In deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Nederland op 25 januari 2024, wordt het verzoek om een voorlopige voorziening van de verzoeker afgewezen. De verzoeker had bezwaar gemaakt tegen navorderingsaanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor de jaren 2009, 2010 en 2011, evenals tegen navorderingsaanslagen inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet voor de jaren 2009 en 2011. De inspecteur van de Belastingdienst had de bezwaren gedeeltelijk gegrond verklaard, maar de formele uitwerking in de vorm van verminderingsbeschikkingen was nog niet gebeurd. Verzoeker vroeg de voorzieningenrechter om de inspecteur te verplichten om voor 1 maart 2024 deze beschikkingen te versturen, met de consequentie dat bij uitblijven de navorderingsaanslagen zouden worden vernietigd.
De voorzieningenrechter oordeelt dat er geen spoedeisend belang is bij het verzoek. De verzoeker heeft niet aangetoond dat er sprake is van een financiële noodsituatie die een voorlopige voorziening rechtvaardigt. De voorzieningenrechter benadrukt dat de vraag of de inspecteur zijn recht heeft verwerkt en of de navorderingsaanslagen moeten worden vernietigd, een definitief oordeel betreft dat voorbehouden is aan de rechter in de hoofdzaak. Aangezien verzoeker kennelijk geen spoedeisend belang heeft, wijst de voorzieningenrechter het verzoek om voorlopige voorziening af en er bestaat geen aanleiding voor een proceskostenvergoeding.