerbouwgewassen in de volle grond op percelen bij de [adres] in [woonplaats] .
5.1.
Op 8 maart 2021 hebben eisers verzocht om handhavend op te treden omdat er verschillende zaken en gedragingen zijn uitgevoerd zonder daarvoor benodigde toestemming waaronder het aanbrengen van puin en (gebroken) asfalt op agrarische gronden nabij [adres] in [woonplaats] .
5.2.
Het college heeft op 3 mei 2021 het verzoek om handhaving grotendeels afgewezen. Dat geldt ook voor de aangebrachte verharding.
5.3.
Eisers hebben bezwaar gemaakt tegen de (gedeeltelijke) afwijzing van het verzoek om handhaving.
5.4.
Het college heeft op 15 december 2021 een last onder dwangsom opgelegd aan [derden] omdat de bamboekwekerij niet toegestaan is op grond van de beheersverordening “Buitengebied 2019” (de beheersverordening). Het college heeft [derden] op straffe van een dwangsom gelast de bedrijfsactiviteiten ten behoeve van de bamboekwekerij te staken en gestaakt te houden en alle bomen/ander houtgewas die geplant zijn ten behoeve van de bamboekwekerij te verwijderen en verwijderd te houden. [1] Het college heeft op 15 december 2021 ook een last onder dwangsom opgelegd aan [derden] om de op het perceel [adres] in [woonplaats] aanwezige tunnelkas te (doen) verwijderen en verwijderd te houden. [2] De besluiten van 15 december 2021 omvatten niet een beslissing op het bezwaar van eisers over de aangebrachte verharding.
5.5.
Eisers hebben op 2 augustus 2022 een beroep wegens niet tijdig beslissen op het bezwaar tegen het gedeeltelijk afwijzen van het handhavingsverzoek ingediend.
5.6.
Het college heeft op 14 oktober 2022 alsnog een besluit genomen en het bezwaar van eisers ongegrond verklaard. Wel is aan eisers een proceskostenvergoeding van € 1082,- toegekend.
5.7.
Eisers hebben op 16 november 2022 kenbaar gem-aakt zich niet te kunnen vinden in het besluit en hun beroep te willen voortzetten.
Het niet tijdig beslissen op het bezwaarschrift
6. Eisers hebben geen procesbelang meer bij de beoordeling van het beroep tegen het niet tijdig beslissen op het bezwaarschrift. Zij kunnen met dat beroep niet meer bereiken dan al is bereikt: het college heeft een beslissing op het bezwaar genomen. Het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit is daarom niet-ontvankelijk.
6.1.
De rechtbank ziet wel aanleiding voor een proceskostenvergoeding omdat het besluit van 14 oktober 2022 te laat is genomen. Daarom krijgen eisers vergoeding van de proceskosten. Het college moet deze vergoeding betalen. Omdat eisers terecht beroep hebben ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op hun bezwaar, moet het college ook het door eisers betaalde griffierecht vergoeden.
Is er sprake van een overtreding?
7. Eisers voeren aan dat het college het verzoek om handhaving ten onrechte heeft afgewezen. De verharding is volgens eisers in strijd met artikel 6.1, onder m en artikel 6.7, sub a, en onder 4, van de beheersverordening omdat de verharding ten gunste is van de niet toegestane bamboekwekerij en de benodigde aanlegvergunning ontbreekt. Met een gedeeltelijke verwijdering van die verharding is de overtreding nog niet ongedaan gemaakt.
7.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. De rechtbank licht dat hierna verder toe.
7.2.
De rechtbank stelt vast dat langs de zuidkant op het perceel gemeente [woonplaats] , [perceel] , in westelijke richting een verharding aanwezig is. Op de zitting is door partijen bevestigd dat deze verharding nog steeds aanwezig is en gebruikt wordt om de landbouwpercelen van derde-partij te bereiken vanaf de Ommerweg. De verharding is aangebracht op percelen waarvoor ten tijde van de besluitvorming, de beheersverordening gold [3] . Op de percelen rust de bestemming ‘Agrarisch met waarden’. De voor 'Agrarisch met waarden' aangewezen gronden zijn volgens de beheersverordening bestemd voor verschillende (veelal agrarische) activiteiten met de daarbij behorende infrastructurele voorzieningen (artikel 6.1, aanhef, en onder m).
De rechtbank heeft in haar uitspraak van heden in zaak LEE 23/169, geoordeeld dat het gebruik van de agrarische percelen gemeente [woonplaats] , [percelen] voor een bamboekwekerij in strijd is met de beheersverordening. Omdat de aanwezige verharding echter ook dienstbaar is aan het bij recht toegestaan agrarisch gebruik, heeft het college zich terecht op het standpunt gesteld dat de aanwezigheid van de verharding op zich, niet in strijd is met artikel 6.1, aanhef, en onder m van de beheersverordening.
7.3.
Op grond van artikel 6.7, sub a, aanhef en onder 3 van de beheersverordening is het verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor een werk/werkzaamheden een agrarische perceel-, kavelontsluitings- en/of onderhoudswegen buiten het bouwperceel met een grotere breedte dan 4 meter te verharden. In artikel 6.7, sub a, aanhef en onder 4 is bepaald dat ook een omgevingsvergunning voor een werk/werkzaamheden nodig is voor het aanbrengen van oppervlakteverhardingen ten behoeve van het agrarisch gebruik buiten het bouwperceel, niet zijnde perceel- en/of kavelontsluitingswegen, met een oppervlakte van meer dan 50 m².
Tussen partijen staat niet ter discussie dat de verharding is aangelegd en wordt gebruikt als perceel- en/of kavelontsluitingsweg. Het bepaalde in artikel 6.7, sub a, aanhef en onder 4 is daarom niet van toepassing. Volgens het college is de verharding niet breder dan vier meter. Eisers hebben hun stelling dat de verharding breder is dan vier meter niet onderbouwd en niet aannemelijk gemaakt.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college zich terecht op het standpunt gesteld dat de aangebrachte verharding niet in strijd is met de beheersverordening.
Had het college meer proceskosten moeten vergoeden?
8. Eisers voeren verder aan dat in bezwaar ten onrechte geen vergoeding van de daadwerkelijk gemaakte kosten voor rechtsbijstand is toegekend. Het feit dat het besluit in strijd met de beginselplicht is genomen en zeer onzorgvuldig tot stand is gekomen, rechtvaardigt volgens eisers een daadwerkelijke proceskostenvergoeding.
8.1.
Het college heeft met het besluit van 14 oktober 2022 aan eisers een vergoeding toegekend voor de door hen gemaakte proceskosten. In het aan het besluit ten grondslag liggende advies van de bezwaarschriftencommissie De Wolden is vermeld dat dit samenhangt met de ‘intrekking’ van de eerdere weigering om te handhaven. De rechtbank begrijpt dit als een verwijzing naar de alsnog genomen handhavingsbesluiten van 15 december 2021. Deze proceskosten zijn toegekend conform het forfaitaire tarief van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Besluit). Het college stelt zich op het standpunt dat er geen aanleiding is om een hogere vergoeding toe te kennen.
8.2.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college de proceskosten mogen vaststellen met toepassing van het daarvoor geldende forfaitaire stelsel. Ingevolge artikel 2, eerste lid, onder a, van het Besluit, gelezen in samenhang met artikel 1, eerste lid, onder a, wordt het bedrag van de kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand bij de uitspraak vastgesteld overeenkomstig het in de bijlage opgenomen tarief. Ingevolge het derde lid kan in bijzondere omstandigheden van het eerste lid worden afgeweken.
8.3.
Het in de bijlage bij het Besluit neergelegde vergoedingsstelsel, waaraan in de aangevallen uitspraak toepassing is gegeven, heeft een forfaitair karakter. Als zich bijzondere omstandigheden voordoen, kan op grond van artikel 2, derde lid, van het Besluit van dit forfaitaire stelsel worden afgeweken. Volgens de nota van toelichting bij deze bepaling [4] moet het daarbij gaan om uitzonderlijke gevallen, waarin strikte toepassing van dit forfaitaire stelsel onrechtvaardig uitpakt, bijvoorbeeld een geval waarin de burger door gebrekkige informatieverstrekking door de overheid op uitzonderlijk hoge kosten voor het verzamelen van het benodigde feitenmateriaal is gejaagd.
8.4.
De rechtbank is van oordeel dat eisers niet aannemelijk hebben gemaakt dat het college zich schuldig heeft gemaakt aan ernstige onzorgvuldigheid en dat eisers door de handelwijze en besluitvorming van het college zijn gedwongen tot het inroepen van rechtshulp waar een uitzonderlijke tijdsbesteding mee was gemoeid. Niet is gebleken dat de gemachtigde van eisers meer inzet heeft moeten verrichten dan in vergelijkbare zaken. De gemachtigde heeft een verzoek om handhaving gedaan, heeft een bezwaar- en beroepschrift opgesteld en is bij verschillende (hoor)zittingen geweest maar niet in een mate die uitzonderlijk is voor soortgelijke zaken. Ook blijkt uit het dossier niet dat het college ten aanzien van deze besluitvorming tegen beter weten in heeft vastgehouden aan een onjuist standpunt of dat de gemachtigde veel meer inzet dan gebruikelijk heeft moeten plegen voor een goede rechtsbescherming van eisers.
Gelet op het voorgaande heeft het college terecht geen aanleiding gezien om toepassing te geven aan artikel 2, derde lid, van het Besluit.

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is niet-ontvankelijk voor zover het ziet op het niet tijdig beslissen op het bezwaar en ongegrond voor zover het ziet op het alsnog genomen besluit op bezwaar. Dat betekent dat het besluit om niet te handhaven tegen de verharding in stand blijft.
9.1.
Zoals overwogen onder 6.1 moet het college wel het griffierecht aan eisers vergoeden en krijgen zij ook een vergoeding van hun proceskosten die zij in beroep hebben moeten maken. Het college moet deze vergoeding betalen. De rechtbank ziet geen aanleiding om in deze zaak af te wijken van het forfaitaire stelsel van het Besluit, omdat de rechtbank niet is gebleken van bijzondere omstandigheden die een integrale proceskostenvergoeding rechtvaardigen. De vergoeding is met toepassing van het Besluit als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgen eisers een vast bedrag per proceshandeling. In beroep heeft elke proceshandeling een waarde van € 875,-. De gemachtigde heeft een beroepschrift ingediend en heeft aan de zitting van de rechtbank deelgenomen. De vergoeding bedraagt dan in totaal € 1.750,-.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep voor zover het ziet op het niet tijdig beslissen op het bezwaar niet-ontvankelijk;
- verklaart het beroep voor zover het ziet op het alsnog genomen besluit op bezwaar ongegrond;
- bepaalt dat het college het griffierecht van € 184,- aan eisers moet vergoeden;
- veroordeelt het college tot betaling van € 1.750,- aan proceskosten aan eisers.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E. Hardenberg, rechter, in aanwezigheid van mr. S. G. Steenbergen, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 19 april 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Hierover gaat het beroep van derde-partij dat bij de rechtbank is geregistreerd met zaaknummer LEE 23/169.
2.Hierover gaat het beroep van derde-partij dat bij de rechtbank is geregistreerd met zaaknummer LEE 22/4555.
3.Op 28 december 2023 is door de gemeenteraad een nieuwe beheersverordening vastgesteld maar de rechtbank toetst aan de beheersverordening die gold ten tijde van de besluitvorming.
4.Staatsblad 1993, 763