ECLI:NL:RBNNE:2024:1421

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
6 maart 2024
Publicatiedatum
17 april 2024
Zaaknummer
189708
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Echtscheiding met nevenvoorzieningen en afwijzing zorgregeling en alimentatieverzoeken

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 26 maart 2024 uitspraak gedaan in een echtscheidingsprocedure tussen een man en een vrouw, die met elkaar gehuwd waren en samen een minderjarige dochter hebben. De man heeft verzocht om de echtscheiding uit te spreken en om een zorgregeling voor de dochter, terwijl de vrouw ook om de echtscheiding vroeg en een zorgregeling voor de dochter wilde vaststellen. De rechtbank heeft vastgesteld dat het huwelijk duurzaam is ontwricht en heeft de echtscheiding uitgesproken. De man heeft echter afstand gedaan van de vrouw en de dochter, wat heeft geleid tot de afwijzing van de zorgregeling. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de man geen draagkracht heeft voor alimentatie, zowel voor de dochter als voor de vrouw, vanwege zijn schulden en financiële situatie. De vrouw heeft verzocht om een bijdrage in de kosten van de verzorging en opvoeding van de dochter, maar dit verzoek is afgewezen omdat de man niet in staat is om deze bijdrage te betalen. De rechtbank heeft de hoofdverblijfplaats van de dochter bij de vrouw vastgesteld en de man als huurder van de echtelijke woning aangewezen. De beschikking is uitvoerbaar verklaard, behalve ten aanzien van de echtscheiding zelf, die niet uitvoerbaar bij voorraad kan worden verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling Privaatrecht
Locatie Leeuwarden
zaak-/rekestnummer: C/17/189708 / FA RK 23-1088
beschikking van de enkelvoudige kamer van 26 maart 2024
inzake
[naam],
wonende te [plaats] ,
hierna ook te noemen de man,
tegen
[naam],
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
hierna ook te noemen de vrouw,
advocaat mr. S. Kara, kantoorhoudende te Rotterdam
De rechtbank merkt als belanghebbende aan:
Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond,
hierna te noemen de GI (Gecertificeerde Instelling),
gevestigd te Rotterdam.

1.Procesverloop

1.1.
De procedure is ingeleid met het verzoekschrift met bijlagen van de man, door de rechtbank ontvangen op 7 juni 2023 en ingediend door de toenmalige advocaat van de man mr. [naam] .
1.2.
Op 18 oktober 2023 heeft de rechtbank een verweerschrift met bijlagen, tevens houdende zelfstandige verzoeken, van de vrouw ontvangen.
1.3.
Daarnaast heeft de rechtbank kennisgenomen van de volgende stukken:
- het F9-formulier met bijlagen van de man, door de rechtbank ontvangen op 13 juni 2023;
- het F9-formulier met bijlagen van de man, door de rechtbank ontvangen op 29 juni 2023;
- het F9-formulier met bijlagen van de man, door de rechtbank ontvangen op 6 juli 2023;
- de e-mail met bijlagen van de vrouw, door de rechtbank ontvangen op 18 december 2023;
- de e-mail van de vrouw, door de rechtbank ontvangen op 16 januari 2024;
- de brief van de GI, door de rechtbank ontvangen op 21 januari 2024.
1.4.
Mr. [naam] heeft zich op 12 juni 2023 onttrokken als advocaat van de man.
1.5.
De zaak is mondeling behandeld ter zitting met gesloten deuren van 7 februari 2024. Daarbij zijn verschenen en gehoord de vrouw, bijgestaan door haar advocaat (beiden digitaal via Teams aanwezig), de man, en mevrouw R. Herben namens de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad).
1.6.
De GI is opgeroepen, maar niet verschenen.
1.7.
Na de zitting heeft de rechtbank op 13 februari 2024 een e-mail met bijlagen van de man ontvangen. Op 5 maart 2024 heeft de rechtbank een F9-formulier met bijlagen ontvangen van de vrouw.

2.De feiten

2.1.
Partijen zijn op [datum] te [plaats] ( [land] ) met elkaar gehuwd.
2.2.
Tijdens het huwelijk zijn partijen de ouders geworden van de minderjarige
[naam], geboren op [datum] te [plaats] . Zij oefenen samen het gezag over [de minderjarige] uit. [de minderjarige] verblijft bij de vrouw op een geheime (opvang)locatie.
2.3.
De man en [de minderjarige] hebben de Nederlandse nationaliteit. De vrouw heeft de Turkse nationaliteit.
2.4.
Bij beschikking van de kinderrechter van deze rechtbank van 18 oktober 2022 is [de minderjarige] (definitief) onder toezicht gesteld van het Regiecentrum Bescherming en Veiligheid voor de duur van één jaar. Bij beschikking van de Rechtbank Rotterdam van 4 oktober 2023 is de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] verlengd tot 4 oktober 2024 en is het Regiecentrum Bescherming en Veiligheid vervangen door de huidige GI, Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond.
2.5.
Bij beschikking voorlopige voorzieningen van deze rechtbank van 28 juli 2023 heeft de rechtbank (onder meer) bepaald dat [de minderjarige] wordt toevertrouwd aan de vrouw, dat er eens in de twee weken begeleid contact zal zijn tussen de man [de minderjarige] onder regie van de GI en dat er dagelijks een videobelgesprek tussen de man [de minderjarige] zal plaatsvinden om 11.00 uur, voor de duur van maximaal vijftien minuten. Daarnaast heeft de rechtbank bepaald dat de man bij uitsluiting gerechtigd is tot het gebruik van de echtelijke woning.

3.De standpunten van partijen en de beoordeling daarvan

3.1.
De man heeft de rechtbank verzocht om bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. de echtscheiding tussen partijen uit te spreken;
II. te bepalen dat er vooralsnog, zolang [de minderjarige] de leeftijd van vier jaar nog niet heeft bereikt, een zorgregeling geldt waarbij [de minderjarige] elke week afwisselend op een zaterdag en een zondag van 11:00 uur tot 16:00 uur bij de man verblijft, waarbij de vrouw [de minderjarige] haalt en brengt (zolang zij in [plaats] verblijft), waarbij wordt toegewerkt naar een regeling waarbij [de minderjarige] éénmaal per twee weken van vrijdag 19:00 uur tot zondag 19:00 uur, de herfstvakantie, de helft van de kerstvakantie en één van de kerstdagen bij de man verblijft;
III. het huurrecht van de woning aan de [adres] te [plaats] aan de man wordt toebedeeld.
3.2.
De vrouw heeft geconcludeerd tot toewijzing van de verzoeken van de man ten aanzien van de echtscheiding en het huurrecht van de echtelijke woning en tot afwijzing van de overige verzoeken. De vrouw verzoekt bij wijze van zelfstandig verzoek om bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. de echtscheiding tussen partijen uit te spreken;
II. te bepalen dat de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] bij de vrouw zal zijn;
III. een zorgregeling tussen de man en [de minderjarige] te bepalen conform de punten 19-21 van het verweerschrift van de vrouw;
IV. te bepalen dat de man met ingang van de datum van haar verweerschrift € 230,- per maand aan de vrouw moet voldoen als bijdrage in de kosten van de verzorging en opvoeding van [de minderjarige] ;
V. te bepalen dat de man € 1.000,- per maand aan de vrouw moet voldoen als bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud.
Echtscheiding
3.3.
Beide partijen hebben verzocht om de echtscheiding tussen hen uit te spreken. Zij hebben gesteld dat het huwelijk duurzaam is ontwricht.
3.4.
Nu ten tijde van de indiening van het verzoekschrift de gewone verblijfplaats van de vrouw zich in Nederland bevond en zij daar sinds ten minste een jaar onmiddellijk voorafgaand aan die indiening haar verblijfplaats had, komt de Nederlandse rechter rechtsmacht toe om te oordelen over het verzoek tot echtscheiding.
3.5.
Op grond van artikel 10:56 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) is Nederlands recht van toepassing op het verzoek tot echtscheiding.
3.6.
Op grond van artikel 815, lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv), voor zover hier van belang, dient een (inleidend) verzoekschrift tot echtscheiding een ouderschapsplan te bevatten ten aanzien van de minderjarige kinderen van partijen over wie zij al dan niet gezamenlijk het gezag uitoefenen. Nu het ouderschapsplan in de wet is geformuleerd als een processuele eis bij een verzoek tot echtscheiding heeft de rechtbank de bevoegdheid een echtgenoot in het verzoek tot echtscheiding niet-ontvankelijk te verklaren, tenzij er redenen zijn om aan te nemen dat het ouderschapsplan redelijkerwijs niet kan worden overgelegd (artikel 815, lid 6 Rv).
3.7.
De vrouw heeft aangegeven dat het niet mogelijk is voor partijen om een ouderschapsplan te overleggen. De vrouw verblijft om veiligheidsredenen samen met [de minderjarige] op een voor de man onbekende locatie. Partijen hebben geen enkel contact en er heeft ook al lange tijd geen contact tussen de man en [de minderjarige] plaatsgevonden. De man heeft dit bevestigd. Gelet op de complexe situatie tussen partijen, is ook de rechtbank van oordeel dat het voor hen redelijkerwijs niet mogelijk is om een door hen beiden ondertekend ouderschapsplan te overleggen. De rechtbank zal partijen dan ook ontvangen in hun verzoek tot echtscheiding.
3.8.
Het verzoek tot echtscheiding zal, als op de wet gegrond, worden toegewezen.
3.9.
De wet staat niet toe de echtscheiding uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
Huurrecht woning
3.10.
De man heeft het huurrecht van de woning verzocht. De vrouw heeft met dit verzoek ingestemd.
3.11.
De woning is in Nederland gelegen. Gelet op artikel 4, lid 3, aanhef en sub a, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering komt de Nederlandse rechter rechtsmacht toe om te oordelen over het verzoek ter zake van het huurrecht van deze woning. De rechtbank zal op deze verzoeken Nederlands recht als haar interne recht toepassen.
3.12.
Op grond van artikel 7:266, vijfde lid, BW, kan de rechter in geval van echtscheiding op verzoek van één van de echtgenoten bepalen wie van de echtgenoten huurder van de woonruimte zal zijn. De rechter bepaalt ook de dag van ingang van de huur met deze echtgenoot. Op dezelfde dag eindigt de huur met de andere echtgenoot.
3.13.
Nu de vrouw heeft ingestemd met het verzoek van de man ten aanzien van het huurrecht van de echtelijke woning, zal de rechtbank dit verzoek als onweersproken en op de wet gegrond toewijzen. Dit houdt in dat de man met ingang van de datum van de inschrijving van deze beschikking in de daartoe bestemde registers huurder zal zijn van de echtelijke woning.
Hoofdverblijf
3.14.
[de minderjarige] verblijft op een geheime locatie in Nederland, waardoor ook haar gewone verblijfplaats in Nederland is. De Nederlandse rechter is dan ook bevoegd om naar het recht van Nederland te beslissen op het zelfstandige verzoek van de vrouw om de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] bij haar vast te stellen.
3.15.
Aangezien de man geen verweer heeft gevoerd tegen het verzoek van de vrouw ten aanzien van het hoofdverblijf van [de minderjarige] , zal de rechtbank dit verzoek als onweersproken en op de wet gegrond toewijzen. De rechtbank acht dit ook het meest in het belang van [de minderjarige] . [de minderjarige] verblijft al langdurig enkel bij de vrouw en de vrouw draagt de volledige zorg voor haar opvoeding en verzorging. De man is op dit moment in het geheel niet bij het leven van [de minderjarige] betrokken. De rechtbank zal de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] daarom bij de vrouw bepalen.
Zorgregeling
3.16.
Beide partijen hebben (zelfstandige) verzoeken ingediend ten aanzien van de zorgregeling. Tijdens de zitting bleek dat er al langdurig geen omgang meer heeft plaatsgevonden tussen de man en [de minderjarige] . De vrouw is [datum] met [de minderjarige] naar de huidige, geheime opvanglocatie verhuisd, omdat haar eigen veiligheid en die van [de minderjarige] volgens haar niet meer gewaarborgd kon worden als zij in de buurt van de man bleven wonen. Sindsdien zijn er verschillende omgangsmomenten tussen de man en [de minderjarige] gepland, maar de man is deze momenten nooit nagekomen. Ook het (video)belcontact tussen de man en [de minderjarige] is inmiddels gestopt, omdat de man de vrouw geblokkeerd heeft. Het laatste contact tussen de man en [de minderjarige] vond dan ook maanden geleden plaats.
3.17.
Uitgangspunt is dat er in beginsel zowel een recht als een plicht is tot omgang tussen de man en [de minderjarige] . De rechtbank overweegt dat in uitzondering hierop er in dit geval geen mogelijkheden zijn voor (onbelast) contact tussen de man en de minderjarige. De man heeft ter zitting aangegeven dat hij door toedoen van het gedrag van de vrouw niets meer met de vrouw en [de minderjarige] te maken wil hebben. De vrouw vertelt volgens hem enkel leugens en zij heeft er de afgelopen tijd alles aan gedaan om hem zwart te maken. Hij heeft geen enkel vertrouwen meer in haar en hij wil niets meer met haar te maken hebben. De man accepteert dat dit ook betekent dat hij [de minderjarige] niet meer ziet. Hij neemt naar eigen zeggen afstand van zowel de vrouw als van [de minderjarige] en hij zal niet aan omgang met of beslissingen over [de minderjarige] meewerken, ook niet als de rechtbank of de hulpverlening dit oplegt. De rechtbank is met de Raad van oordeel dat omgang tussen [de minderjarige] en de man belangrijk is, maar dat dit wel haalbaar moet zijn. Gelet op de houding van de man ter zitting, heeft de rechtbank er geen vertrouwen in dat de man een door de rechtbank opgelegde zorgregeling ook daadwerkelijk zal nakomen. Een vastgestelde zorgregeling zal naar verwachting dan ook enkel onduidelijkheid voor [de minderjarige] met zich meebrengen. Dat moet naar het oordeel van de rechtbank worden voorkomen. De rechtbank zal de verzoeken van beide partijen ten aanzien van de zorgregeling dan ook afwijzen. Dit houdt in dat er vooralsnog géén vastgestelde zorgregeling tussen de man en [de minderjarige] zal zijn. De rechtbank merkt daarbij wel op dat de vrouw ter zitting heeft aangegeven dat zij er nog steeds voor open staat de man (op een veilige manier) in het leven van [de minderjarige] betrokken is. Aangezien [de minderjarige] onder toezicht staat, kan de man zich tot de betrokken GI wenden als hij in de toekomst toch omgang met [de minderjarige] wil. Het is dan aan de GI om te bepalen of omgang ook in het belang van [de minderjarige] is en op welke wijze dit kan plaatsvinden.
Kinderalimentatie/Partneralimentatie
Mee te wegen stukken
3.18.
De man heeft tijdens de zitting aangegeven dat hij veel schulden heeft en dat hij daarom geen draagkracht heeft om de door de vrouw verzochte kinderbijdrage te betalen. De vrouw heeft deze stelling betwist. Daarnaast heeft zij aangegeven dat zij vermoedt dat de man naast zijn uitkering zwart werk verricht. Tijdens de zitting heeft zij via de videoverbinding twee foto's laten zien waaruit volgens haar blijkt dat de man werkzaam is bij een bouwbedrijf, waarvan één foto van de man met een bouwhelm en één foto van een pasje waarop de naam van de man en het woord 'employer' staat vermeld. De man heeft betwist dat hij zwart werk verricht.
3.19.
Aangezien de rechtbank tijdens de zitting geen inzicht had in de schulden van de man en zijn mogelijke neveninkomsten, heeft de rechtbank de man in de gelegenheid gesteld om binnen één week na de mondelinge behandeling de rechtbank te voorzien van een overzicht van zijn schulden, bewijs dat hierop wordt afgelost en een uitkeringsspecificatie van het UWV. Daarnaast heeft de rechtbank de vrouw in de gelegenheid gesteld om binnen één week na ontvangst van de financiële stukken van de man op deze stukken te reageren en de twee door haar getoonde foto's aan de rechtbank over te leggen. De man heeft op 13 februari - en daarmee binnen één week na de mondelinge behandeling - zijn financiële stukken aan de rechtbank overgelegd. Deze stukken zijn op 16 februari 2024 via Zivver verzonden aan de advocaat van de vrouw. De vrouw heeft op 5 maart 2024 op deze stukken gereageerd, maar daarnaast ook nadere stellingen ingenomen over onder meer de behoefte van [de minderjarige] en zij heeft negen foto's van de man overgelegd waaruit volgens haar blijkt dat de man werkzaam is bij een bouwbedrijf. Geen van deze foto's komen overeen met de twee foto's die de vrouw tijdens de zitting heeft getoond.
3.20.
De rechtbank zal de door de man overgelegde stukken meewegen bij de inhoudelijke beoordeling over de kinderalimentatie, nu deze stukken tijdig zijn ingediend en voldoen aan de opdracht die de rechtbank de man ter zitting heeft gegeven. De stukken van de man zijn op 16 februari 2024 aan de vrouw toegestuurd en zij had dus uiterlijk 23 februari 2024 hierop moeten reageren. De reactie van de vrouw van 5 maart 2024 valt ruim buiten deze termijn. Bovendien valt een deel van de stukken en stellingen van de vrouw (bijvoorbeeld over de behoefte van [de minderjarige] en de door de vrouw verstrekte foto's) buiten de opdracht die de rechtbank de vrouw tijdens de zitting heeft gegeven en zou het in strijd zijn met de goede procesorde om dit mee te nemen. De reactie van de vrouw van 5 maart 2024 met bijlagen zal de rechtbank dan ook buiten beschouwing laten.
Inhoudelijke beoordeling kinderalimentatie
3.21.
Nu de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft met betrekking tot het verzoek tot echtscheiding, heeft zij op grond van artikel 3 sub c van de Alimentatieverordening (nr. 4/2009 Raad van 18 december 2008) ook rechtsmacht met betrekking tot het verzoek tot vaststelling van een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige] . Op grond van artikel 3 van het Protocol van 23 november 2007 zal de rechtbank het recht van Nederland op dit verzoek toepassen, nu de vrouw en [de minderjarige] hun gewone verblijfplaats in Nederland hebben.
3.22.
De rechtbank volgt voor de vaststelling van de kinderalimentatie de aanbevelingen van de landelijke Expertgroep Alimentatienormen, zoals neergelegd in het Rapport Alimentatienormen en komt tot de volgende berekening
 behoefte
3.23.
De vrouw heeft gesteld dat de behoefte van [de minderjarige] € 230,- bedraagt in 2023, uitgaande van een geschat inkomen aan de zijde van de man van € 2.000,- per maand. Volgens de vrouw beschikte zij tijdens de relatie niet over een eigen inkomen. De man heeft niets over de behoefte van [de minderjarige] gesteld.
3.24.
Uit de jaaropgaaf van de man blijkt een inkomen uit een WIA-uitkering van
€ 26.296,- in 2023. Dit is dan ook het bedrag waar de rechtbank vanuit zal gaan bij de berekening van de behoefte van [de minderjarige] . De rechtbank zal aan de zijde van de vrouw geen inkomen aannemen, nu de vrouw onbetwist heeft gesteld dat zij tijdens het huwelijk geen inkomen genoot. Het netto besteedbaar gezinsinkomen van partijen tijdens het huwelijk bedraagt dan € 1.757,- per maand en de behoefte van [de minderjarige] (op basis van de behoeftetabel 2023) € 191,- per maand. Geïndexeerd naar 2024 is dit € 203,- per maand (
bijlage 1).
 draagkracht vrouw
3.25.
De vrouw heeft gesteld dat zij inmiddels een bijstandsuitkering ontvangt. Hoewel de vrouw geen gegevens heeft overgelegd waaruit dit blijkt, is dit door de man niet betwist. De rechtbank zal er dan ook van uitgaan dat de vrouw inderdaad een bijstandsuitkering ontvangt. Aangezien de vrouw de verzorgende ouder van [de minderjarige] is, zal de rechtbank in lijn met de aanbevelingen in het Rapport Alimentatienormen geen draagkracht aannemen aan haar zijde.
 draagkracht man
3.26.
De man heeft ter zitting aangegeven dat hij een WIA-uitkering ontvangt van netto
€ 1.600,- per maand. De vrouw is in haar verweerschrift uitgegaan van een bruto WIA-uitkering van € 2.000,- per maand, maar zij heeft tijdens de zitting aangegeven dat er uitgegaan kan worden van het door de man gestelde bedrag.
3.27.
Uit de uitkeringsspecificaties van de man blijkt dat hij in januari 2024 een WIA-uitkering ontving van bruto € 2.149,77 per maand. De rechtbank zal bij de berekening van de draagkracht van de man dan ook uitgaan van dit bedrag. Daarnaast zal de rechtbank rekening houden met 8% vakantietoeslag. Hoewel de vrouw tijdens de zitting heeft aangegeven dat de man daarnaast nog inkomsten uit zwart werk geniet, heeft zij deze stelling gelet op het verweer van de man niet (tijdig) voldoende onderbouwd. Dit had wel op haar weg gelegen De rechtbank zal dan ook aan deze stelling voorbijgaan.
3.28.
Op grond van het voorgaande bedraagt het netto besteedbaar inkomen van de man in 2024 € 1.727,- per maand. Op basis van de 'Draagkrachttabel kinderalimentatie' leidt dit in beginsel tot een minimale draagkracht van € 25,- per maand (
bijlage 2).
3.29.
Ten aanzien van de schulden van de man overweegt de rechtbank als volgt. De man heeft tijdens de zitting aangegeven dat hij hoge schulden heeft en ook op deze schulden aflost. Uit de stukken die de man na de mondelinge behandeling aan de rechtbank heeft toegezonden blijkt in ieder geval een schuld van € 25.000,- bij de ING Bank met een aflossingsbedrag van € 327,81 per maand, een schuld van € 1.180,87 bij Budget Energie met een aflossingsbedrag van € 118,09 per maand, een schuld van € 718,15 bij het CJIB met een aflossingsbedrag van € 59,84 per maand, een boete van de Belastingdienst van € 55,- wegens het niet tijdig betalen van de motorrijtuigenbelasting, een terugvordering van te veel ontvangen kindgebonden budget van de Belastingdienst van € 2.291,- met een aflossingsbedrag van € 96,- per maand en een schuld bij BJK Gerechtsdeurwaarders van € 998,98 met een aflossingsbedrag van € 25,- per maand. Uit de betalingsspecificaties van de man blijkt dat hij maandelijks op deze schulden aflost.
3.30.
Volgens het Rapport Alimentatienormen kan rekening worden gehouden met extra lasten (zoals schulden) door het draagkrachtloos inkomen daarmee te verhogen. Voorwaarde is wel dat de schulden niet verwijtbaar en niet vermijdbaar zijn. De schulden bij het CJIB en Belastingdienst betreffen boeteaflossingen wegens te hard rijden en het niet tijdig betalen van de wegenbelasting. Deze schulden waren naar het oordeel van de rechtbank dan ook vermijdbaar. Zelfs als de rechtbank deze twee schulden buiten beschouwing laat, resteert er nog een totaalbedrag van € 29.470,85 aan schulden aan de zijde van de man. Naar het oordeel van de rechtbank is op basis van de stukken voldoende vast komen te staan dat de man op de schulden aflost. De man kan de aflossing op deze schuld niet staken: dat leidt tot incassomaatregelen en tot oplopende (rente)lasten. De schuld is derhalve niet vermijdbaar. Niet gebleken is dat deze schuld verwijtbaar is ontstaan of voortbestaat. De maandelijkse aflossing drukt op de draagkracht van de man en de rechtbank houdt daar rekening mee. De rechtbank zal het draagkrachtloos inkomen daarom verhogen met € 566,90 per maand. Dit is het bedrag dat de man maandelijks aflost op de schuld aan Budget Energie, BJK Gerechtsdeurwaarders, de ING Bank en de Belastingdienst (in verband met het teveel ontvangen kindgebonden budget). Dit resulteert in een negatieve draagkracht aan de zijde van de man (
bijlage 2, post 136a en 137a). De man is dan ook niet in staat om een bijdrage in de kosten van de verzorging en opvoeding van [de minderjarige] te voldoen. De rechtbank zal het verzoek van de vrouw ten aanzien van de kinderalimentatie daarom afwijzen.
Inhoudelijke beoordeling partneralimentatie
3.31.
Nu uit de bijgevoegde berekening blijkt dat de man geen draagkracht heeft om een bijdrage in de kosten van de verzorging en opvoeding van [de minderjarige] te voldoen, heeft hij ook geen draagkracht voor een bijdrage in de kosten van het levensonderhoud van de vrouw. De rechtbank zal daarom ook het verzoek van de vrouw ten aanzien van de partneralimentatie afwijzen.

4.Beslissing

De rechtbank:
4.1.
spreekt de echtscheiding uit tussen partijen, gehuwd op [datum] te [plaats] ( [land] );
4.2.
bepaalt dat de man huurder zal zijn van de woning, gelegen aan het adres [adres] te [plaats] , met ingang van de dag waarop de
echtscheidingsbeschikking is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand;
4.3.
bepaalt dat de minderjarige [naam] , geboren op [datum] te [plaats] , haar hoofdverblijfplaats zal hebben bij de vrouw;
4.4.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad, behalve ten aanzien van de echtscheiding;
4.5.
wijst de verzoeken ten aanzien van de zorgregeling, de kinderalimentatie en de partneralimentatie af;
4.6.
wijst ook het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. J. Teertstra, (kinder)rechter, bijgestaan door mr. I.Y. Demes als griffier en in het openbaar uitgesproken op 26 maart 2024.
!NIET VERWIJDEREN, PLAATS VOOR HANDTEKENING SECRETARIS!
!NIET VERWIJDEREN, PLAATS VOOR HANDTEKENING RECHTER!
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak.
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet door tussenkomst van een advocaat worden ingediend ter griffie van het gerechtshof
Arnhem-Leeuwarden
!NIET VERWIJDEREN, PLAATS VOOR STEMPELS!