Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.
De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.
Vordering van de officier van justitie
Ten aanzien van de zaak met parketnummer 18.189801.23
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 720 dagen, waarvan 550 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren en met aftrek van de periode die verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Aan het voorwaardelijke gedeelte van de straf dienen de bijzondere voorwaarden te worden gekoppeld, zoals geadviseerd door de reclassering, en het meewerken aan elektronische controle voor de tijd van maximaal zes maanden.
Ten aanzien van de zaak met parketnummer 18.077645.23
De officier van justitie heeft gevorderd aan verdachte voor feit 1 een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van zes maanden op te leggen en voor feit 2 het bepaalde als bedoeld in artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht toe te passen.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft gepleit voor oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk aan de duur van het reeds ondergane voorarrest.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting en de rapportages van de reclassering, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. Verdachte [verdachte] heeft zich schuldig gemaakt aan diefstal samen met anderen. In de vroege ochtend zijn verdachte en medeverdachte met toestemming van het slachtoffer in de woning van het slachtoffer geweest. Nadat het slachtoffer hen had weggestuurd, hebben zij gezamenlijk het plan bedacht om korte tijd later terug te keren om een inbraak te plegen. Hierbij is medeverdachte via een woonkamerraam naar binnen geklommen en heeft hij voor verdachte de voordeur opengemaakt. Vervolgens heeft verdachte de woonkamer doorzocht, terwijl medeverdachte naar de slaapkamer van het slachtoffer is gegaan.
Medeverdachte stuitte in de slaapkamer op het slachtoffer en heeft hem met een mes bedreigd. Medeverdachte heeft een broek met daarin contant geld weggenomen. Daarna is medeverdachte naar de woonkamer gevlucht en is hij samen met verdachte uit het huis weggerend. Daarbij heeft verdachte een kluis met daarin onder andere buitenlands geld weggenomen.
Verdachte wordt niet verantwoordelijk gehouden voor de bedreiging met geweld, maar wel voor de woninginbraak. Met het plegen van de woninginbraak heeft verdachte laten zien geen enkel respect te hebben voor de veiligheid en eigendom van het slachtoffer. Een woning moet een veilige plek zijn. Bovendien veroorzaakt een woninginbraak ook in de samenleving gevoelens van onveiligheid en onrust.
Daarnaast heeft verdachte een personenauto bestuurd onder invloed van cannabis en heeft hij op dat moment ook een ploertendoder voorhanden gehad.
Uit het uittreksel van de justitiële documentatie van 28 februari 2024 volgt dat verdachte in de afgelopen vijf jaren onherroepelijk is veroordeeld ter zake van steekwapenbezit en het rijden onder invloed van drugs.
In de reclasseringsrapportage van 3 oktober 2023 luidt het advies een deels voorwaardelijke straf met bijzondere voorwaarden op te leggen. De voorlopige hechtenis van verdachte is per 16 januari 2024 onder diverse voorwaarden geschorst. In het voortgangsverslag reclasseringstoezicht van 25 maart 2024 is aangegeven dat het van belang is dat ook in een eventuele voorwaardelijke veroordeling de voorwaarden worden gecontinueerd.
Gelet op de aard en de ernst van het bewezenverklaarde is de rechtbank van oordeel dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf is aangewezen. De rechtbank zal voor het bepalen van de hoogte van de straf de oriëntatiepunten voor straftoemeting als uitgangspunt nemen. Het oriëntatiepunt in geval van een inbraak in een woning is een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van drie maanden. De rechtbank ziet reden om hiervan af te wijken in strafvermeerderende zin, nu sprake is van een inbraak in vereniging. De rechtbank ziet geen ruimte om aan de op te leggen gevangenisstraf een voorwaardelijk gedeelte te verbinden, gezien de periode die verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht. Daarom zal ook het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis worden opgeheven.
Daarnaast zal de rechtbank, gelet op de recidive ten aanzien van het rijden onder invloed, een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen opleggen, maar deze bijkomende straf zal geheel voorwaardelijk worden opgelegd gelet op het tijdsverloop.
Alles afwegend acht de rechtbank oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van vier maanden met aftrek van het reeds ondergane voorarrest en een voorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de tijd van zes maanden met een proeftijd van een jaar passend en geboden.
[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Gevorderd wordt een bedrag van 2.107,50 ter vergoeding van materiële schade en een bedrag van 4.500,- ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan en met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering dient te worden gematigd.
Standpunt van de verdediging
Ten aanzien van het materiële schadebedrag heeft de raadsman zich primair gelet op de bepleite partiële vrijspraak op het standpunt gesteld dat de vordering niet-ontvankelijk moet worden verklaard. Subsidiair is bepleit de vordering af te wijzen, omdat de schadeposten niet met stukken zijn onderbouwd. Ten aanzien van het immateriële schadebedrag heeft de raadsman verzocht de vordering te matigen tot een bedrag van 1.500,-, omdat de namens de benadeelde partij aangehaalde uitspraken niet vergelijkbaar zijn met onderhavige zaak. Daarnaast zijn geen stukken omtrent de gesprekken met de praktijkondersteuner van de huisarts bijgevoegd.
Oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van de broek en de tankpas is weliswaar voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij de schade heeft geleden als rechtstreeks gevolg van het bewezen verklaarde, maar de rechtbank beschikt over onvoldoende informatie om de hoogte daarvan te kunnen beoordelen, omdat de schade niet is onderbouwd. Schorsing van het onderzoek om de benadeelde partij de hoogte van deze schade alsnog te laten aantonen, zal leiden tot een onevenredige belasting van het strafgeding en daartoe zal dan ook niet worden overgegaan. De rechtbank zal dit deel van de vordering daarom niet-ontvankelijk verklaren. Dit gedeelte van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Ten aanzien van het contante geld is naar het oordeel van de rechtbank voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij de gestelde schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het bewezen verklaarde. De rechtbank sluit daarbij aan bij het laagst vermelde bedrag in de aangifte. De vordering, waarvan de hoogte onvoldoende door verdachte is betwist, zal daarom worden toegewezen tot een bedrag van 1.500,-, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 29 juli 2023. Het overige gedeelte van de vordering zal niet-ontvankelijk worden verklaard en kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
De rechtbank stelt vast dat verdachte het strafbare feit samen met een ander heeft gepleegd en dat zij naar civielrechtelijke maatstaven hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de schade. De rechtbank zal daarom bepalen dat verdachte de schadevergoeding niet meer aan de benadeelde partij hoeft te betalen indien zijn medeverdachte deze al heeft betaald, en andersom.
Nu de aansprakelijkheid van verdachte vaststaat, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat verdachte de schade zal vergoeden.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
De rechtbank stelt vast dat de benadeelde partij voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij immateriële schade heeft geleden. De rechtbank acht gelet op de verklaringen van de benadeelde partij en zijn toelichting ter zitting echter aannemelijk dat de gevolgen voor de benadeelde partij, te weten het ervaren van doodsangst en na de woningoverval niet meer alleen durven zijn, samenhangen met de bedreiging met het mes door medeverdachte. Omdat de rechtbank verdachte vrijspreekt van (het medeplegen van) de bedreiging met geweld, is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende aannemelijk geworden dat de immateriële schade het rechtstreekse gevolg is van het in deze zaak bewezen verklaarde feit. De rechtbank zal daarom de benadeelde partij in de vordering niet-ontvankelijk verklaren.
Bij onherroepelijk vonnis van 7 mei 2021 van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Nederland te Groningen, is verdachte veroordeeld tot onder meer een werkstraf van 60 uren voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren. De proeftijd is ingegaan op 22 mei 2021. Daarbij is als algemene voorwaarde gesteld dat veroordeelde voor het einde van de proeftijd geen strafbare feiten zal plegen (naast de als bijzondere voorwaarde geformuleerde meldplicht bij de jeugdreclassering).
De officier van justitie heeft bij vordering van 29 februari 2024 de tenuitvoerlegging gevorderd van de voorwaardelijke straf..
Evenals de raadsman die heeft gepleit voor afwijzing van de vordering acht de rechtbank tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke straf niet opportuun. Derhalve zal rechtbank de vordering van de officier van justitie afwijzen.
De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 57 en 311 van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 13 en 55 van de Wet wapens en munitie en de artikelen 8, 176 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.
Verklaart het in de zaak met parketnummer 18.189801.23 ten laste gelegde en het in de zaak met parketnummer 18.077645.23 onder 1 en 2 ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.