ECLI:NL:RBNNE:2024:1349

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
4 april 2024
Publicatiedatum
11 april 2024
Zaaknummer
LEE 22/4124, 22/4125, 22/4126, 22/4127
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen besluiten van de Belastingdienst/Toeslagen inzake zorgtoeslag, huurtoeslag, kinderopvangtoeslag en kindgebonden budget

In deze zaak heeft eiseres beroep ingesteld tegen een besluit van de Belastingdienst/Toeslagen, waarbij haar bezwaren tegen eerdere besluiten over toeslagen voor het jaar 2020 niet-ontvankelijk zijn verklaard. Het betreft de besluiten van 15 november 2022 (bestreden besluit 1) en 28 februari 2023 (bestreden besluit 2). De rechtbank heeft op 22 februari 2024 de zaak behandeld, waarbij eiseres en de gemachtigden van verweerder aanwezig waren. De rechtbank heeft vastgesteld dat het beroep tegen het eerste besluit niet-ontvankelijk is, omdat dit besluit inmiddels is vervangen door het tweede besluit, waartegen eiseres haar beroep heeft ingesteld. De rechtbank heeft het beroep tegen het tweede besluit ongegrond verklaard, omdat er geen grond is voor het opleggen van een dwangsom. Eiseres had aangevoerd dat verweerder een dwangsom verschuldigd was voor de periode van 15 november 2022 tot 8 maart 2023, maar de rechtbank oordeelde dat verweerder tijdig had beslist en dat de erkenning van een onjuist besluit niet leidt tot het verbeuren van dwangsommen. De rechtbank heeft ook bepaald dat verweerder het griffierecht van € 200,- aan eiseres zal vergoeden. De uitspraak is gedaan door rechter N.M. van Waterschoot en is openbaar uitgesproken op 4 april 2024.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummers: LEE 22/4124, 22/4125, 22/4126, 22/4127

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 4 april 2024 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres

en

Belastingdienst/Toeslagen, verweerder

(gemachtigde: mrs. A. Oudman en F.S. Imamdi).

Inleiding

1.1.
Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van
15 november 2022 (bestreden besluit 1). Bij dit besluit zijn de bezwaren van eiseres tegen het besluit van 8 januari 2022 over de zorgtoeslag, huurtoeslag, kinderopvangtoeslag en het kindgebonden budget over het jaar 2020, niet-ontvankelijk verklaard.
1.2.
Verweerder heeft op 28 februari 2023 een nieuw besluit op de bezwaren van eiseres genomen. Bij dit besluit zijn de bezwaren van eiseres gegrond verklaard.
1.3.
Op grond van artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is het beroep van eiseres mede gericht tegen het besluit van 28 februari 2023 (bestreden besluit 2).
1.4.
De rechtbank heeft het beroep tegen de besluiten 1 en 2 op 22 februari 2024 op zitting behandeld. Aan de zitting hebben deelgenomen: eiseres en de gemachtigden van verweerder. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt de bestreden besluiten 1 en 2 mede aan de hand van de beroepsgronden van eiseres. De voor de beoordeling van de beroepen belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Het beroep tegen bestreden besluit 1
3. De rechtbank verklaart het beroep van eiseres tegen bestreden besluit 1 niet-ontvankelijk. Nu verweerder met bestreden besluit 2 bestreden besluit 1 geheel heeft vervangen, heeft eiseres geen procesbelang meer bij de inhoudelijke beoordeling van het bestreden besluit 1.
Het beroep tegen bestreden besluit 2
4. De rechtbank verklaart het beroep van eiseres tegen bestreden besluit 2 ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt.
5. De rechtbank stelt vast dat eiseres haar beroepsgrond dat er aan verweerder een hogere rechterlijke dwangsom moet worden opgelegd dan reeds door deze rechtbank bij uitspraak van 31 oktober 2022 is vastgesteld, ter zitting heeft ingetrokken.
5.1.
Daardoor blijft over de beoordeling van de enkele beroepsgrond van eiseres dat verweerder een dwangsom is verschuldigd voor de periode vanaf 15 november 2022 (bestreden besluit 1) tot en met 8 maart 2023, de datum waarop eiseres het bestreden
besluit 2 heeft ontvangen. Ter onderbouwing van dit standpunt voert eiseres aan dat verweerder met het bestreden besluit 2 heeft erkend dat hij zijn werk ten aanzien van bestreden besluit 1 niet goed heeft gedaan. Had verweerder wel gelijk een goed besluit genomen, dat was er geen herziening nodig geweest. Voor eiseres zou dan op
15 november 2022 een einde zijn gekomen aan de lange en moeilijke procedure tegen de Belastingdienst. Nu heeft zij echter pas op 8 maart 2023 een gegrondverklaring van haar bezwaren ontvangen, zodat die datum bepalend is in verband met het vaststellen van de verschuldigde dwangsom.
5.2.
Deze beroepsgrond slaagt niet. Een rechterlijke dwangsom op grond van de Awb kan alleen worden opgelegd wanneer sprake is van het niet tijdig geven van een beschikking door een bestuursorgaan als bedoeld in artikel 4:17 van de Awb of het niet tijdig bekend maken van een besluit bij een gegrond beroep als bedoeld in artikel 8:55d van de Awb. De rechtbank is van oordeel dat van de beide situaties in deze zaak geen sprake is. Verweerder heeft namelijk tijdig, met het nemen van bestreden besluit 1, een beslissing genomen, Dat dit besluit op 29 februari 2023 is vervangen doet aan het tijdig genomen hebben van het bestreden besluit 1 niet af. Terecht heeft eiseres aangevoerd dat het tijdig genomen bestreden besluit 1 onjuist is gebleken en dat verweerder dit ook heeft erkend, maar dit leidt derhalve niet tot het alsnog verbeuren van dwangsommen. De beroepsgrond slaagt daarom niet.
6. Verweerder heeft ter zitting toegezegd dat hij bereid is het griffierecht te vergoeden. In het geval van eiseres is er voor elk zaaknummer € 50,- aan griffierecht betaald, zodat dit een vergoeding betekent van in totaal € 200,-. Voor een vergoeding van kosten op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht bestaat geen aanleiding, omdat van dergelijke kosten geen sprake is. .

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep tegen bestreden besluit 1 niet-ontvankelijk;
  • verklaart het beroep tegen bestreden besluit 2 ongegrond;
  • bepaalt dat verweerder het betaalde griffierecht van in totaal € 200,- aan eiseres zal vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.M. van Waterschoot, rechter, in aanwezigheid van K.D. Bosklopper, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 4 april 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Algemene wet bestuursrecht
Artikel 6:19
1. Het bezwaar of beroep heeft van rechtswege mede betrekking op een besluit tot intrekking, wijziging of vervanging van het bestreden besluit, tenzij partijen daarbij onvoldoende belang hebben.
Artikel 4:17
1. Indien een beschikking op aanvraag niet tijdig wordt gegeven, verbeurt het bestuursorgaan aan de aanvrager een dwangsom voor elke dag dat het in gebreke is, doch voor ten hoogste 42 dagen. De Algemene termijnenwet is op laatstgenoemde termijn niet van toepassing.
2 De dwangsom bedraagt de eerste veertien dagen € 23 per dag, de daaropvolgende veertien dagen € 35 per dag en de overige dagen € 45 per dag.
3 De eerste dag waarover de dwangsom verschuldigd is, is de dag waarop twee weken zijn verstreken na de dag waarop de termijn voor het geven van de beschikking is verstreken en het bestuursorgaan van de aanvrager een schriftelijke ingebrekestelling heeft ontvangen.
4 Indien de aanvraag elektronisch kon worden gedaan, is artikel 4:3a van overeenkomstige toepassing op de ingebrekestelling.
5 Beroep tegen het niet tijdig geven van de beschikking schort de dwangsom niet op.
6 Geen dwangsom is verschuldigd indien:
a. het bestuursorgaan onredelijk laat in gebreke is gesteld,
b. de aanvrager geen belanghebbende is, of
c. de aanvraag kennelijk niet-ontvankelijk of kennelijk ongegrond is.
7 Indien er meer dan één aanvrager is, is de dwangsom aan ieder van de aanvragers voor een gelijk deel verschuldigd.
Artikel 8:55d
1. Indien het beroep gegrond is en nog geen besluit is bekendgemaakt, bepaalt de bestuursrechter dat het bestuursorgaan binnen twee weken na de dag waarop de uitspraak wordt verzonden alsnog een besluit bekendmaakt.
2 De bestuursrechter verbindt aan zijn uitspraak een nadere dwangsom voor iedere dag dat het bestuursorgaan in gebreke blijft de uitspraak na te leven. De artikelen 611c en 611g van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering zijn van overeenkomstige toepassing.
3 In bijzondere gevallen of indien de naleving van andere wettelijke voorschriften daartoe noopt, kan de bestuursrechter een andere termijn bepalen of een andere voorziening treffen.