ECLI:NL:RBNNE:2024:1471

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
9 februari 2024
Publicatiedatum
22 april 2024
Zaaknummer
22/3539
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een omgevingsvergunning voor een zwembad en handhavingsverzoeken met betrekking tot geluidsoverlast en bouwwerkzaamheden

In deze uitspraak van de Rechtbank Noord-Nederland, zittingsplaats Groningen, wordt het beroep van eisers tegen de afwijzing van handhavingsverzoeken en de verlening van een omgevingsvergunning voor een zwembad beoordeeld. De rechtbank oordeelt dat het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Groningen de omgevingsvergunning voor het zwembad in stand heeft gelaten, maar dat de afwijzing van de handhavingsverzoeken onvoldoende gemotiveerd is. De eisers, buren van de derde-partij die de omgevingsvergunning heeft verkregen, hebben bezwaar gemaakt tegen de geluidsoverlast van een warmtepomp en de bouwwerkzaamheden op het perceel van de derde-partij. De rechtbank heeft vastgesteld dat de aanvraag om omgevingsvergunning en de handhavingsverzoeken zijn ingediend vóór de inwerkingtreding van de Omgevingswet, waardoor het oude recht van toepassing blijft. De rechtbank vernietigt het besluit van het college voor zover het de handhavingsverzoeken betreft en draagt het college op om opnieuw te beslissen op deze verzoeken. De rechtbank oordeelt dat de handhaving van de oversteek van het terras niet evenredig is en dat het college onvoldoende heeft gemotiveerd waarom handhaving niet noodzakelijk is. De rechtbank bepaalt dat het college binnen twaalf weken een nieuw besluit moet nemen en veroordeelt het college tot betaling van proceskosten aan de eisers.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 22/3539

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 9 februari 2024 in de zaak tussen

[eisers], uit Groningen, eisers

(gemachtigde: mr. A.A. Westers),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Groningen, hierna te noemen het college
(gemachtigden: mr. S. van der Veen en R. van Houdt).
Als
derde-partijneemt aan de zaak deel:
[derde belanghebbende]uit Groningen (derde-partij).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eisers dat gaat over een aan derde partij verleende omgevingsvergunning voor een zwembad en over de afwijzing van verzoeken om handhaving van eisers. Deze afwijzing betreft het geluid van een warmtepomp van het zwembad, het uitvoeren van werkzaamheden en een deel van een gerealiseerd terras (de oversteek).
1.1.
Met het bestreden besluit van 30 augustus 2022 heeft het college de omgevingsvergunning voor afwijken van het bestemmingsplan [1] voor het zwembad in stand gelaten. Het college heeft bovendien besloten om niet te gaan handhaven tegen de gestelde overlast van de warmtepomp bij het zwembad, de aanlegwerkzaamheden op het perceel van derde-partij, de oversteek van het terras en de installatieombouw van de installaties van het zwembad.
1.2.
Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 17 november 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: [eiser], de gemachtigde van eisers, de gemachtigden van het college, vergezeld van R. Doosje en J.K. de Vries en de derde-partij.

Totstandkoming van het besluit

2. Eisers en derde-partij wonen aan de [eisers] in Groningen en zijn elkaars buren. Eisers hebben beroep ingesteld tegen het bestreden besluit waarbij het college heeft beslist over de bezwaren van eisers tegen meerdere (primaire) besluiten die betrekking hebben op het perceel van derde-partij. De rechtbank beschrijft hierna het procesverloop. Daarbij gaat de rechtbank eerst in op de omgevingsvergunning voor het zwembad (onder 3.) en daarna op de besluitvorming over handhaving (onder 4.).
Omgevingsvergunning
3. Derde-partij heeft op 7 maart 2021 een aanvraag omgevingsvergunning ingediend voor het bouwen van een zwembad. Op 3 juni 2021 heeft het college de gevraagde omgevingsvergunning verleend. Eisers hebben daartegen bezwaar gemaakt.
3.1.
Tijdens de bezwaarprocedure is vastgesteld dat het zwembad op een afstand van zo’n 50 centimeter van de vergunde locatie is gerealiseerd. Dit heeft geleid tot de verlening van een gewijzigde omgevingsvergunning met een aangepaste situatietekening. Deze herziene vergunning is op 17 februari 2022 verleend. De bezwaren van eisers tegen dit besluit zijn meegenomen in de bezwaarprocedure.
3.2.
Met het bestreden besluit heeft het college verduidelijkt dat het besluit van 17 februari 2022 het besluit van 3 juni 2021 vervangt. Verder heeft het college de omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen (artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wabo) voor het zwembad herroepen, omdat de bouw vergunningvrij is. Het college heeft de omgevingsvergunning om af te wijken van het bestemmingsplan (artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo) in stand gelaten.
Handhaving
4. Op 24 augustus 2021 hebben eisers twee verzoeken om handhaving ingediend ten aanzien van het perceel van derde-partij. Het eerste verzoek heeft betrekking op (het geluid van) een warmtepomp bij het zwembad en een gerealiseerde vlonder voor en een omkasting van de installaties voor het zwembad. Het tweede verzoek ziet op werkzaamheden aan de tuin door derde-partij waarbij het talud volgens eisers is aangepast.
4.1.
Het college heeft met het besluit van 21 februari 2022 een (eerste) besluit genomen op de handhavingsverzoeken van eisers. Het college heeft het verzoek om handhaving afgewezen voor zover het gaat over het geluid van de waterpomp, de omkasting van de installaties en de door eisers in het handhavingsverzoek genoemde werkzaamheden aan de tuin van derde-partij.
4.2.
In het besluit van 21 februari 2022 is ten aanzien van de oversteek van het terras vermeld dat dit volgens het college een overtreding van het bestemmingsplan oplevert. Vanwege deze overtreding heeft het college op 21 februari 2022 aan derde-partij een vooraankondiging gezonden tot het nemen van bestuursrechtelijke maatregelen. Op 14 maart 2022 heeft het college wederom een brief gestuurd naar de derde-partij. Het college meldt daarin dat de aanschrijving ten aanzien van het overstekende terras ten onrechte is verstuurd, omdat het terras bij nader inzien volgens het college vergunningvrij kan worden gerealiseerd.
4.3.
Eisers hebben op 1 april 2022 bezwaar gemaakt tegen het besluit van 21 februari 2022.
4.4.
Met het besluit van 8 april 2022 heeft het college het verzoek om handhaving van eisers ten aanzien van de oversteek van het terras alsnog afgewezen.
4.5.
Met het bestreden besluit heeft het college verduidelijkt dat het besluit van 8 april 2022 een wijziging inhield van het besluit van 21 februari 2022 en dat met dat besluit de (gedeeltelijke) afwijzing van het handhavingsverzoek in stand is gebleven. Dat betekent dat het handhavingsverzoek van eisers volledig is afgewezen. Het college is met het bestreden besluit bij de afwijzing van het verzoek om handhaving gebleven. Wel is het college teruggekomen van het standpunt dat ten aanzien van de oversteek van het terras boven de tuinbestemming geen sprake was van een overtreding. Het college ziet echter af van handhaven omdat dat handhaven volgens het college onevenredig is in verhouding met de daarmee te dienen belangen.

Beoordeling door de rechtbank

Overgangsrecht Omgevingswet
5. Op 1 januari 2024 is de Omgevingswet in werking getreden. Als een verzoek om omgevingsvergunning of een verzoek om handhaving is ingediend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet, dan blijft op grond van artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het besluit op die aanvraag onherroepelijk wordt.
5.1.
Omdat de aanvraag om omgevingsvergunning voor het zwembad door derde-partij en ook het verzoek om handhaving door derde-partij dateert van voor januari 2024, blijft het oude recht in deze zaak van toepassing.
Beoordeling
6. De rechtbank beoordeelt in deze uitspraak twee (hoofd)zaken. Het gaat daarbij ten eerste om de verleende omgevingsvergunning voor de activiteit handelen in strijd met de regels van ruimtelijke ordening voor het zwembad en ten tweede om de afwijzing van de handhavingsverzoeken van eisers. De rechtbank beoordeelt deze zaak dat aan de hand van de beroepsgronden van eisers.
6.1.
Eisers hebben op zitting een aantal beroepsgronden ingetrokken. Het gaat om de beroepsgrond die is gericht tegen de behandeling van meerdere primaire besluiten in één advies van de adviescommissie bezwaarschriften en in één besluit op bezwaar dat onduidelijk zou zijn en de beroepsgrond over het dictum van het bestreden besluit. De rechtbank beoordeelt deze beroepsgronden daarom niet.
6.2.
De rechtbank is van oordeel dat het beroep van eisers niet slaagt voor zover dat beroep is gericht tegen de verleende omgevingsvergunning. Het beroep slaagt wel voor zover het is gericht tegen de afwijzing van de handhavingsverzoeken. De rechtbank komt tot het oordeel dat het college de afwijzing onvoldoende draagkrachtig heeft gemotiveerd. Het gaat daarbij zowel om de warmtepomp, de werkzaamheden in de tuin als de oversteek van het terras. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. De rechtbank behandelt hierna eerst de beroepsgronden die zijn gericht tegen de omgevingsvergunning (onder 7.) en vervolgens de beroepsgronden tegen de afwijzing om te handhaven (onder 8. tot en met 11.).
Omgevingsvergunning
7. Met het bestreden besluit heeft het college de omgevingsvergunning om af te wijken van het bestemmingsplan (als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo) in stand gelaten. De omgevingsvergunning voor de bouwactiviteit (artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wabo) is met het bestreden besluit herroepen, omdat deze niet is vereist. Het college verwijst daarvoor naar artikel 3, onderdeel 5, van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht (Bor). In het beroepschrift hebben eisers erop gewezen dat zij in bezwaar hebben aangegeven dat het zwembad feitelijk een overkapping heeft en dat daarom ook een omgevingsvergunning voor de bouwactiviteit is vereist. De rechtbank overweegt dat het college de aanvraag om omgevingsvergunning moet beoordelen zoals die is ingediend. Derde-partij heeft geen overkapping van het zwembad aangevraagd. Het college heeft daarom het zwembad terecht als vergunningvrij voor bouwen aangemerkt. Eisers hebben dat ter zitting ook erkend.
7.1.
Eisers voeren aan dat het college ten onrechte een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo heeft verleend om af te wijken van het ter plaatse geldende bestemmingplan “Hoornse meer, Hoornse Park en Piccardthof” (het bestemmingsplan). Eisers stellen dat het college niet goed heeft gemotiveerd dat sprake is van een goede ruimtelijke ordening. Het college gaat er volgens eisers bij de onderbouwing van de afwijking van de planregels ten onrechte van uit dat er nog vergunningvrije bouwmogelijkheden zijn met een grotere ruimtelijke uitstraling dan het zwembad. Bij de bepaling van het bebouwingsgebied betrekt het college volgens eisers ten onrechte ook het deel van het perceel met de bestemming “Tuin” met de functieaanduiding “Natuurwaarden”. Eisers voeren verder aan dat er inclusief het zwembad al 135,78 m² aan bouwwerken is toegevoegd op het perceel en dat daarmee de vergunningvrije mogelijkheden worden overschreden. Volgens eisers is het perceel al meer dan vol gebouwd en past dat niet binnen het open karakter die ter plaatse voorop moet staan.
7.2.
Deze beroepsgrond slaagt niet. Het college heeft met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, sub b, van de Wabo in samenhang met artikel 4, onderdeel 3, van bijlage II van het Bor een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo verleend voor het zwembad. De rechtbank overweegt dat het college bij de beslissing om al dan niet toepassing te geven aan de hem toegekende bevoegdheid om in afwijking van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning te verlenen, beleidsruimte toekomt en het college de betrokken belangen moet afwegen. De bestuursrechter oordeelt niet zelf of verlening van de omgevingsvergunning in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De bestuursrechter beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit in overeenstemming is met het recht. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college met het bestreden besluit en het daaraan ten grond liggende advies van de adviescommissie bezwaarschriften de afwijking van het bestemmingsplan voor het realiseren van het zwembad voldoende draagkrachtig gemotiveerd.
7.3.
De locatie van het zwembad kent de bestemming “Wonen - 1 ”. Tussen partijen is niet in geschil dat het aangevraagde zwembad in strijd komt met de bouwregel dat door het bouwen de totale oppervlakte van bijbehorende bouwwerken inclusief bouwwerken, geen gebouw zijnde, op het achtererfgebied maximaal 50 m² mag bedragen. Dit volgt, anders dan partijen stellen niet uit planregel 11.2.3, onder d maar uit planregel 11.2.4, onder d dat geldt voor bouwwerken geen gebouw zijnde. Het college voert aan dat met de afwijking van de maximale bouwoppervlakte geen sprake is van strijd met een goede ruimtelijke ordening. Het college stelt dat het zwembad, gelet op de ligging en de omvang, een geringe ruimtelijke impact heeft. Daarbij wijst het college erop dat op dezelfde locatie van het zwembad vergunningvrij een bijbehorend bouwwerk zou kunnen worden gerealiseerd met een groter oppervlak dan het zwembad dat bovendien hoger zal kunnen zijn. Dit zou volgens het college een grotere ruimtelijke uitstraling hebben voor de omgeving dan nu wordt toegestaan met de realisatie van het zwembad. De rechtbank kan het college volgen dat bij de beoordeling van de ruimtelijke aanvaardbaarheid van het zwembad ook kan worden betrokken wat vergunningvrij op de locatie zou kunnen worden gerealiseerd. [2] Het college heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat op het perceel van derde-partij het maximaal aantal vergunningvrij te bouwen vierkante meters bijbehorende bouwwerk nog niet is bereikt. Het college gaat er daarbij vanuit dat er op het moment van het bestreden besluit 44,7 m² aan bijbehorende bouwwerken is gebouwd. Eisers betwisten dat niet. Zij wijzen er weliswaar op dat 135,78 m² aan gebouwen is gebouwd op het perceel van derde-partij, maar dat is inclusief bouwwerken geen gebouw zijnde (waaronder het zwembad, een vlonder en een houten terras). Gelet op de grootte van het bebouwingsgebied is er volgens het college voldoende ruimte om op de locatie van het zwembad vergunningvrij een bijbehorend bouwwerk te bouwen. De rechtbank kan dat volgen. Zelfs indien eisers zou moeten worden gevolgd dat de gronden met de bestemming “Tuin” niet tot het achtererfgebied mogen worden gerekend omdat daar op grond van de plansystematiek vergunningvrij bouwen is uitgesloten, dan is, gelet op de grootte van het perceel van derde-partij en de ligging daarop van de woning, voldoende aannemelijk dat ook dan vergunningvrij nog een bouwwerk ter grootte van het zwembad zou kunnen worden gerealiseerd. Ter zitting heeft het college er in dat verband terecht op gewezen dat op grond van artikel 2, onderdeel 3, onder f, van bijlage II van het Bor bij een bebouwingsgebied van 300 m² al 90 m² vergunningvrij kan worden gebouwd aan bijbehorende bouwwerken. Het college heeft in de afweging verder betrokken dat het zwembad op deze locatie op grond van de planregels zou zijn toegelaten indien de maximale oppervlakte voor bijbehorende bouwwerken en bouwwerken geen gebouw zijnde uit de planregel niet zou worden overschreden. De omgevingsvergunning om af te wijken van het bestemmingsplan is alleen vereist voor het bouwen en niet voor het gebruik. De rechtbank komt tot het oordeel dat het college zich, mede gelet op het advies van de adviescommissie voor de bezwaarschriften, op het standpunt heeft mogen stellen dat deze afwijking van planregel 11.2.4, onder d niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. In hetgeen eisers hebben aangevoerd heeft het college geen aanleiding hoeven te zien om de aangevraagde omgevingsvergunning voor het zwembad te weigeren.
Handhaving; inleiding
8. Met het bestreden besluit heeft het college besloten om niet te handhaven tegen een aantal door eisers gestelde overtredingen op het perceel van derde-partij. Hierna bespreekt de rechtbank achtereenvolgens de weigering om te handhaven tegen het geluid afkomstig van de warmtepomp bij het zwembad (onder 9.), de weigering om te handhaven tegen werkzaamheden aan de tuin van derde-partij (onder 10.) en de weigering om te handhaven tegen de gerealiseerde vlonder bij het zwembad (de oversteek) (onder 11.).
Handhaving; warmtepomp
9. Eisers stellen zich op het standpunt dat het geluid van de bij het zwembad geplaatste warmtepomp niet voldoet aan het maximale geluidsniveau uit het Bouwbesluit 2012. Zij betwisten het standpunt van het college dat geen sprake is van een overtreding.
9.1.
Deze beroepsgrond slaagt. Aan het besluit om het handhavingsverzoek af te wijzen heeft het college ten grondslag gelegd dat uit geluidmetingen die op 28 september 2021 zijn gedaan blijkt dat de grenswaarde die is opgenomen in artikel 3.8, tweede lid, van het Bouwbesluit 2012 niet wordt overtreden. Op zitting heeft het college zich op het standpunt gesteld dat de warmtepomp valt onder artikel 3.8, eerste lid, van het Bouwbesluit 2012 en het tweede lid niet van toepassing is. In artikel 3.8, eerste lid, van het Bouwbesluit 2012 staat een andere norm voor geluid dan in het tweede lid. Gelet op het op zitting door het college ingenomen standpunt bestaat onduidelijkheid over de van toepassing zijnde norm en of het college aan de juiste norm heeft getoetst. Het college geeft zelf aan dat het ten onrechte heeft getoetst aan artikel 3.8, tweede lid, van het Bouwbesluit 2012. Bij besluiten over handhaving moet duidelijk zijn welke norm van toepassing is. De rechtbank stelt vast dat dit in deze zaak niet het geval is. Ter zitting heeft het college nog wel aangegeven dat het verwacht dat de warmtepomp ook zal voldoen aan de grenswaarde uit artikel 3.8, eerste lid, van het Bouwbesluit. Het college heeft dat echter niet onderzocht. Gelet op deze onduidelijkheid is de rechtbank van oordeel dat het college het bestreden besluit onzorgvuldig heeft voorbereid en niet draagkrachtig gemotiveerd. Het bestreden besluit is in strijd met 3:2 en 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) genomen.
Handhaving; werkzaamheden
10. Eisers betogen dat op het perceel van derde-partij werkzaamheden zijn uitgevoerd die in strijd zijn met de planregels die gelden voor gronden met de bestemming “Tuin” met een aanduiding “Natuurwaarden”. Eisers wijzen in het bijzonder op planregel 8.3.1 die bepaalt dat ontgronden, egaliseren, ophogen en aanleggen zonder omgevingsvergunning verboden is. De derde-partij heeft dit volgens eisers wel gedaan zonder vergunning en daarom is er sprake van een overtreding van het bestemmingsplan. Om die reden is het verzoek om handhaving ten onrechte afgewezen, aldus eisers.
10.1.
Het college stelt zich op het standpunt dat geen sprake is van een overtreding. Het college erkent in het bestreden besluit dat de situatie op het perceel van derde-partij is gewijzigd. Het college voert aan dat het niet heeft kunnen constateren dat er vergunningplichtige werkzaamheden zijn verricht. Het college geeft aan dat het terrein alleen is afgewerkt in verband met de herinrichting van de tuin. Het uitgevoerde rietonderhoud viel onder normale onderhoudswerkzaamheden.
10.2.
De beroepsgrond van eisers slaagt.
10.3.
De rechtbank overweegt dat uit het handhavingsverzoek van eisers blijkt dat deze niet was gericht tegen de onderhoudswerkzaamheden aan de rietkraag. Partijen zijn het erover eens dat dit behoort tot het normaal onderhoud dat op grond van planregel 8.3.2, aanhef, en onder a vergunningvrij is. In het handhavingsverzoek is aangegeven dat het verzoek zich richt tegen de aanpassing van het talud en de uitbreiding van de tuin van derde-partij. Op zitting is aan de hand van foto’s van de situatie besproken om welke werkzaamheden het eisers te doen is. Op zitting is vastgesteld dat er (in ieder geval deels ook) werkzaamheden hebben plaatsgevonden binnen de bestemming “Tuin” met de aanduiding “natuurwaarden” en dat daarbij de tuin is aangepast en niet meer dezelfde omvang als voorheen heeft en dat het talud is aangepast. De rechtbank komt tot het oordeel dat het college niet zonder nader onderzoek heeft kunnen concluderen dat voor deze werkzaamheden geen omgevingsvergunning is vereist. De rechtbank kan het college zonder nadere toelichting, die ontbreekt, niet volgen dat deze werkzaamheden vallen onder het vergunningvrij normaal onderhoud. Gelet daarop heeft het college onvoldoende zorgvuldig onderzocht en onvoldoende draagkrachtig gemotiveerd dat geen omgevingsvergunning is vereist.
Handhaving; oversteek
11. Eisers hebben het college verzocht om te handhaven tegen een bij het zwembad gerealiseerde vlonder (terras). Een deel daarvan is gerealiseerd boven gronden met de bestemming “Tuin” (de oversteek). Deze oversteek ligt over de breedte van de vlonder voor ongeveer 50 centimeter boven de bestemming “Tuin”. Op grond van de planregels mogen hier alleen vlonders worden gebouwd (planregel 8.2.1). De totale oppervlakte van die vlonders mag niet meer mag bedragen dan 20 m2 (planregel 8.2.2, aanhef, onder a). Het college is in het bestreden besluit tot de conclusie gekomen dat sprake is van een overtreding. De oversteek is zonder omgevingsvergunning in de bestemming “Tuin” gebouwd, terwijl dit niet vergunningvrij is. Het college heeft in het bestreden besluit aangegeven dat het tegen deze overtreding niet handhavend gaat optreden. Volgens het college zou handhavend optreden niet evenredig zijn gelet op de geringe overtreding. Die overschrijding valt volgens het college weg in het totale perceel van derde-partij en bovendien worden hierdoor volgens het college geen belangen van derden geschaad.
11.1.
Eisers betogen dat ten onrechte niet wordt gehandhaafd op de oversteek van het terras. Zij voeren aan dat dit in strijd is met de beginselplicht tot handhaven. Ter zitting hebben eisers aangevoerd dat de natuurlijke begroeiing om het terras heen is weggesnoeid. Het terras steekt voor 50 centimeter over de natuurwaarden. Deze twee omstandigheden samen maken dat het terras zichtbaar is voor eisers en niet meer in het groen wegvalt. Eisers vinden dat het college hiertegen had moeten optreden.
11.2.
Deze beroepsgrond slaagt. Niet ter discussie staat dat sprake is van een overtreding. Het is vaste rechtspraak [3] dat, gelet op het algemeen belang dat is gediend met handhaving, bij een overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met een last onder bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moet maken. Dat is de beginselplicht tot handhaven waarop eisers een beroep doen. Alleen onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevraagd af te zien van handhavend optreden. Handhavend optreden kan onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen doelen, zodat van optreden in die concrete situatie moet worden afgezien.
11.3.
Het college voert ter onderbouwing van de weigering om te handhaven aan dat sprake is van een geringe overtreding. De rechtbank volgt het college daarin niet. De oversteek is over de hele breedte 50 centimeter boven de bestemming “Tuin” gerealiseerd. De overtreding houdt in dat de oversteek in strijd met het bestemmingsplan is gebouwd en dat dat deze ook in stand wordt gelaten zonder dat derde-partij beschikt over een omgevingsvergunning. Het college voert aan dat dit een geringe overtreding is. Naar het oordeel van de rechtbank is het bouwen en in stand houden van een zonder omgevingsvergunning gerealiseerd bouwwerk in strijd met het bestemmingsplan geen overtreding van geringe aard en ernst waartegen niet handhavend hoeft te worden opgetreden.
11.4.
Ook buiten het geval van een overtreding van geringe aard en ernst kan in andere omstandigheden handhavend optreden in verhouding tot de daarmee te dienen belangen onevenredig zijn. [4] De rechtbank ziet met wat het college in het bestreden besluit heeft aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat daarvan in dit geval sprake zou zijn. Het college heeft gesteld dat eisers geen zicht zouden hebben op de oversteek, maar eisers hebben dat gemotiveerd betwist. Het college heeft weliswaar gesteld dat de gevolgen van handhaving onevenredig zijn, maar heeft niet inzichtelijk gemaakt en niet draagkrachtig gemotiveerd welke zwaarwegende belangen in dit geval in de weg staan aan handhavend optreden. Nu sprake is van een overtreding en met handhaving het algemeen belang is gediend, mocht het college naar het oordeel van de rechtbank in de motivering van het bestreden besluit niet volstaan met een summiere overweging dat met handhaving geen redelijke belang zou zijn gediend. De rechtbank is van oordeel dat het college onvoldoende heeft gemotiveerd dat in dit geval handhavend optreden onevenredig is in verhouding tot de daarmee te dienen doelen. Het bestreden besluit is daarom in strijd met 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht genomen.

Conclusie en gevolgen

12. Het beroep van eisers tegen de aan derde-partij verleende omgevingsvergunning voor het zwembad slaagt niet. Dat betekent dat deze omgevingsvergunning in stand blijft.
Het beroep van eisers tegen de afwijzing om te handhaven slaagt wel. Het bestreden besluit is genomen in strijd met de artikelen 3:2 en 7:12, van de Awb. Het beroep van eisers is daarom gegrond.
12.1.
Omdat het beroep van eisers gegrond is, vernietigt de rechtbank het bestreden besluit voor zover het college heeft besloten om de handhavingsverzoeken van eisers af te wijzen. De rechtbank ziet geen reden om de rechtsgevolgen van het besluit, voor zover dat wordt vernietigd, in stand te laten of zelf een beslissing over te nemen. Ook draagt de rechtbank niet aan het college op om het gebrek te herstellen met een betere motivering of een ander besluit (een zogenoemde bestuurlijke lus). Dit omdat dit volgens de rechtbank geen doelmatige en efficiënte manier is om de zaak af te doen.
12.2.
Het college dient opnieuw te beslissen op de bezwaren van eisers voor zover die betrekking hebben op de weigering van het college om te handhaven. De rechtbank bepaalt met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht dat het college een nieuw besluit moet nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank geeft het college hiervoor twaalf weken.
12.3.
Omdat het beroep gegrond is moet het college het griffierecht aan eisers vergoeden en krijgen eisers ook een vergoeding van hun proceskosten.
Het college moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 1.750,- omdat de gemachtigde van eisers een beroepschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit van 30 augustus 2022 voor zover daarin is beslist over de verzoeken van eisers om handhaving;
- laat het bestreden besluit van 30 augustus 2022 in stand voor zover het de omgevingsvergunning voor het zwembad betreft;
- draagt het college op binnen twaalf weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
- bepaalt dat het college het griffierecht van € 184,- aan eisers moet vergoeden;
- veroordeelt het college tot betaling van € 1.750,- aan proceskosten aan eisers.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E. Hardenberg, rechter, in aanwezigheid van mr. D.W.K. Veenstra, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 9 februari 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).
2.Vergelijk bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRvS) van 2 juni 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1170.
3.Vergelijk bijvoorbeeld de uitspraak van de AbRvS van 18 oktober 2023, ECLI:NL:RVS:2023:3840.
4.Vergelijk de uitspraak van de AbRvS van 10 mei 2023, ECLI:NL:RVS:2023:1811