ECLI:NL:RBNNE:2024:140

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
25 januari 2024
Publicatiedatum
24 januari 2024
Zaaknummer
18.281874.23
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders wegens diefstal met afwijzing van de vordering tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde straf

Op 25 januari 2024 heeft de Rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen, uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, geboren in 1985 en thans gedetineerd. De verdachte is beschuldigd van diefstal, gepleegd op 25 oktober 2023, waarbij hij een blik Gulpener bier en twee chocoladerepen heeft weggenomen uit een supermarkt. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders voor de duur van twee jaren. De officier van justitie had deze maatregel gevorderd, terwijl de verdediging pleitte voor een voorwaardelijke straf. De rechtbank oordeelde dat de verdachte, gezien zijn strafblad en eerdere veroordelingen, een stelselmatige dader is en dat er geen andere opties zijn om recidive te voorkomen. De rechtbank heeft de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder voorwaardelijk opgelegde straf afgewezen, omdat de ISD-maatregel als de meest passende maatregel werd gezien. De rechtbank heeft de bewezenverklaring van de diefstal als wettig en overtuigend beschouwd, en de verdachte is vrijgesproken van andere tenlasteleggingen. De uitspraak is gedaan na een zitting op 11 januari 2024, waar de verdachte en zijn advocaat aanwezig waren, evenals de vertegenwoordiger van het openbaar ministerie.

Uitspraak

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht Locatie Assen
parketnummer 18.281874.23
vordering na voorwaardelijke veroordeling parketnummer 18.135626.22
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 25 januari 2024 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1985 te [geboorteplaats] , ingeschreven in de Basisregistratie Personen:
[adres] , thans gedetineerd in de [instelling] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 11 januari 2024. Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. B. Keukens, advocaat te Amsterdam. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. R.J. Joustra.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 25 oktober 2023, te [plaats] , (in/uit een supermarkt/winkel, gelegen/gevestigd aldaar aan de [adres] ) (een blik Gulpener) bier en/of (twee) (chocolade) repen, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [bedrijf] ( [plaats] ), in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor het ten laste gelegde feit.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft betoogd dat verdachte - hoewel er voldoende wettig bewijs voorhanden is - moet worden vrijgesproken van het ten laste gelegde feit. Zij heeft daartoe aangevoerd dat uit het wettig bewijs niet de overtuiging kan volgen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1.
De door verdachte ter zitting van 11 januari 2024 afgelegde verklaring, voor zover inhoudend:
Op 25 oktober 2023 was ik in [bedrijf] [plaats] , gevestigd aan de [adres] te [plaats] . In de winkel heb ik twee chocoladerepen gepakt. Ik ben door personeel van de [bedrijf] aangehouden.
2.
Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 25 oktober 2023, opgenomen op pagina 9 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2023286999 d.d. 6 november 2023, inhoudend als verklaring van
[getuige 1] :
Ik heb de diefstal zelf gezien. Ik heb meneer op 25 oktober 2023 twee repen Tonys Chocolonely zien pakken en deze in zijn jas zien stoppen. Ik heb hem daarna een blik Gulpener bier zien wegstoppen. Ik heb meneer voorbij de kassa aangehouden voor diefstal. De goederen heeft de beveiliger uit de zakken gehaald.
3.
Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor d.d. 27 oktober 2023, opgenomen op pagina 11 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [getuige 2] :
Op 25 oktober 2023 was ik als toezichthouder werkzaam voor de [bedrijf] in [plaats] . Ik stond bij de schappen chocolade. Ik zag een man twee chocoladerepen in zijn jas stoppen. Ik zag vervolgens dat hij een blik bier in zijn broek wegstopte. Ik zag dat de man met de chocoladerepen en het blik bier in de richting van de uitgang van de supermarkt liep. Ik zag dat de man voorbij de kassas liep.
Met betrekking tot de hiervoor weergegeven standpunten overweegt de rechtbank het volgende.
De rechtbank ziet geen aanleiding aan de door aangever [getuige 1] en getuige [getuige 2] afgelegde verklaringen te twijfelen. Voornoemde personen hebben verdachte in de supermarkt een blik bier en chocolade in zijn kleding zien wegstoppen en hebben deze goederen, nadat verdachte voorbij de kassas was gelopen, uit de zakken van verdachte gehaald. De verklaring van verdachte, inhoudende dat hij het blik bier en de chocolade al bij zich droeg bij het betreden van de supermarkt en daar in de supermarkt een extra blik bier en chocolade bij heeft willen kopen, schuift de rechtbank als zijnde onaannemelijk en ongeloofwaardig terzijde.
Gelet op het voorgaande heeft de rechtbank, naast dat zij tot het oordeel komt dat er voldoende wettig bewijs voorhanden is, ook de overtuiging dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
hij op 25 oktober 2023, te [plaats] , een blik Gulpener bier en twee chocoladerepen, die aan [bedrijf] ( [plaats] ) toebehoorde(n), heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Strafbaarheid van het bewezen verklaardeHet bewezen verklaarde levert op: diefstal.
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het ten laste gelegde feit wordt veroordeeld tot de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (hierna: ISDmaatregel) als bedoeld in artikel 38m van het Wetboek van Strafrecht voor de duur van twee jaren.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft, indien en voor zover de rechtbank tot een bewezenverklaring komt, primair gepleit aan verdachte op te leggen een deels voorwaardelijke straf en aan het voorwaardelijk deel van de op te leggen straf bijzondere voorwaarden te verbinden. De raadsvrouw heeft gepleit aan verdachte geen onvoorwaardelijke ISD-maatregel op te leggen nu er voldoende alternatieven aanwezig zijn en de mogelijkheid tot behandeling van verdachte in een voorwaardelijk kader (nog) niet afdoende is onderzocht. Subsidiair heeft de raadsvrouw verzocht het onderzoek ter terechtzitting aan te houden om de reclassering nader te laten rapporten over de mogelijkheid van oplegging van een voorwaardelijke ISD-maatregel.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting en het reclasseringsrapport van 21 december 2023, het verdachte betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich op 25 oktober 2023 schuldig gemaakt aan een winkeldiefstal. Met zijn handelen heeft verdachte er blijk van gegeven geen respect te hebben voor de eigendommen van anderen. Strafbare feiten als het onderhavige zijn hinderlijk en zorgen voor veel schade en overlast bij de getroffen winkeliers. Verdachte heeft zich hiervan geen rekenschap gegeven en enkel eigen gewin voor ogen gehad. De rechtbank rekent verdachte dit aan.
De rechtbank heeft tevens in aanmerking genomen dat verdachte, blijkens het hem betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, veelvuldig onherroepelijk is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten en ten tijde van het plegen van onderhavig strafbaar feit in een proeftijd liep. Het lopende reclasseringstoezicht en de aan verdachte opgelegde voorwaardelijke straf heeft hem er kennelijk niet van weerhouden opnieuw een strafbaar feit te plegen.
De rechtbank heeft voorts acht geslagen op het reclasseringsadvies van 21 december 2023. Uit voornoemd advies blijkt dat verdachte staat geregistreerd als veelpleger in de provincie [plaats] . Gelet op de ontkennende houding van verdachte heeft de reclassering geen verbanden kunnen leggen tussen het bewezenverklaarde feit en de verschillende leefgebieden van verdachte. Wel concludeert de reclassering dat verdachte op alle leefgebieden problemen kent. Bij verdachte is onder meer al jarenlang sprake van verslavingsproblematiek, zowel alcohol- als drugsgerelateerd. Ook ontbreekt het verdachte aan huisvesting, een zinvolle dagbesteding en bevindt verdachte zich in een negatief sociaal netwerk. Daarnaast staat verdachte onder beschermingsbewind en is bij verdachte sprake van een hoge schuldenlast. Verdachte laat een pro-criminele houding zien en wijst criminaliteit niet af. Hoewel verdachte in het verleden meermalen - zowel in vrijwillig kader als in het kader van een (deels) voorwaardelijke straf (klinische) verslavingsbehandelingen is aangegaan, zijn deze allen voortijdig negatief beëindigd. De laatste klinische behandeling is in 2022 gestart waarna verdachte de kliniek na negen dagen heeft verlaten, omdat verdachte zich niet heeft kunnen conformeren aan de afspraken en huisregels van de kliniek. Ingeschat wordt dat een langdurige klinische behandeling is aangewezen om tot gedragsverandering te komen.
De reclassering schat het recidiverisico als hoog in en ziet oplegging van een onvoorwaardelijke ISDmaatregel als enige optie om te werken aan stabilisatie, re-integratie en het voorkomen van recidive. Zowel vrijwillige hulpverlening als hulpverlening in een voorwaardelijk kader heeft bij verdachte niet geleid tot gedragsverandering en inperking van het recidiverisico. Ondanks de motivatie die verdachte zegt te hebben om een klinische behandeling positief af te ronden ziet de reclassering, gelet op het voorgaande, geen mogelijkheden binnen een schorsings- dan wel een (deels) voorwaardelijk kader daadwerkelijk tot gedragsverandering te komen. De reclassering adviseert derhalve aan verdachte op te leggen een onvoorwaardelijke ISD-maatregel. Mevrouw [naam] , reclasseringswerker, heeft voornoemd advies ter terechtzitting bevestigd.
De rechtbank stelt vast dat is voldaan aan de voorwaarden die in artikel 38m van het Wetboek van Strafrecht zijn gesteld aan het opleggen van een ISD-maatregel en dat verdachte voldoet aan de definitie van een stelselmatige dader als bedoeld in de Richtlijn voor strafvordering bij meerderjarige veelplegers. Bewezenverklaard is immers dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het plegen van een misdrijf waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten en uit het verdachte betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie blijkt dat verdachte gedurende vijf jaren voorafgaand aan het plegen van dit strafbare feit ten minste driemaal wegens een misdrijf onherroepelijk is veroordeeld tot een vrijheidsbenemende straf. Het in onderhavig vonnis bewezen en strafbaar verklaarde is voorts begaan ná tenuitvoerlegging van voornoemde straffen. Ook blijkt uit het reclasseringsadvies van 21 december 2023 dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte wederom een misdrijf zal begaan.
De rechtbank onderschrijft de conclusie van de reclassering dat oplegging van de
ISD-maatregel is aangewezen. Verdachte heeft de afgelopen jaren veel strafbare feiten gepleegd en blijft met politie en justitie in aanraking komen. De tot op heden opgelegde straffen, alsmede de tot op heden ondernomen (klinische) behandelpogingen hebben niet geleid tot het stoppen van voortdurende recidive door verdachte. De reclassering heeft, onder verwijzing naar de behandelgeschiedenis en de reclasseringsen hulpverleningscontacten in het verleden, daarnaast gemotiveerd aangegeven geen mogelijkheden te zien middels andere (voorwaardelijke) interventies tot gedragsverandering te komen. Alles overwegende ziet de rechtbank, anders dan de raadsvrouw, geen aanleiding aan verdachte een voorwaardelijke straf of ISD-maatregel op te leggen. De rechtbank acht de oplegging van een onvoorwaardelijke ISD-maatregel geboden ter beveiliging van de maatschappij en ter beëindiging van de recidive door verdachte. Gelet op de langdurige problematiek van verdachte en de tijd die nodig zal zijn om tot gedragsverandering te komen is de rechtbank voorts van oordeel dat de ISD-maatregel moet worden opgelegd voor de maximale duur van twee jaren.

Vordering na voorwaardelijke veroordeling

Bij onherroepelijk vonnis van 15 juni 2022 van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland te Assen, is verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden, waarvan 2 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaren. De proeftijd is ingegaan op 30 juni 2022. Daarbij is als algemene voorwaarde gesteld dat veroordeelde voor het einde van de proeftijd geen strafbare feiten zal plegen. De officier van justitie heeft bij vordering van 4 december 2023 de tenuitvoerlegging gevorderd van de voorwaardelijke straf.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft ter terechtzitting geconcludeerd tot afwijzing van de vordering tot tenuitvoerlegging, nu hij oplegging van de ISD-maatregel heeft gevorderd.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering tot tenuitvoerlegging dient te worden afgewezen. Zij heeft hiertoe aangevoerd dat tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf een eventueel (behandel-)plan zal doorkruisen.
Oordeel van de rechtbank
Nu veroordeelde de bewezenverklaarde feiten heeft begaan voor het einde van de proeftijd, kan de vordering tot tenuitvoerlegging in beginsel worden toegewezen. Gelet op de aard van de aan verdachte op te leggen ISD-maatregel acht de rechtbank tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf echter niet opportuun. De rechtbank zal de vordering tot tenuitvoerlegging dan ook afwijzen.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 38m, 38n en 310 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:
de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders voor de duur van 2 (twee) jaren.

Beslissing op de vordering na voorwaardelijke veroordeling onder parketnummer

18.135626.22:

Wijst af de vordering tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke straf, opgelegd bij vonnis van de politierechter van de Rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen, van 15 juni 2022.
Dit vonnis is gewezen door mr. F. Sieders, voorzitter, mr. H.R. Eising en mr. R. ter Haar, rechters, bijgestaan door mr. M. Mans, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 25 januari 2024.
Mr. F. Sieders is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.