ECLI:NL:RBNNE:2024:1459

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
15 april 2024
Publicatiedatum
19 april 2024
Zaaknummer
193892
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslissing over een klacht ex artikel 10:7 lid 1 Wvggz met betrekking tot verplichte zorg en de beoordeling van de klachtencommissie

Op 15 april 2024 heeft de Rechtbank Noord-Nederland een beschikking gegeven in een zaak betreffende een klacht van verzoeker over de verleende verplichte zorg op basis van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz). Verzoeker, bijgestaan door haar advocaat mr. H. de Jong, had een klacht ingediend bij de regionale klachtencommissie Wvggz Friesland, die op 10 augustus 2023 enkele klachten gegrond verklaarde, maar de meeste klachten ongegrond. De rechtbank heeft de ontvankelijkheid van verzoeker in haar verzoek beoordeeld en vastgesteld dat dit binnen de gestelde termijn was ingediend.

De rechtbank heeft de klachten van verzoeker inhoudelijk beoordeeld. Klachtonderdeel 1, waarin verzoeker stelt dat zij is gechanteerd om medicatie te nemen, werd ongegrond verklaard. De rechtbank oordeelde dat de druk die verzoeker ervoer niet als chantage kon worden gekwalificeerd, gezien de noodzaak van medicatie voor haar psychische toestand. Klachtonderdeel 2, betreffende de toelating van een buurvrouw in de isoleercel, werd niet-ontvankelijk verklaard omdat de klachtencommissie deze klacht al gegrond had verklaard. Klachtonderdeel 3, over de intimidatie door personeel bij het toedienen van depotmedicatie, werd eveneens ongegrond verklaard. De rechtbank oordeelde dat de inzet van meerdere personeelsleden in het belang van de veiligheid was.

De overige klachtonderdelen, waaronder fouten in het dossier en de afwijzing van alternatieve geneeswijzen, werden ook ongegrond verklaard. De rechtbank concludeerde dat verzoeker niet in staat was om een redelijke waardering van haar belangen te maken, wat leidde tot de beslissing dat klachtonderdelen 1, 3, 5 en 6 ongegrond zijn, terwijl verzoeker niet-ontvankelijk werd verklaard in haar verzoeken met betrekking tot klachtonderdelen 2 en 4. De beschikking werd openbaar uitgesproken door de rechters en tegen deze beschikking staat het rechtsmiddel van cassatie open.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling Privaatrecht
Locatie: Leeuwarden
Zaak-/rekestnummer: C/17/193892 / FA RK 24-421
Beslissing van de meervoudige kamer over een klacht ex artikel 10:7 lid 1Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz)
Beschikking van
15 april 2024,op het ingediende verzoekschrift van
[naam] ,
geboren op [geboortedatum] ,
wonende te [woonplaats] ,
thans verblijvende bij [verblijfadres] ,
hierna te noemen: verzoeker,
advocaat mr. H. de Jong, kantoorhoudende te Burgum,
ter verkrijging van een beslissing in beroep over een klacht door verzoeker ingediend bij de regionale klachtencommissie Wvggz Friesland (hierna te noemen: de klachtencommissie)
betreffende verplichte zorg verleend door
Stichting GGZ Friesland,gevestigd te Leeuwarden,
hierna te noemen: de GGZ.

1.Het procesverloop

1.1.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de volgende stukken:
- het verzoekschrift met bijlagen van verzoeker, ingekomen bij de griffie op
20 september 2023;
- het verweerschrift van [psychiater 1] d.d. 27 juli 2023;
- het verweerschrift met bijlagen van [psychiater 2] .
1.2.
De mondelinge behandeling van het verzoek heeft plaatsgevonden op de zitting met gesloten deuren op 19 maart 2024, ten overstaan van de meervoudige kamer, op de verblijfplaats van verzoeker. Daarbij zijn de volgende personen gehoord:
- verzoeker, bijgestaan door mr. H. de Jong;
- [psychiater 1] .
1.3.
Verzoeker heeft - zonder tussenkomst van haar advocaat - na de mondelinge behandeling diverse e-mails naar de rechtbank gestuurd. De rechtbank acht dit in strijd met de goede procesorde en zal daarom deze e-mails niet meenemen in haar inhoudelijke beoordeling van het verzoek.

2.De feiten

2.1.
Verzoeker is op 30 maart 2023 opgenomen met een crisismaatregel. Deze crisismaatregel is bij beschikking van deze rechtbank d.d. 3 april 2023 voortgezet tot 24 april 2023. Voor het einde van de geldigheidsduur is een verzoek voor een zorgmachtiging ingediend, waarna er bij beschikking van deze rechtbank op 8 mei 2023 een zorgmachtiging is verleend tot 8 november 2023. Krachtens voorgaande beschikkingen werd er door de GGZ aaneensluitend verplichte zorg verleend aan verzoeker.
2.2.
Door de rechtbank is bij voornoemde beschikking overwogen dat verzoeker lijdt aan een psychische stoornis, in de vorm van schizofreniespectrum- en andere psychotische stoornissen, bipolaire-stemmingsstoornissen, middelgerelateerde- en verslavingsstoornissen en dat dit leidt tot ernstig nadeel, dan wel een aanzienlijk risico daarop. Bij beschikking van 8 mei 2023 heeft de rechtbank in dit kader bepaald dat bij wijze van verplichte zorg de volgende maatregelen getroffen kunnen worden:
  • het toedienen van medicatie, alsmede het verrichten van medische controles of andere medische handelingen en therapeutische maatregelen, ter behandeling van een psychische stoornis, dan wel vanwege die stoornis, ter behandeling van een somatische aandoening;
  • beperken van de bewegingsvrijheid;
  • insluiten;
  • uitoefenen van toezicht op verzoeker;
  • onderzoek aan kleding of lichaam;
  • onderzoek van de woon- of verblijfsruimte op gedrag-beïnvloedende middelen en gevaarlijke voorwerpen;
  • controleren op de aanwezigheid van gedrag-beïnvloedende middelen;
  • aanbrengen van beperkingen in de vrijheid het eigen leven in te richten, die tot gevolg hebben dat verzoeker iets moet doen of nalaten, waaronder het gebruik van communicatiemiddelen;
  • opnemen in een accommodatie.
2.3.
Verzoeker heeft in haar brief van 16 juli 2023 bij de klachtencommissie een klacht ingediend tegen de verplichte zorg die zij heeft ontvangen van GGZ Friesland en verzocht een schadevergoeding toe te kennen. Verzoeker heeft de volgende klachtonderdelen ingediend:
1. Chantage met pillen om de isoleercel uit te mogen. Dit gebeurde op de kliniek in Heerenveen.
2. Mijn buurvrouw in de isoleercel toelaten. Dit gebeurde op de kliniek in Heerenveen.
3. Gedwongen naar de isoleercel te lopen waar ik een spuit kreeg. Dit gebeurde op de kliniek in Heerenveen door 9 personeelsleden. Dit heb ik ervaren als intimidatie.
4. Fouten in mijn dossier en (daardoor) beslissingen op basis van onjuiste informatie.
5. Gedwongen om medicatie te slikken, afwijzing van alternatieven. Dit gebeurt bij het Regioteam Drachten.
6. Wilsonbekwaam verklaard.
2.4.
De klachtencommissie heeft de klachten van verzoeker behandeld tijdens de hoorzitting op 27 juli 2023. De klachtencommissie heeft bij de beoordeling kennis genomen van de verweerschriften van [psychiater 1] en [psychiater 2] .
2.5.
De klachtencommissie heeft op 10 augustus 2023 klachtonderdeel 2 gegrond verklaard en de overige klachten ongegrond verklaard. Verzoeker is in de gelegenheid gesteld haar schade ten aanzien van klachtonderdeel 2 nader te onderbouwen. Deze onderbouwing is achterwege gebleven.

3.Het verzoek en de beoordeling daarvan

Ontvankelijkheid
3.1.
De rechtbank stelt allereerst vast dat verzoeker ontvankelijk is in haar verzoek nu dit binnen de in artikel 10:7 lid 2 Wvggz gestelde termijn bij de rechtbank is ingediend.
Inhoudelijke beoordeling
3.2.
Verzoeker heeft de rechter verzocht een beslissing te geven over haar klacht in volle omvang, als opgesomd onder punt 2.3. De rechtbank is van oordeel dat de klachtencommissie tot een juist oordeel is gekomen en zal hierna per klacht uitleggen waarom de rechtbank tot deze beoordeling komt.
Klachtonderdeel 1:
3.3.
Verzoeker stelt dat zij is gechanteerd in de kliniek in Heerenveen. Zij voert aan dat zij de isoleerruimte alleen mocht verlaten als zij de aangeboden orale medicatie zou nemen, terwijl verzoeker het niet eens was met de medicatie die de GGZ had voorgeschreven. Verzoeker vreest de bijwerkingen van de medicatie en ziet meer heil in een levenswijze met alternatieve geneesmiddelen.
3.4.
Anders dan verzoeker is de rechtbank van oordeel dat geen sprake was van chantage zodat klachtonderdeel 1 ongegrond is. De rechtbank legt hierna uit waarom.
3.5.
Het is de rechtbank gebleken dat verzoeker ten aanzien van haar eerste klacht refereert aan de periode waarin zij was opgenomen op grond van een crisismaatregel. De crisismaatregel waarmee verzoeker was opgenomen, is bij beschikking van deze rechtbank d.d. 3 april 2023 verlengd. Het was voor de rechtbank voldoende komen vast te staan dat er sprake was van een manisch psychotisch toestandsbeeld met onmiddellijk dreigend ernstig nadeel. Het is de rechtbank daarbij ook gebleken dat antipsychotische medicatie noodzakelijk was om het toestandsbeeld effectief te kunnen behandelen. In dat kader en vanuit het subsidiariteitsbeginsel waarbij altijd het minst ingrijpende middel moet worden ingezet, heeft [psychiater 1] geprobeerd om verzoeker ertoe te bewegen vrijwillig de medicatie in te nemen. Evenals de klachtencommissie vindt de rechtbank het begrijpelijk dat verzoeker daarbij enige druk heeft ervaren, voornamelijk omdat zij op dat moment niet open stond voor een samenwerking met de zorgverleners. De rechtbank vindt dit echter geen chantage. De inname van antipsychotische medicatie was noodzakelijk en [psychiater 1] heeft geprobeerd om verzoeker ervan te overtuigen dat zij de medicatie beter vrijwillig (onder drang) zou kunnen nemen. Daarmee heeft de psychiater gehandeld volgens de algemene uitgangspunten van verplichte zorg als bedoeld in artikel 2:1 Wvggz.
Klachtonderdeel 2:3.6. In de tweede klacht stelt verzoeker dat haar buurvrouw onterecht is toegelaten in de isoleercel op de kliniek in Heerenveen. Deze klacht is reeds door de klachtencommissie gegrond verklaard, zodat de rechtbank, vanwege een gebrek aan belang, verzoeker niet-ontvankelijk zal verklaren in haar verzoek. Verzoeker heeft bovendien geen nieuwe informatie aangevoerd ten aanzien van deze klacht.
3.7.
Ten aanzien van de schade - voor zover verzoeker heeft willen aanvoeren dat er een schadevergoeding moet worden vastgesteld - merkt de rechtbank het volgende op. De rechtbank is van oordeel dat met de gegrondverklaring van de klacht sprake is van voldoende erkenning voor het feit dat er iets fout gegaan is en dat een schadevergoeding niet op zijn plaats is, temeer omdat niet gesteld is dat en welke soort schade geleden is door verzoeker doordat haar buurvrouw haar zonder haar toestemming heeft bezocht terwijl zij in de isoleercel zat. Desgevraagd heeft verzoeker aangegeven het bezoek niet geheel onplezierig te hebben ervaren. De schadevergoeding is dan ook nihil.
Klachtonderdeel 3:3.8. De derde klacht van verzoeker is dat zij door negen personeelsleden gedwongen werd om naar de isoleercel te lopen voor een spuit (depotmedicatie). Verzoeker wilde echter helemaal geen medicatie en heeft de aanwezigheid van negen personeelsleden ervaren als intimidatie. Verzoeker stelt zich daarbij ook op het standpunt dat haar niet is gevraagd om mee te lopen naar de isoleercel.
3.9.
Met deze klacht refereert verzoeker - evenals klachtonderdeel 1 - aan de periode waarbij zij met een crisismaatregel was opgenomen in de kliniek in Heerenveen. Ten tijde van deze maatregel heeft [psychiater 1] op 1 mei 2023 het besluit genomen om verzoeker depotmedicatie (Xeplion) toe te dienen. De rechtbank is van oordeel dat dit besluit tot het toedienen van depotmedicatie voldeed aan de eisen die de wet daaraan stelt (artikel 8:9 Wvggz). De rechtbank is ook van oordeel dat voldaan is aan de beginselen van proportionaliteit, subsidiariteit, doelmatigheid en veiligheid. In het navolgende zal de rechtbank dit oordeel toelichten.
3.10.
Het is de rechtbank gebleken dat er ten tijde van het besluit om depotmedicatie toe te dienen geen andere mogelijkheden waren om het ernstig nadeel af te wenden en de geestelijke gezondheid van verzoeker te stabiliseren of te herstellen. De rechtbank vindt namelijk dat voldoende is komen vast te staan dat het psychisch toestandsbeeld van verzoeker moest worden behandeld met antipsychotische medicatie, terwijl verzoeker weigerde om deze medicatie zelf in te nemen. De rechtbank is daarbij van oordeel dat [psychiater 1] haar besluit tot het toedienen van depotmedicatie zorgvuldig heeft overwogen. Alvorens verzoeker depotmedicatie toegediend kreeg, heeft de psychiater getracht een bestendige medicamenteuze behandeling op te starten met de inname van twee soorten orale medicatie. Zo is eerst geprobeerd om verzoeker in te stellen op dagelijks in te nemen orale medicatie (Invega) en later op een wekelijks in te nemen orale medicatie (Acemap). Verzoeker heeft beide vormen van orale medicatie langdurig geweigerd en de psychiater heeft de gevolgen daarvan uitgelegd aan verzoeker. Daarmee waren er geen andere mogelijkheden dan het toedienen van depotmedicatie.
De rechtbank kan zich goed voorstellen dat verzoeker het toedienen van de depotmedicatie als intimiderend heeft ervaren, mede omdat er meerdere personeelsleden bij betrokken waren, echter ziet de rechtbank - evenals de klachtencommissie - geen aanwijzingen dat dit niet volgens de regels is verlopen. De inzet van een grote groep hulpverleners is juist in het belang van de veiligheid van een ieder op dat moment. Ook die van verzoeker.
3.11.
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat klachtonderdeel 3 van verzoeker ongegrond moet worden verklaard.
Klachtonderdeel 4:3.12. De vierde klacht van verzoeker gaat over fouten in haar dossier en dat er (daardoor) beslissingen op basis van onjuiste informatie worden genomen. Verzoeker vindt dat in het dossier meerdere keren ten onrechte de diagnose bipolaire-stemmingsstoornis wordt vermeld.
3.13.
De Wvggz geeft in artikel 10:3 eerste lid een limitatieve opsomming van beslissingen waartegen een klacht kan worden ingediend. De klacht van verzoeker heeft echter geen betrekking op een beslissing die valt onder deze limitatieve opsomming. Gelet hierop zal verzoeker niet-ontvankelijk worden verklaard in haar verzoek ten aanzien van klachtonderdeel 4.
Klachtonderdeel 5:3.14. In de vijfde klacht stelt verzoeker dat zij bij het regioteam in Drachten ten onrechte is gedwongen is om medicatie te slikken, terwijl alternatieven zijn afgewezen.
3.15.
De rechtbank constateert dat verzoeker ten aanzien van deze klacht refereert aan de periode na haar opname in Heerenveen, namelijk vanaf 12 mei 2023. Vanaf die datum is verzoeker in zorg gekomen bij het ambulante behandelteam van de GGZ in Drachten, waarbij [psychiater 2] haar zorgverantwoordelijke werd. In die periode was sprake van een zorgmachtiging met een geldigheidsduur tot 8 november 2023.
3.16.
[psychiater 2] heeft schriftelijk toegelicht dat in de genoemde periode een verdere afbouw van de antipsychotische medicatie niet mogelijk was, gelet op de kans dat de manisch psychotische decompensatie van verzoeker zou terugkeren. Daarbij heeft de psychiater getracht zo veel mogelijk met verzoeker mee te denken over haar behandeling. Zo heeft de psychiater een aantal aanpassingen in de medicatie aangebracht en is er met verzoeker gekeken naar andere vormen van hulpverlening voor het verwerken van haar trauma's. Verzoeker was het echter niet eens met de medicatie en wilde in plaats daarvan alternatieve geneeswijzen gebruiken.
Op grond van de informatie van de psychiater is de rechtbank van oordeel dat er geen andere mogelijkheden waren om het ernstig nadeel af te wenden en de geestelijke gezondheid van verzoeker (verder) te stabiliseren of te herstellen. De rechtbank is, net als de klachtencommissie van oordeel dat de psychiater terecht voorbij gegaan is aan de wens van verzoeker om alternatieve geneeswijzen te proberen, aanzien psychiaters alleen werken met geneesmiddelen waarvan de werking wetenschappelijk is aangetoond.
3.17.
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat klachtonderdeel 5 van verzoeker ongegrond moet worden verklaard.
Klachtonderdeel 6:3.18. De zesde klacht van verzoeker is dat zij meerdere keren onterecht wilsonbekwaam is verklaard in de periode waarin zij was opgenomen met een crisismaatregel. Verzoeker noemt in haar verzoekschrift de criteria van wilsonbekwaamheid met enkele voorbeelden en stelt dat die niet met haar overeenkomen. Verzoeker is van mening dat zij zelf heel goed beslissingen kan nemen, ziektebeelden begrijpt en inzicht heeft in de gevolgen van haar beslissingen.
3.19.
Op grond van artikel 8:9 vierde lid onderdeel a, dient de zorgverantwoordelijke bij het toepassen van verplichte zorg (anders dan een opname), vast te leggen of verzoeker tot een redelijke waardering van zijn belangen ter zake in staat is. De rechtbank overweegt daarbij dat een dergelijke toets van de zorgverantwoordelijke steeds een momentopname is.
3.20.
Het is de rechtbank gebleken dat er in de periode waar verzoeker aan refereert drie keer is getoetst of verzoeker tot een redelijke waardering van haar belangen in staat was (artikel 8:9 vierde lid onderdeel a). Allereerst door [psychiater 3] bij aanvang van de crisismaatregel op 30 maart 2023. Daarna door [psychiater 1] op 3 april 2023 ten tijde van de mondelinge behandeling van de voortzetting van de crisismaatregel en voor het toedienen medicatie. Tot slot weer door [psychiater 1] op 1 mei 2023 voor het toedienen van depotmedicatie. De rechtbank is daarbij - anders dan verzoeker - van oordeel dat verzoeker op de voorgaande momenten terecht wilsonbekwaam is verklaard. De rechtbank volgt daarbij de beslissing van de klachtencommissie dat verzoeker de gevolgen van de besluiten over haar behandeling niet goed kon inschatten en niet in staat was om ten aanzien van haar behandeling een weloverwogen keuze te maken. Zo was verzoeker op 30 maart 2023 en 3 april 2023 nog zeer ontregeld door de manisch psychotische episode. Op 1 mei 2023 weigerde verzoeker haar medicatie en was zij niet in staat om in te zien wat voor gevolgen dit zou hebben op haar psychisch toestandsbeeld.
3.21.
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat klachtonderdeel 6 van verzoeker ongegrond moet worden verklaard.

4.De beslissing

De rechtbank:
4.1.
verklaart klachtonderdeel 1, 3, 5 en 6 ongegrond;
4.2.
verklaart verzoeker niet-ontvankelijk in haar verzoek ten aanzien van klachtonderdeel 2 en 4.
Deze beschikking is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 15 april 2024
door mr. G.J. Baken, voorzitter, mr. S.M. Venselaar en mr. F. van der Meulen, rechters, bijgestaan door de griffier.
!NIET VERWIJDEREN, PLAATS VOOR HANDTEKENING SECRETARIS!
!NIET VERWIJDEREN, PLAATS VOOR HANDTEKENING RECHTER!
..
!NIET VERWIJDEREN, PLAATS VOOR STEMPELS!
Tegen deze beschikking staat het rechtsmiddel van cassatie open.
Indien het uitsluitend gaat om de afwijzing van het verzoek tot toekenning van schadevergoeding staat op grond van artikel 358 lid 1 Rv hoger beroep open.