ECLI:NL:RBNNE:2024:130

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
25 januari 2024
Publicatiedatum
23 januari 2024
Zaaknummer
23/5391 t/m 23/5395
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening inzake navorderingsaanslagen inkomstenbelasting en Zorgverzekeringswet

In deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Nederland op 25 januari 2024, wordt het verzoek om een voorlopige voorziening van de verzoeker afgewezen. De verzoeker had bezwaar gemaakt tegen navorderingsaanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor de jaren 2009, 2010 en 2011, evenals tegen navorderingsaanslagen inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet voor de jaren 2009 en 2011. De inspecteur van de Belastingdienst had de bezwaren gedeeltelijk gegrond verklaard, maar de formele uitwerking in de vorm van verminderingsbeschikkingen was nog niet gebeurd. Verzoeker vroeg de voorzieningenrechter om de inspecteur te verplichten om voor 1 maart 2024 deze beschikkingen te versturen, met de consequentie dat bij uitblijven de navorderingsaanslagen zouden worden vernietigd.

De voorzieningenrechter oordeelt dat er geen spoedeisend belang is bij het verzoek. De verzoeker heeft niet aangetoond dat er sprake is van een financiële noodsituatie die een voorlopige voorziening rechtvaardigt. De voorzieningenrechter benadrukt dat de vraag of de inspecteur zijn recht heeft verwerkt en of de navorderingsaanslagen moeten worden vernietigd, een definitief oordeel betreft dat voorbehouden is aan de rechter in de hoofdzaak. Aangezien verzoeker kennelijk geen spoedeisend belang heeft, wijst de voorzieningenrechter het verzoek om voorlopige voorziening af en er bestaat geen aanleiding voor een proceskostenvergoeding.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Bestuursrecht
zaaknummers: LEE 23/5391 t/m 23/5395
uitspraak van de voorzieningenrechter van 25 januari 2024 op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[verzoeker] , te [woonplaats] , verzoeker

en

de inspecteur van de Belastingdienst / kantoor Arnhem.

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoeker.
1.1.
De inspecteur heeft met dagtekening 30 augustus 2023 de (motivering van de) uitspraak op bezwaar gestuurd met betrekking tot de bezwaren van verzoeker tegen de navorderingsaanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen 2009, 2010 en 2011 en de navorderingsaanslagen inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet 2009 en 2011 (samen: navorderingsaanslagen) en de bij deze navorderingsaanslagen opgelegde boetes.
1.2.
De inspecteur heeft de bezwaren gedeeltelijk gegrond verklaard. De formele uitwerking daarvan in de vorm van verminderingsbeschikkingen heeft tot op heden niet plaatsgevonden.
1.3.
Verzoeker heeft beroep ingesteld tegen de uitspraak op bezwaar van 30 augustus 2023 (de hoofdzaak). Hangende dit beroep heeft verzoeker een voorlopige voorziening verzocht. Dat verzoek houdt in dat verzoeker wil dat de voorzieningenrechter bepaalt dat de inspecteur voor 1 maart 2024 verminderingsbeschikkingen moet versturen en dat verzoeker vervolgens een jaar de tijd krijgt om zijn beroepen daartegen te motiveren. Als de inspecteur de verminderingsbeschikkingen niet voor 1 maart 2024 verstuurt dan moet volgens verzoeker de consequentie zijn dat de inspecteur zijn recht verwerkt om deze verminderingsbeschikkingen op te leggen en dan moeten de navorderingsaanslagen worden vernietigd.
1.4.
De voorzieningenrechter heeft verzoeker bij brief van 21 december 2023 gevraagd om de spoedeisendheid van zijn verzoek uiterlijk 28 december 2023 nader te onderbouwen. Op deze brief heeft verzoeker tot op heden niet gereageerd.
1.5.
De voorzieningenrechter doet uitspraak zonder zitting. Artikel 8:83, lid 3, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dit mogelijk.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

2. De voorzieningenrechter beoordeelt of er aanleiding is de verzochte voorlopige voorziening te treffen.
3. De voorzieningenrechter is van oordeel dat dit niet het geval is
.Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Heeft verzoeker een spoedeisend belang?
4. De voorzieningenrechter treft op grond van artikel 8:81, lid 1, van de Awb alleen een voorlopige voorziening als "onverwijlde spoed" dat vereist. Bij een financieel belang, zoals in deze zaak, is dat niet snel het geval. Het treffen van een voorlopige voorziening kan wel in beeld komen als het financiële belang zodanig zwaarwegend is dat sprake is van een financiële noodsituatie, maar daarover heeft verzoeker niets gesteld.
5. De vraag of de inspecteur zijn recht heeft verwerkt en of de navorderingsaanslagen moeten worden vernietigd leent zich niet voor een oordeel van de voorzieningenrechter, omdat dit geen voorlopige voorziening, maar een definitief oordeel betreft. Dat is voorbehouden aan de rechter in de hoofdzaak.
6. De voorzieningenrechter is van oordeel dat verzoeker kennelijk geen spoedeisend belang heeft bij de verzochte voorlopige voorziening.

Conclusie en gevolgen

7. Het verzoek is daarom kennelijk ongegrond. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af. Voor een proceskostenvergoeding bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. van den Bosch, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. M. Jongsma-van Helden, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 25 januari 2024.
w.g. griffier
w.g. voorzieningenrechter

Informatie over hoger beroep

Tegen deze beslissing staat geen hoger beroep open.