ECLI:NL:RBNNE:2024:1386

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
10 april 2024
Publicatiedatum
15 april 2024
Zaaknummer
C/18/233426 / KG RK 24-99
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongegrondverklaring wrakingsverzoek tegen rechter mr. H.J. Bastin

Op 10 april 2024 heeft de Rechtbank Noord-Nederland het verzoek tot wraking van mr. H.J. Bastin ongegrond verklaard. De verzoekster had op 26 maart 2024 een wrakingsverzoek ingediend, waarin zij stelde dat de rechter zich te persoonlijk had opgesteld in een belastingzaak. De rechter had op 29 maart 2024 gereageerd op het verzoek en ontkende enige partijdigheid of vooringenomenheid. Hij had tijdens een zitting op 25 maart 2024 met de verzoekster gesproken over een termijnoverschrijding en de reden daarvan, waarbij hij had aangegeven dat de medische urgentie die de verzoekster aanvoerde niet voldoende was voor een verschoonbare termijnoverschrijding.

De rechtbank overwoog dat voor de beoordeling van wrakingsverzoeken de normen uit de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens (EVRM) gelden. De rechtbank stelde vast dat er geen concrete feiten of omstandigheden waren die de vrees voor vooringenomenheid van de rechter objectief gerechtvaardigd maakten. Het enkele feit dat de rechter had gerefereerd aan een belastingzaak was niet voldoende om aan te nemen dat hij partijdig was.

Bovendien had de verzoekster in het verleden al meerdere wrakingsverzoeken ingediend die niet waren gehonoreerd, wat leidde tot onredelijke vertraging van de rechtspleging. De rechtbank concludeerde dat de verzoekster het wrakingsmiddel misbruikte om de voortgang van de procedure te frustreren. Daarom werd bepaald dat een volgend wrakingsverzoek in deze procedure niet meer in behandeling zou worden genomen.

Uitspraak

beslissing

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Wrakingskamer
zaaknummer: C/18/233426 / KG RK 24-99
Beslissing van 10 april 2024
van de meervoudige wrakingskamer van de rechtbank op het verzoek van
[verzoekster]
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: de verzoekster,
strekkende tot de wraking van
mr. H.J. Bastin
rechter in deze rechtbank,
hierna te noemen: de rechter.

1.De procedure

1.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het schriftelijke wrakingsverzoek van 26 maart 2024;
- de schriftelijke reactie van de rechter van 29 maart 2024.

2.Het wrakingsverzoek

2.1
Het verzoek strekt tot wraking van mr. H.J. Bastin, bestuursrechter, die is belast met de behandeling van de zaak met nummer LEE 22/3819.
2.2
De verzoekster heeft blijkens het schriftelijke wrakingsverzoek, kort samengevat, aan haar verzoek ten grondslag gelegd dat de rechter zich te persoonlijk heeft opgesteld, aangezien hij wetenschap heeft van een belastingzaak.

3.Het standpunt van de rechter

3.1
De rechter berust niet in het verzoek tot wraking en heeft zijn standpunt ten aanzien van het wrakingsverzoek kenbaar gemaakt per brief van 29 maart 2024.
3.2
De rechter heeft zich op het standpunt gesteld dat van enige partijdigheid dan wel vooringenomenheid aan zijn zijde geen sprake is. De rechter heeft aangegeven dat ter zitting van 25 maart 2024 met de verzoekster is gesproken over de termijnoverschrijding van het instellen van verzet en de reden daarvan. De rechter heeft ter zitting aangegeven dat het enkel stellen van een medische urgentie zoals door de verzoekster is gedaan, onvoldoende is voor een verschoonbare termijnoverschrijding. Daarbij heeft de rechter opgemerkt dat in een eerdere belastingzaak van de verzoekster, waarbij de rechter niet betrokken was, eveneens is geoordeeld dat het stellen van een medische urgentie zonder onderbouwing geen verschoonbare termijnoverschrijding oplevert. De enkele omstandigheden dat de rechter heeft gerefereerd aan de belastingzaak en dat hij naar de medische urgentie van de verzoekster heeft gevraagd, maken volgens de rechter niet dat hij vooringenomen is.

4.De beoordeling

4.1
De rechtbank overweegt dat voor de beoordeling van wrakingsverzoeken de toepasselijke norm is gegeven in artikel 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) en artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM), in samenhang met de door de Hoge Raad en het Europese Hof voor de Rechten van de Mens daaromtrent ontwikkelde criteria.
4.2
Ingevolge artikel 8:15 Awb kan op verzoek van een partij de rechter die een zaak behandelt worden gewraakt op grond van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter in de zin van artikel 8:15 Awb en artikel 6 EVRM dient voorop te staan dat een rechter uit hoofde van zijn of haar aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens een procespartij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij die procespartij bestaande vrees dienaangaande objectief gerechtvaardigd is. Daarbij kan rekening worden gehouden met de uiterlijke schijn. Het enkele subjectieve oordeel van de verzoeker is niet doorslaggevend.
4.3
De rechtbank overweegt dat aan het verzoek tot wraking geen concrete feiten of omstandigheden ten grondslag zijn gelegd waaruit vooringenomenheid van de rechter, of zwaarwegende aanwijzingen voor objectief gerechtvaardigde vrees daarvoor, kunnen worden afgeleid. Het enkele gegeven dat de rechter heeft gerefereerd aan een belastingzaak om te verduidelijken dat het stellen van een medische urgentie zonder onderbouwing geen verschoonbare termijnoverschrijding oplevert, is daarvoor geen reden. Ditzelfde geldt voor het gegeven dat de rechter informatie heeft gevraagd aan de verzoekster omtrent de door haar gestelde medische urgentie. De rechter heeft deze informatie immers nodig om te kunnen beoordelen of de termijnoverschrijding verschoonbaar is. Gelet op het voorgaande is de rechtbank dan ook van oordeel dat het verzoek tot wraking kennelijk ongegrond is.
4.4
De verzoekster heeft in deze procedure reeds meerdere wrakingsverzoeken gedaan die geen van alle zijn gehonoreerd en die hebben geleid tot onredelijke vertraging van de rechtspleging. Naar het oordeel van de rechtbank gebruikt verzoeker het middel van wraking voor een ander doel dan waarvoor het is gegeven of met geen ander doel dan de voortgang van de procedure te frustreren. Daarmee is sprake van misbruik. De rechtbank zal daarom bepalen dat een volgend verzoek tot wraking in de onderhavige procedure niet meer in behandeling zal worden genomen.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1
verklaart het verzoek tot wraking ongegrond;
5.2
bepaalt dat de procedure met zaaknummer LEE 22/3819 wordt voortgezet in de stand waarin deze zich ten tijde van het indienen van het verzoek tot wraking bevond;
5.3
bepaalt dat een volgend wrakingsverzoek in deze procedure niet in behandeling zal worden genomen;
5.4
beveelt onverwijlde mededeling van deze beslissing aan:
- de verzoekster;
- mr. H.J. Bastin;
- de betrokken partijen.
Deze beslissing is gegeven door mr. M. Brinksma, voorzitter, mr. C.W. Couperus-van Kooten en mr. H.J. Idzenga, rechters, in tegenwoordigheid van de griffier, mr. M.A. Toussaint, en in het openbaar uitgesproken op 10 april 2024.
- de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.