In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 26 maart 2024 uitspraak gedaan in een echtscheidingsprocedure tussen een man en een vrouw, die met elkaar gehuwd waren en samen een minderjarige dochter hebben. De man heeft verzocht om de echtscheiding uit te spreken en om een zorgregeling voor de dochter, terwijl de vrouw ook om de echtscheiding vroeg en een zorgregeling voor de dochter wilde vaststellen. De rechtbank heeft vastgesteld dat het huwelijk duurzaam is ontwricht en heeft de echtscheiding uitgesproken. De man heeft echter afstand gedaan van de vrouw en de dochter, wat heeft geleid tot de afwijzing van de zorgregeling. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de man geen draagkracht heeft voor alimentatie, zowel voor de dochter als voor de vrouw, vanwege zijn schulden en financiële situatie. De vrouw heeft verzocht om een bijdrage in de kosten van de verzorging en opvoeding van de dochter, maar dit verzoek is afgewezen omdat de man niet in staat is om deze bijdrage te betalen. De rechtbank heeft de hoofdverblijfplaats van de dochter bij de vrouw vastgesteld en de man als huurder van de echtelijke woning aangewezen. De beschikking is uitvoerbaar verklaard, behalve ten aanzien van de echtscheiding zelf, die niet uitvoerbaar bij voorraad kan worden verklaard.