ECLI:NL:RBNNE:2024:1291

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
9 april 2024
Publicatiedatum
9 april 2024
Zaaknummer
18-058309-24
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag en meerdere vermogensdelicten door verdachte in Emmen

Op 9 april 2024 heeft de Rechtbank Noord-Nederland in Assen uitspraak gedaan in de zaak tegen een 38-jarige man, die werd beschuldigd van poging tot doodslag en meerdere vermogensdelicten. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 36 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren. De verdachte heeft op 15 november 2023 een slachtoffer met een mes 13 keer in zijn bovenlichaam gestoken, wat leidde tot ernstige verwondingen. De rechtbank verwierp het beroep op noodweer, omdat de gedragingen van de verdachte niet als verdedigend konden worden aangemerkt. Daarnaast was de verdachte betrokken bij meerdere diefstallen, waaronder diefstal uit woningen en het gebruik van gestolen pinpassen. De rechtbank achtte de feiten wettig en overtuigend bewezen, met uitzondering van enkele punten waar de verdachte werd vrijgesproken. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de verslavingsproblematiek van de verdachte en de impact van zijn daden op de slachtoffers. De vorderingen van de benadeelde partijen zijn gedeeltelijk toegewezen, met oplegging van schadevergoedingen.

Uitspraak

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Assen
Parketnummer: 18/058309-24
Ter terechtzitting gevoegde parketnummers: 18/249319-21; 18/095762-23; 18/328127-23 Vordering na voorwaardelijke veroordeling parketnummer: 02-820111-17
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 9 april 2023 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte
[verdachte] ,
geboren op [geboortedatum] 1985 te [geboorteplaats] , wonende te [adres] ,
thans gedetineerd te [instelling] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 26 maart 2024.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. H.A. Koning, advocaat te Meppel. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. A.H.P. Polstra.

Tenlastelegging

Ten aanzien van parketnummer 18/058309-23 is aan verdachte ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 15 november 2023 te Emmen ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1] opzettelijk van het leven te beroven, met dat opzet die [slachtoffer 1] met een mes, althans met een puntig/scherp voorwerp, (meerdere keren) heeft gestoken in de borststreek en/of in zijn zij en/of in zijn rug en/of in zijn been, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 15 november 2023 te Emmen ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet die [slachtoffer 1] met een mes, althans met een puntig/scherp voorwerp, (meerdere keren) heeft gestoken in de borststreek en/of in zijn zij en/of in zijn rug en/of in zijn been, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Ten aanzien van parketnummer 18/249319-21 is aan verdachte ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 16 september 2021, te Emmen in de gemeente Emmen, in/uit een winkel aan de [adres] ), noten en/of snoep en/of donuts en/of lasagne en/of yoghurt, in elk geval een aantal winkelgoederen, dat/die geheel of ten dele aan [bedrijf] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
Ten aanzien van parketnummer 18/095762-23 is aan verdachte, na nadere omschrijving van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
1. hij op of omstreeks 7 januari 2023 te Emmen, in een woning, gelegen aan de [adres] , alwaar verdachte zich buiten weten of tegen de wil van de rechthebbende bevond, een rugtas met daarin (onder meer) een portemonnee (met een pinpas), in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer 2] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
2) hij in of omstreeks de periode van 7 januari 2023 tot en met 8 januari 2023, op diverse data en/of tijdstippen, te Emmen, (meermalen) een hoeveelhe(i)d(en) (giraal) geld, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer 2] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en/of dat weg te nemen geld onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel (te weten middels het pinnen met een gestolen pinpas en/of visakaart van voornoemde [slachtoffer 2] );
3) hij op of omstreeks 10 februari 2023 te Emmen, in een woning en/of op een besloten erf waarop een woning staat, gelegen aan de [adres] , alwaar verdachte zich buiten weten of tegen de wil van de rechthebbende bevond, een (aantal) telefoons (met daarin een pinpas en/of een hoeveelheid geld) en/of een Ipad en/of een handtas met inhoud (in die woning) en/of een herenfiets (Batavus Vonk N7) (in een schuur op dat erf), in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer 3] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
4) hij op of omstreeks 10 februari 2023 te Emmen, een hoeveelheid (giraal) geld, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer 3] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en/of dat weg te nemen geld onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel (te weten middels het pinnen met een gestolen pinpas van voornoemde [slachtoffer 3] );
5) hij op of omstreeks 24 februari 2023 te Emmen, in een woning, gelegen aan de [adres] , alwaar hij, verdachte, zich buiten weten of tegen de wil van de rechthebbende bevond, een hoeveelheid geld (150,- euro), in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer 4] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl hij, verdachte, zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en/of dat/die weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak, verbreking en/of inklimming;
Ten aanzien van parketnummer 18/328127-23 is aan verdachte, na nadere omschrijving van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
1. hij op of omstreeks 15 februari 2023 te Emmen, een portemonnee (inhoudende een rijbewijs en/of ID- kaart en/of pinpas op naam van [slachtoffer 5] ) en/of een sleutelbos en/of (vervolgens) een (personen)auto (te weten Toyota Starlet met kenteken [kenteken] ), in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer 6] en/of [slachtoffer 5] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij in de periode van 15 februari 2023 tot en met 8 maart 2023 te Emmen, een Toyota Starlet, althans een goed, heeft verworven, voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen, terwijl hij ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van dit goed wist of redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het een door misdrijf verkregen goed betrof;
2) hij op of omstreeks 31 oktober 2023 te Emmen, in een woning gelegen aan de [adres] , alwaar verdachte zich buiten weten of tegen de wil van de rechthebbende bevond, een laptop (Lenovo) en/of een tablet (Apple) en/of een credicard (op naam [slachtoffer 7] ) en/of een hoeveelheid sieraden en/of een hoeveelheid geld, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan J.W. Bentum en/of [slachtoffer 7] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 21 november 2023 te Emmen, een credicard (op naam [slachtoffer 7] ), athans een goed, voorhanden heeft gehad, terwijl hij ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van dit goed wist dat het een door misdrijf verkregen goed betrof;
3) hij op of omstreeks 7 november 2023 te Emmen, in een woning gelegen aan de [adres] aldaar, alwaar verdachte zich buiten weten of tegen de wil van de rechthebbende bevond, een fietssleutel, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer 8] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en/of dat weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak en/of verbreking;
4) hij op of omstreeks 7 november 2023 te Emmen, op een besloten erf waarop een woning stond, gelegen aan de [adres] aldaar, alwaar verdachte zich buiten weten of tegen de wil van de rechthebbende bevond, een elektrische fiets (Gazelle), in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer 8] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte die weg te nemen fiets onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel (te weten een gestolen fietssleutel);
5) hij in of omstreeks de periode van 19 november 2023 tot en met 20 november 2023, te Emmen, in een woning, gelegen aan de [adres] aldaar, alwaar verdachte zich buiten weten of tegen de wil van de rechthebbende bevond, een (hand)tas (inhoudende onder meer een [bedrijf] pinpas en/of een kentekenbewijs auto [kenteken] ), in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer 9] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
6) hij op of omstreeks 20 november 2023 te Emmen, een hoeveelheid (giraal) geld, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer 9] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte dat weg te nemen geld onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel (te weten een gestolen pinpas).

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor de onder parketnummer 18/058309-24 primair, onder parketnummer 18/249319-21, onder parketnummer 18/09572-23 onder 1, 2, 3, 4 en 5 en de onder
parketnummer 18/328127-23 onder 1 primair, 2 primair, 3, 4, 5 en 6, ten laste gelegde feiten.
Standpunt van de verdediging
Ten aanzien van parketnummer 18/058309-23
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte zowel ten aanzien van het primair als het subsidiair ten laste gelegde feit dient te worden vrijgesproken. De raadsman heeft hiertoe aangevoerd dat vanwege het ontbreken van een aangifte en een letselrapportage niet is vast te stellen wat de ernst van het letsel is geweest, terwijl uit de fotos slechts blijkt van oppervlakkige snijwonden. Dit heeft tot gevolg dat niet kan worden vastgesteld dat verdachte een aanmerkelijke kans op de dood of zwaar lichamelijk letsel in het leven heeft geroepen.
Ten aanzien van parketnummer 18/249319-21
De raadsman heeft ten aanzien van het ten laste gelegde feit geen bewijsverweer gevoerd.
Ten aanzien van parketnummer 18/095762-23
De raadsman heeft ten aanzien van het onder feit 1 en feit 3 ten laste gelegde vrijspraak bepleit, nu gelet op de ontkenning van verdachte en de inhoud van het strafdossier niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte de in de tenlastelegging genoemde goederen uit de woning van aangevers heeft weggenomen. Ten aanzien van het onder feit 2 en feit 4 ten laste gelegde, heeft de raadsman geen bewijsverweer gevoerd. De raadsman heeft zich ten aanzien van het onder 5 ten laste gelegde feit gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Ten aanzien van parketnummer 18/328127-23
De raadsman heeft zich ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde feit op het standpunt gesteld dat verdachte zowel voor het primair als het subsidiair ten laste gelegde feit moet worden vrijgesproken. Ten aanzien van het primair ten laste gelegde feit heeft de raadsman hiertoe aangevoerd dat, gelet op de ontkenning van verdachte en de inhoud van het strafdossier, niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte de in de tenlastelegging genoemde goederen heeft weggenomen. Ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde feit heeft de raadsman aangevoerd dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte, toen hij bij een ander in de auto is gestapt en met deze auto is gaan rijden, wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat de auto was gestolen.
De raadsman heeft ten aanzien van het onder 2 primair en subsidiair ten laste gelegde feit vrijspraak bepleit. Ten aanzien van het primair ten laste gelegde feit heeft de raadsman hiertoe aangevoerd dat, gelet op de ontkenning van verdachte en de inhoud van het strafdossier, niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte de in de tenlastelegging genoemde goederen uit de woning van aangeefster heeft weggenomen. Ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde feit heeft de raadsman betoogd dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte de gestolen creditcard
voorhanden heeft gehad. De creditcard is aangetroffen op een salontafel in een kamer waar veel verschillende mensen komen. Verdachte heeft bij zijn aanhouding, die buiten de woning heeft plaatsgevonden, verklaard dat hij niet in de betreffende kamer verbleef en dat hij kort voor zijn aanhouding vanuit de schuur, via de woning, naar buiten is gelopen.
Ten aanzien van het onder 3 en 4 ten laste gelegde feit heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. De raadsman heeft ten aanzien van het onder 5 ten laste gelegde feit vrijspraak bepleit, nu gelet op de ontkenning van verdachte en de inhoud van het strafdossier niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte de in de tenlastelegging genoemde goederen uit de woning van aangeefster heeft weggenomen. Tot slot heeft de raadsman ten aanzien van het onder 6 ten laste gelegde feit geen bewijsverweer gevoerd.
Oordeel van de rechtbank
Ter bevordering van de leesbaarheid van het vonnis zal de rechtbank eerst het geweldsdelict (parketnummer 18/058309-23) bespreken en daarna de vermogensdelicten (parketnummers18/249319- 21, 18/095762-23 en18/328127-23).
Ten aanzien van parketnummer 18/058309-23
Bewezenverklaring van het onder parketnummer 18/058309-23 primair ten laste gelegde feit
De rechtbank acht het primair ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring.
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. De door verdachte ter zitting van 26 maart 2024 afgelegde verklaring, voor zover inhoudend:
Op 15 november 2023 heb ik [slachtoffer 1] meerdere keren gestoken met mijn mes. Dit was in een woning te Emmen. Hij hield mij vast in een houdgreep, ik heb mijn mes van de grond gepakt. Ik heb hem toen gestoken waar ik hem kon steken om los te komen.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 15 november 2023, opgenomen op pagina 21 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100- 2023305920 (onderzoek Schipbeek) d.d. 20 februari 2024, inhoudend als relaas van verbalisanten:
Op 15 november 2023 waren wij bij het ziekenhuis in Emmen. Wij hoorden dat er een jongeman was met steekwonden. Het ging om [slachtoffer 1] . Wij zagen dat [slachtoffer 1] over zijn hele lichaam steekwonden had. Wij zagen dat hij steekwonden had in de borststreek, in de zij, op de rug en in zijn rechterbeen.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 15 november 2023, opgenomen op pagina 30 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisanten:
[slachtoffer 1] vertelde dat hij circa 13 keer gestoken was. Zijn long was bij één van de steken bijna geraakt.
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van forensisch onderzoek plaats delict d.d. 13 januari 2024, opgenomen op pagina 142 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisanten:
Wij zagen in de jas van [slachtoffer 1] minimaal 15 perforaties. Wij zagen in de perforaties de voering naar buiten komen. Rondom de perforaties, aan de binnenzijde van de jas, zagen wij bloedsporen. Wij zagen
een perforatie in de linkerborst aan de voorzijde, een perforatie in de linkermouw en een perforatie in de rugzijde rechtsachter
.
Bewijsoverweging
Op basis van bovengenoemde bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat op 15 november 2023 in een woning te Emmen een incident heeft plaatsgevonden waarbij verdachte [slachtoffer 1] vele malen met een mes heeft gestoken. Als gevolg hiervan heeft [slachtoffer 1] ongeveer 13 steekwonden opgelopen, onder meer in zijn linkerborst, zij, rug, linkerarm en rechterbeen. De rechtbank stelt voorts vast dat [slachtoffer 1] ten tijde van het incident meerdere lagen kleding droeg, waaronder een trui en een dikke, gewatteerde winterjas. Deze kleding is op ongeveer 15 plekken doorboord. De rechtbank leidt hieruit af dat verdachte met enige kracht moet hebben gestoken, dat dit met een scherp mes moet zijn geweest en dat het mes groter moet zijn geweest dan het door verdachte ter terechtzitting omschreven mes dat volgens hem kleiner dan een aardappelschilmesje was.
De vraag die de rechtbank dient te beantwoorden, is of verdachte heeft gehandeld met het opzet om [slachtoffer 1] van het leven te beroven. Uit het strafdossier en hetgeen verdachte ter terechtzitting heeft verklaard, kan niet worden afgeleid dat verdachte vol opzet heeft gehad op de dood van [slachtoffer 1] . Wel is naar het oordeel van de rechtbank sprake van voorwaardelijk opzet op de dood. De rechtbank overweegt hiertoe als volgt. Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg -zoals hier het overlijden van [slachtoffer 1] - is aanwezig indien de verdachte bewust de aanmerkelijke kans aanvaardt dat dit gevolg zal intreden. De beantwoording van de vraag of de gedraging van verdachte de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze zijn verricht. Het moet gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten. Onder 'de naar algemene ervaringsregels aanmerkelijke kans' dient te worden verstaan de in de gegeven omstandigheden reële, niet onwaarschijnlijke mogelijkheid. Met betrekking tot de vraag of de verdachte zon aanmerkelijke kans ook heeft aanvaard zijn de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht, van belang. Daarbij kunnen bepaalde gedragingen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zozeer gericht op een bepaald gevolg dat het behoudens contra-indicaties - niet anders kan zijn dat verdachte de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg heeft aanvaard.
Op grond van de bewijsmiddelen staat vast dat verdachte meerdere malen en deels ongecontroleerd (want in een worsteling) met een mes in het (boven)lichaam van [slachtoffer 1] heeft gestoken. Verdachte heeft [slachtoffer 1] daarbij ongeveer 13 keer geraakt, onder meer in de linkerzijde van de borststreek, de zij, de rug, de linkerarm en het rechterbeen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verdachte door aldus te handelen de reële, niet onwaarschijnlijke mogelijkheid in het leven geroepen dat [slachtoffer 1] als gevolg daarvan zou komen te overlijden. Het is immers een feit van algemene bekendheid dat zich in genoemde lichaamsdelen vitale organen (zoals het hart en de longen) en bloedvaten (slagaders) bevinden. Het is eveneens algemeen bekend dat het (meermalen) steken met een mes in (een van) deze vitale organen en/of bloedvaten een aanmerkelijke kans op fataal letsel in het leven roept. De rechtbank acht het handelen van verdachte voorts naar zijn uiterlijke verschijningsvorm zozeer gericht op de dood dat het, behoudens aanwijzingen voor het tegendeel, niet anders kan zijn geweest dan dat verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat hij [slachtoffer 1] met het mes dodelijk zou verwonden. Van aanwijzingen voor het tegendeel is de rechtbank niet gebleken.
De rechtbank acht op grond van het vorenstaande wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de primair ten laste gelegde poging tot doodslag.
Ten aanzien van parketnummer 18/249319-21
Bewezenverklaring van het onder parketnummer 18/249319-21 ten laste gelegde feit
De rechtbank acht het feit wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring. Nu verdachte dit feit duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend, volstaat de rechtbank met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering.
Deze opgave luidt als volgt:
de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 26 maart 2024;
Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 16 september 2021, opgenomen op pagina 3 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100- 2021253703 d.d. 17 september 2021, inhoudend de verklaring van [naam] .
Ten aanzien van parketnummer 18/095762-23
Vrijspraak van het onder 1 ten laste gelegde feit
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 ten laste gelegde feit heeft begaan en zal verdachte hiervan vrijspreken. De rechtbank overweegt hiertoe als volgt.
Aangeefster heeft aangifte gedaan van diefstal van haar rugtas uit haar woning aan de [adres] te Emmen. In haar rugtas zat onder meer haar portemonnee met daarin haar bankpas van de Rabobank. Aangeefster heeft verklaard dat zij op 7 januari 2023 omstreeks 21:15 uur zag dat de voordeur van haar woning op een kier stond. Zij heeft toen niet opgemerkt dat er iets was weggenomen. Pas de volgende ochtend omstreeks 10:30 uur zag zij dat haar rugtas weg was. Uit de bankafschriften van aangeefster blijkt dat op 7 januari om 22:11 uur met de gestolen bankpas een betaling is verricht bij de [bedrijf] te Emmen en om 23:38 bij het [bedrijf] tankstation te Emmen. Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat hij de persoon is geweest die deze pinbetalingen heeft verricht. Hij heeft echter ontkend dat hij de diefstal heeft gepleegd. Verdachte heeft verklaard dat hij de pinpas van iemand heeft gekregen die hij kent uit het gebruikersmilieu waarin verdachte verkeert. Hij heeft de pinpas vervolgens gebruikt en daarbij het risico genomen dat deze gestolen was, aldus de verklaring van verdachte ter terechtzitting.
De rechtbank kan op basis van het strafdossier en hetgeen ter terechtzitting is besproken niet vaststellen op welk tijdstip de diefstal van de rugtas heeft plaatsgevonden en derhalve ook niet hoeveel tijd er is verstreken tussen het wegnemen van de rugtas en het pinnen met de gestolen pinpas door verdachte. Dat aangeefster omstreeks 21:15 uur niet heeft gezien dat er iets was weggenomen wil niet zonder meer zeggen dat de rugtas (met daarin de pinpas) niet reeds was weggenomen Voorts bevat het strafdossier geen bewijsmiddelen waaruit blijkt dat verdachte in de woning van aangeefster is geweest. Bovendien blijkt uit de beschrijving van de camerabeelden die van het pinnen zijn gemaakt niet dat verdachte ten tijde van het pinnen ook een (bij de diefstal weggenomen) rugzak bij zich droeg. De ter terechtzitting afgelegde verklaring van verdachte wordt naar het oordeel van de rechtbank dan ook niet weerlegd door de bewijsmiddelen en is voorts niet geheel onaannemelijk.
Gezien het voorgaande komt de rechtbank, met de raadsman, tot de conclusie dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden is dat verdachte de ten laste gelegde diefstal uit de woning van aangeefster heeft gepleegd.
Bewezenverklaring van de onder 2, 4 en 5 ten laste gelegde feiten.
De rechtbank acht de feiten onder 2, 4 en 5 wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring. Nu verdachte deze feiten duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend, volstaat de rechtbank met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering.
De door verdachte ter zitting van 26 maart 2024 afgelegde verklaring;
Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 11 januari 2023, opgenomen op pagina 13 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0l00-2023007279 d.d. 3 mei 2023, inhoudend als verklaring van [slachtoffer 2] ;
Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 11 maart 2023, opgenomen op pagina 33 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [slachtoffer 3] ;
Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 6 maart 2023, opgenomen op pagina 48 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [slachtoffer 4] .
Bewezenverklaring van het onder 3 ten laste gelegde feit.
De rechtbank acht het feit onder 3 wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring.
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. De door verdachte ter zitting van 26 maart 2024 afgelegde verklaring, voor zover inhoudend:
Het klopt dat ik op de avond van 10 februari 2023 met een bankpas van iemand anders bij de [bedrijf] aan het [adres] te Emmen heb gepind. Ik wist ook wel dat die bankpas gestolen was.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 11 maart 2023, opgenomen op pagina 33 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0l00-2023007279 d.d. 3 mei 2023 inhoudend als verklaring van [slachtoffer 3] :
Op 10 februari 2023 tussen 20.39 uur en 21.11 uur vond er een diefstal plaats uit mijn woning aan de [adres] te Emmen. De voordeur was wel dicht maar niet afgesloten waardoor de verdachte zo de woning in kon lopen. Uit de woning werden drie telefoons, een Apple Ipad en een handtas van mijn vrouw met daarin kleingeld, audio-oortjes en nog wat persoonlijke spullen, weggenomen. Uit de fietsenschuur is een herenfiets weggenomen. In één van de telefoons zat een bedrag van tussen de 25 en 40 euro aan geld en een bankpas. Gebleken is dat op 10 februari 2023 bij de [bedrijf] aan het [adres] te Emmen contactloos is betaald met de pinpas. Door in te loggen op het account van één van de telefoons kon ik zien waar de telefoon op dat moment was, dit was een locatie op het [adres] nabij het fietspad langs het [adres] . Ik vond de telefoon samen met de andere twee telefoons en de Ipad aldaar verstopt in de bosjes.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 31 maart 2023, opgenomen op pagina 40 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisant:
Op de beelden van [bedrijf] is te zien dat op 10 februari 2023 omstreeks 21:16:54 uur een manspersoon aan komt lopen richting de servicebalie. Om 21:17:17 zag ik de man de bankpas op het pinapparaat leggen. Ik zag dat de man om 21:17:24 weg liep bij de service balie.
Bewijsoverweging
Op grond van bovenstaande bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat op 10 februari 2023 tussen 20:39 uur en 21:11 uur uit de woning van aangever [slachtoffer 3] aan het [adres] te Emmen onder meer telefoons, een Ipad en een bankpas zijn gestolen. Verdachte heeft op 10 februari 2023 om 21:17 uur met
de bankpas van aangever [slachtoffer 3] gepind bij de [bedrijf] aan het [adres] te Emmen. De afstand tussen de woning van aangever [slachtoffer 3] en de [bedrijf] bedraagt ongeveer 1,6 kilometer. De weggenomen telefoons en de Ipad zijn door aangever teruggevonden in de bosjes, nabij een fietspad langs het [adres] , op de route van de woning van aangever naar de [bedrijf] .
Verdachte heeft ter terechtzitting ontkend dat hij de diefstal heeft gepleegd. Verdachte heeft verklaard dat hij de bankpas van iemand heeft gekregen die hij kent uit het gebruikersmilieu waarin verdachte verkeert. Hij was toen in de woning in [adres] waar hij toentertijd verbleef. Hij is vervolgens met de bankpas naar de [bedrijf] toegegaan en heeft daar met die bankpas een pintransactie verricht. Op de vraag van de rechtbank hoe het kan dat verdachte bij de [bedrijf] gebruik heeft kunnen maken van een pinpas die hooguit 28 minuten daarvoor uit een woning aan het [adres] in de wijk de [adres] te Emmen door een ander is weggenomen en die ander vervolgens naar verdachte in [adres] is gegaan en verdachte daarna naar de [bedrijf] in de [adres] is gegaan, terwijl de woning waar de diefstal heeft plaatsgevonden zich bovendien op korte afstand van de [bedrijf] bevindt, heeft verdachte evenwel geen antwoord gegeven.
Gelet op de afstand tussen het adres waar de diefstal is gepleegd, de locatie waar een groot gedeelte van de gestolen goederen door aangever is aangetroffen en de [bedrijf] waar verdachte met de gestolen pinpas een pintransactie heeft verricht én het relatief korte tijdsbestek tussen de diefstal en het pinnen door verdachte, acht de rechtbank de verklaring van verdachte niet aannemelijk en ongeloofwaardig. Naar het oordeel van de rechtbank kan het niet anders zijn dan dat verdachte de diefstal heeft gepleegd. De rechtbank acht het onder 3 ten laste gelegde feit dan ook wettig en overtuigend bewezen.
Ten aanzien van parketnummer 18/328127-23
Vrijspraak van het onder 1 primair ten laste gelegde feit
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 primair ten laste gelegde feit heeft begaan en zal verdachte hiervan vrijspreken. De rechtbank overweegt hiertoe als volgt.
Uit het strafdossier blijkt dat aangever Lippholt op 15 februari 2023 omstreeks 20:15 uur zijn auto, een Toyota Starlet met kenteken [kenteken] , heeft geparkeerd op een parkeerplaats bij een voetbalveld. Zijn jas met daarin zijn sleutelbos en portemonnee heeft hij in een dug-out neergelegd. Later op de avond ontdekte aangever dat zijn sleutelbos, portemonnee en auto (die eigendom was van zijn vader) waren weggenomen. Op 8 maart 2023, ongeveer drie weken na de diefstal, is de auto door verbalisanten aangetroffen op een parkeerplaats aan de [adres] te Emmen. Bij het daarop volgende onderzoek zijn op het stuur en de pook van de auto biologische sporen aangetroffen waarvan het DNA-profiel matcht met dat van verdachte. Verdachte heeft ter terechtzitting ontkend dat hij de diefstal heeft gepleegd. Verdachte heeft verklaard dat iemand die hij kent uit het gebruikersmilieu op een avond met de auto kwam aanrijden. Verdachte is toen bij deze persoon ingestapt en hij heeft ook zelf met de auto gereden.
Verdachte wist dat deze persoon wel eens strafbare feiten pleegt, maar ik verzwak als ik gebruik, aldus de verklaring van verdachte ter terechtzitting.
De rechtbank kan op basis van het voorgaande niet vaststellen dat verdachte de persoon is geweest die de diefstal heeft gepleegd. Enkel de aangifte van de diefstal en de omstandigheid dat drie weken na de diefstal het DNA van verdachte in de gestolen auto is aangetroffen, is hiertoe onvoldoende. De verklaring die verdachte ter terechtzitting heeft afgelegd is voorts niet geheel onaannemelijk. De rechtbank zal verdachte dan ook van het onder feit 1 primair ten laste gelegde feit vrijspreken.
Bewezenverklaring van het onder 1 subsidiair ten laste gelegde feit
De rechtbank acht de subsidiair ten laste gelegde opzetheling wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring.
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. De door verdachte ter zitting van 26 maart 2024 afgelegde verklaring, voor zover inhoudend:
Ik heb in de Toyota Starlet gereden. Iemand die ik ken uit het gebruikersmilieu kwam op een avond met de auto aanrijden. Ik wist dat die persoon wel eens strafbare feiten pleegt, maar ik verzwak als ik gebruik.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 21 februari 2023, opgenomen op pagina 15 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100- 2023311902 d.d. 23 november 2023, inhoudend als verklaring van [slachtoffer 5] :
Op 15 februari 2023 heb ik de auto van mijn vader, een Toyota Starlet, kenteken [kenteken] , geparkeerd op de parkeerplaats van de voetbalvereniging te Emmen. Op een gegeven moment ontdekte ik dat de auto niet meer op de parkeerplaats stond.
3. Een schriftelijk bescheid, te weten een kennisgeving van inbeslagneming, opgenomen op pagina 126 van voornoemd dossier, voor zover inhoudend:
Inbeslagneming
Plaats: [adres] , Emmen
Datum en tijd: 8 maart 2023 te 19:00 uur
Omstandigheden: voertuig aangetroffen, is in februari 2023 gestolen. Voertuig: Toyota Starlet
Kenteken: [kenteken]
Bewijsoverweging
De rechtbank stelt vast dat verdachte de gestolen Toyota Starlet voorhanden heeft gehad, in die zin dat hij daarover een zekere beschikkingsmacht heeft gehad. Verdachte heeft ter terechtzitting immers verklaard dat hij in de auto heeft gereden. Over de omstandigheden waaronder verdachte de auto voorhanden heeft gekregen, heeft verdachte ter terechtzitting verklaard dat iemand die hij kent uit het gebruikersmilieu op een avond met de auto kwam aanrijden, dat hij toen is ingestapt, dat hij wist dat die persoon wel eens strafbare feiten pleegt, maar dat hij, verdachte, verzwakt als hij heeft gebruikt. Door aldus te handelen heeft verdachte naar het oordeel van de rechtbank ten tijde van het voorhanden krijgen van de auto bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat dit een door misdrijf verkregen goed betrof. De rechtbank acht gelet hierop wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich in de periode van 15 februari 2023 tot en met 8 maart 2023 te Emmen schuldig heeft gemaakt aan opzetheling.
Bewezenverklaring van de onder 3 en 4 ten laste gelegde feiten
De rechtbank acht de feiten onder 3 en 4 wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring.
Nu verdachte deze feiten duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend, volstaat de rechtbank met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van
Strafvordering.
De door verdachte ter zitting van 26 maart 2024 afgelegde verklaring;
Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 7 november 2023, opgenomen op pagina 74 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100- 2023311902 d.d. 23 november 2023, inhoudend als verklaring van [slachtoffer 8] .
Vrijspraak van het onder 2 primair ten laste gelegde feit
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 2 primair ten laste gelegde feit heeft gepleegd en zal verdachte hiervan vrijspreken. De rechtbank overweegt hiertoe als volgt.
Aangeefster heeft aangifte gedaan van diefstal uit haar woning aan de [adres] te Emmen. Bij de diefstal zijn onder meer een laptop, sieraden en een ING bankpas op naam van [slachtoffer 7] weggenomen.
Aangeefster heeft verklaard dat haar zoon op 31 oktober 2023 omstreeks 19:05 uur iemand op het grindpad voor de woning hoorde lopen, waarna door hem werd ontdekt dat er goederen uit de woning waren ontvreemdt. Op 21 november 2023 is verdachte aangehouden voor een woning aan het adres [adres] te Emmen. In de kamer waar verbalisanten verdachte kort voor zijn aanhouding hebben zien uitlopen, is door hen op de salontafel een ING bankpas op naam van [slachtoffer 7] aangetroffen. Ter terechtzitting heeft verdachte ontkend dat hij de diefstal heeft gepleegd. Ook weet hij niet hoe de bankpas in die kamer terecht is gekomen omdat hij, zoals hij verklaarde, niet in de betreffende kamer is geweest. Hij verbleef in het schuurtje achter de woning en is vlak voor zijn aanhouding vanuit het schuurtje via de woning naar buiten gelopen, aldus de verklaring van verdachte ter terechtzitting.
De rechtbank kan op basis van het strafdossier en hetgeen ter terechtzitting is besproken niet vaststellen dat verdachte in de woning van aangeefster is geweest en de in de tenlastelegging genoemde goederen heeft weggenomen. De rechtbank komt dan ook, met de raadsman, tot de conclusie dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden is dat verdachte de onder 2 primair ten laste gelegde diefstal uit de woning van aangeefster heeft gepleegd. Voor het onder 2 subsidiair tenlastegelegde acht de rechtbank wel voldoende wettig en overtuigend bewijs aanwezig.
Bewezenverklaring van de onder 2 subsidiair onder 5 en 6 ten laste gelegde feiten
De rechtbank acht de onder 2 subsidiair, 5 en 6 ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring.
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
Ieder bewijsmiddel is -ook in onderdelen- slechts gebruikt voor het feit waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
1. De door verdachte ter zitting van 26 maart 2024 afgelegde verklaring, voor zover inhoudend:
In de nacht van 19 november 2023 op 20 november 2023 verbleef ik op het adres [adres] te Emmen. Ik heb toen een bestelling bij [bedrijf] betaald met een bankpas. Ik wist wel dat die bankpas gestolen was.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 20 november 2023, opgenomen op pagina 93 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100- 2023311902 d.d. 23 november 2023, inhoudend als verklaring van [slachtoffer 9] :
Ik woon aan de [adres] te Emmen. De woning is via de voorzijde te betreden via de schuur. Op 19 november 2023 omstreeks 19.00 uur zag ik mijn tas staan in de hal. Tot omstreeks 24.00 uur was mijn man aan het darten in de schuur. Toen mijn man om 01.15 uur naar de schuur ging om hem op slot te draaien, stond de schuurdeur op een kiertje. Omstreeks 07.45 uur was ik beneden. Ik kon mijn tas niet meer vinden. In mijn tas zaten mijn [bedrijf] betaalpas, mijn rijbewijs met nummer 5469828120 en het kentekenbewijs behorend bij [kenteken] . Mijn man keek op de bankafschriften en zag dat er om 01.30 uur 15 euro was gepind en om 01.29 uur 35.50 euro was gepind. Dit was gedaan bij [bedrijf] .
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 23 november 2023, opgenomen op pagina 107 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisant:
Ik was op dinsdag 20 november 2023 (de rechtbank begrijpt: dinsdag 21 november 2023) om 13.20 uur aanwezig in een woning aan de [adres] te Emmen. Ik ben de kamer ingegaan waar verdachte [verdachte] uit gekomen was. Ik zag dat op de salontafel een zwarte portemonnee lag. Ik zag dat in de portemonnee een rijbewijs zat op naam van [slachtoffer 9] e/v [slachtoffer 10] en dat dit rijbewijs was voorzien van rijbewijsnummer 5469828120. Tevens zag ik dat er een kentekenbewijs in de portemonnee zat. Ik zag dat dit kentekenbewijs was voorzien van het kenteken [kenteken] en dat deze op naam stond van [slachtoffer 10] , [adres] te Emmen. Ik zag dat op de salontafel ook een bankpas lag van de [bedrijf] op naam van [slachtoffer 7] .
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 21 november 2023, opgenomen op pagina 104 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisanten:
Op dinsdag 21 november 2023 arriveerden wij bij de woning aan de [adres] te Emmen. De woning is voorzien van een hal. Direct aan de linkerzijde zat een deur. Ik, verbalisant [naam] , zag dat de deur aan de linkerzijde gesloten was. Wij, verbalisanten [naam] en [naam] , stonden aan de voorzijde van de woning. Ik, verbalisant [naam] , zag verdachte [verdachte] naar buiten lopen. Ik, verbalisant [naam] , zag dat de deur in de hal, aan de linkerzijde, open stond. Ik, verbalisant [naam] , vroeg aan de verdachte waar hij vandaan kwam. Wij, verbalisanten [naam] en [naam] , hoorden de verdachte zeggen dat hij uit de schuur van buiten kwam. Wij, verbalisanten [naam] en [naam] , stonden aan de achterzijde van de woning. Aan de achterzijde van de tuin zit een schuur. Deze schuur is voorzien van een schuurdeur. Wij, verbalisanten [naam] en [naam] , hadden constant zicht op de achterzijde van de woning. Door ons, verbalisanten [naam] en [naam] , werden aan de achterzijde van de woning geen bewegingen waargenomen.
Bewijsoverweging
Ten aanzien van de onder 5 ten laste gelegde diefstal uit de woning van aangeefster [slachtoffer 9] stelt de rechtbank allereerst vast dat deze moet hebben plaatsgevonden in de nacht van 19 november 2023 op 20 november 2023 tussen 24:00 uur en 01:30 uur. Aangeefster verklaart immers dat haar tas op 19 november 2023 om 19:00 uur nog in de hal stond, dat haar woning via de schuur is te bereiken en dat haar echtgenoot tot 24:00 uur in die schuur aanwezig is geweest. De rechtbank leidt hieruit af dat tot dit tijdstip niemand ongemerkt de schuur kan zijn binnengekomen. Toen de echtgenoot van aangeefster vervolgens omstreeks 01:15 uur naar bed wilde gaan en de schuurdeur op slot wilde doen, zag hij dat deze op een kiertje stond. Voorts blijkt uit de bankafschriften van aangeefster dat om 01:30 uur een bestelling bij [bedrijf] is betaald met haar (weggenomen) bankpas.
Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat hij de persoon is geweest die deze pinbetaling heeft verricht. Hij heeft echter ontkend dat hij de diefstal heeft gepleegd. Verdachte heeft verklaard dat hij de bankpas van iemand heeft gekregen bij wie hij destijds verbleef op het adres [adres] te Emmen. Hij heeft de bankpas vervolgens gebruikt. Dat deze bankpas uit misdrijf afkomstig was, wist hij wel, aldus de verklaring van verdachte ter terechtzitting.
Verdachte is vervolgens op 21 november 2023 omstreeks 13:20 uur aangehouden voor de woning aan de [adres] te Emmen. Verbalisanten hebben kort daarop in de kamer waaruit zij verdachte zagen komen lopen, op de salontafel een portemonnee aangetroffen met daarin het rijbewijs van aangeefster en het op haar naam staande kentekenbewijs van het voertuig met kenteken [kenteken] .
Gelet op het korte tijdsbestek tussen de diefstal van de tas uit de woning van aangeefster en de pinbetaling door verdachte met de weggenomen pinpas, in combinatie met de omstandigheid dat de pinbetaling is verricht bij een woning aan het adres [adres] te Emmen, dat verdachte ter terechtzitting heeft verklaard dat hij op dat adres verbleef en dat op 21 november 2023 in een kamer van die woning, waar verdachte kort voor zijn aanhouding is uitgelopen, het rijbewijs en kentekenbewijs op naam van aangeefster zijn aangetroffen, kan het naar oordeel van de rechtbank niet anders zijn dan dat verdachte de diefstal heeft gepleegd. De rechtbank acht het onder 5 ten laste gelegde feit dan ook wettig en overtuigend bewezen.
Op grond van bovenstaande overwegingen acht de rechtbank voorts wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 6 ten laste gelegde feit heeft gepleegd door op het adres [adres] te Emmen met de bij aangeefster weggenomen bankpas een pintransactie te verrichten, hetgeen overigens door hem ter terechtzitting ook is bekend.
Tot slot acht de rechtbank hiermee ook de onder 2 subsidiair ten laste gelegde opzetheling van de bankkaart op naam van [slachtoffer 7] wettig en overtuigend bewezen. De rechtbank acht hierbij van belang dat de bankkaart op 21 november 2023 is aangetroffen in een kamer waar verdachte zich kort voor zijn aanhouding bevond en dat die bankkaart, voor verdachte in het zicht, op een salontafel lag. Deze bankkaart lag voorts in de directe nabijheid van het rijbewijs en kentekenbewijs van aangeefster [slachtoffer 9] . Deze goederen waren in de nacht van 19 november 2023 op 20 november 2023 uit haar woning weggenomen tezamen met een bankpas waarvan verdachte ter terechtzitting heeft verklaard dat hij daarmee in de nacht van 20 november 2023 aan het adres [adres] te Emmen een pinbetaling heeft verricht, terwijl hij toen wist dat die bankpas gestolen was. Gelet op de bevindingen van verbalisanten hecht de rechtbank geen waarde aan verdachtes verklaring dat hij niet in het woonhuis maar in het schuurtje verbleef. Verdachte heeft daarnaast geen aannemelijke verklaring gegeven voor het voorhanden krijgen van die bankpas. Gelet op deze feiten en omstandigheden, in onderling verband en samenhang beschouwd, is de rechtbank van oordeel dat het niet anders kan dan dat verdachte op het moment van het voorhanden krijgen van de bankkaart wist dat deze uit misdrijf afkomstig was..
Bewezenverklaring
In de zaak met parketnummer 18/058309-23 acht de rechtbank het primaire feit wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
hij op 15 november 2023 te Emmen ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1] opzettelijk van het leven te beroven, met dat opzet die [slachtoffer 1] met een mes (meerdere keren) heeft gestoken in de borststreek en in zijn zij en in zijn rug en in zijn been, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
In de zaak met parketnummer 18/249319-21 acht de rechtbank het primaire feit wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
hij op 16 september 2021te Emmen uit een winkel aan de [adres] , noten en snoep en donuts en lasagne en yoghurt, die aan [bedrijf] toebehoorden, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.
In de zaak met parketnummer 18/095762-23 acht de rechtbank de feiten onder 2, 3, 4 en 5 wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
2) hij in de periode van 7 januari 2023 tot en met 8 januari 2023, op diverse tijdstippen, te Emmen, meermalen een hoeveelheid (giraal) geld, dat geheel aan [slachtoffer 2] toebehoorde, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte dat weg te nemen geld onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel (te weten middels het pinnen met een gestolen pinpas van voornoemde [slachtoffer 2] );
3) hij op 10 februari 2023 te Emmen, in een woning en/of op een besloten erf waarop een woning staat, gelegen aan de [adres] , alwaar verdachte zich buiten weten of tegen de wil van de rechthebbende bevond, een aantal telefoons (met daarin een pinpas en een hoeveelheid geld) en een Ipad en een handtas met inhoud (in die woning) en een herenfiets (Batavus Vonk N7) (in een schuur op dat erf), die geheel of ten dele aan [slachtoffer 3] , in elk geval aan een ander, toebehoorden, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
4) hij op 10 februari 2023 te Emmen, een hoeveelheid (giraal) geld dat aan [slachtoffer 3] , toebehoorde, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte dat weg te nemen geld onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel (te weten middels het pinnen met een gestolen pinpas);
5) hij op 24 februari 2023 te Emmen, in een woning, gelegen aan de [adres] , alwaar hij, verdachte, zich buiten weten of tegen de wil van de rechthebbende bevond, enig goed dat l aan [slachtoffer 4] toebehoorde, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl hij, verdachte, zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak.
In de zaak met parketnummer 18/328127-23 acht de rechtbank de feiten onder 1 subsidiair, 2 subsidiair, 3, 4, 5 en 6 wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
1. hij in de periode van 15 februari 2023 tot en met 8 maart 2023 te Emmen, een Toyota Starlet voorhanden heeft gehad, terwijl hij ten tijde het voorhanden krijgen van dit goed wist dat het een door misdrijf verkregen goed betrof;
2) hij omstreeks 21 november 2023 te Emmen, een bankkaart (op naam [slachtoffer 7] ) voorhanden heeft gehad, terwijl hij ten tijde van het voorhanden krijgen van dit goed wist dat het een door misdrijf verkregen goed betrof;
3) hij op 7 november 2023 te Emmen, in een woning gelegen aan de [adres] aldaar, alwaar verdachte zich buiten weten of tegen de wil van de rechthebbende bevond, een fietssleutel, die aan een ander toebehoorde, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak;
4) hij op 7 november 2023 te Emmen, op een besloten erf waarop een woning stond, gelegen aan de [adres] aldaar, alwaar verdachte zich buiten weten of tegen de wil van de rechthebbende bevond, een elektrische fiets (Gazelle), die aan een ander toebehoorde, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte die weg te nemen fiets onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel (te weten een gestolen fietssleutel);
5) hij in de periode van 19 november 2023 tot en met 20 november 2023, te Emmen, in een woning, gelegen aan de [adres] aldaar, alwaar verdachte zich buiten weten of tegen de wil van de rechthebbende bevond, een tas (inhoudende onder meer een [bedrijf] pinpas en een kentekenbewijs auto [kenteken] ), aan [slachtoffer 9] , toebehoorden, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
6) hij op 20 november 2023 te Emmen, een hoeveelheid (giraal) geld dat aan [slachtoffer 9] toebehoorde, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte dat weg te nemen geld onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel (te weten een gestolen pinpas).
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
Parketnummer 18/058309-23
Primair: poging tot doodslag.
Parketnummer 18/249319-21
Diefstal.
Parketnummer 18/095762-23
Feit 2: diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van valse sleutels, meermalen gepleegd;
Feit 3: voortgezette handeling van diefstal in een woning, door iemand die zich aldaar buiten weten of tegen de wil van de rechthebbende bevindt en diefstal op een besloten erf waarop een woning staat, door iemand die zich aldaar buiten weten of tegen de wil van de rechthebbende bevindt;
Feit 4: diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van valse sleutels;
Feit 5: diefstal in een woning door iemand die zich aldaar buiten weten of tegen de wil van de rechthebbende bevindt, terwijl deze diefstal vergezeld gaat van de in artikel 311, eerste lid, onder 5º, van het Wetboek van Strafrecht vermelde omstandigheid.
Parketnummer 18/328127-23Feit 1 subsidiair: opzetheling; Feit 2 subsidiair: opzetheling;
Feit 3 en feit 4: voortgezette handeling van diefstal in een woning door iemand die zich aldaar buiten weten of tegen de wil van de rechthebbende bevindt, terwijl deze diefstal vergezeld gaat van de in artikel 311, eerste lid, onder 5º, van het Wetboek van Strafrecht vermelde omstandigheid en diefstal op een besloten erf waarop een woning staat door iemand die zich aldaar buiten weten of tegen de wil van de rechthebbende bevindt, terwijl deze diefstal vergezeld gaat van de in artikel 311, eerste lid, onder 5º, van het Wetboek van Strafrecht vermelde omstandigheid;
Feit 5: diefstal in een woning, door iemand die zich aldaar buiten weten of tegen de wil van de rechthebbende bevindt;
Feit 6: diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van valse sleutels, meermalen gepleegd.
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

Het standpunt van de verdediging ten aanzien van parketnummer 18/058309-23
De raadsman heeft bepleit dat verdachte moet worden vrijgesproken (de rechtbank begrijpt: ontslagen van alle rechtsvervolging) van het onder parketnummer 18/058309-23 ten laste gelegde feit, nu hij heeft gehandeld uit noodweer dan wel uit noodweerexces. De verdediging heeft hiertoe aangevoerd dat verdachte heeft verklaard dat hij direct na binnenkomst in de woonkamer door het slachtoffer is geslagen. Verdachte is over een stoel gevallen en op handen en voeten terecht gekomen. Het slachtoffer heeft hem toen in een wurggreep vastgepakt en verdachte kreeg daardoor geen lucht meer. Ook nadat verdachte bij het slachtoffer had afgetikt en had gezegd Het is goed zo liet het slachtoffer hem niet los. Verdachte is in
paniek geraakt. Verdachte heeft zijn mes, dat hij op de grond zag liggen, opgepakt en heeft daarmee in het wilde weg in de richting van het slachtoffer gestoken. Dit deed hij om uit de wurggreep los te komen. Hij was bang dat hij het anders niet zou overleven. Op het moment dat het slachtoffer verdachte los liet, is verdachte ook gestopt met steken. De verklaring van getuige [naam] , dat verdachte zich bij binnenkomst in de woonkamer direct agressief richting slachtoffer [slachtoffer 1] gedroeg en daarbij zijn mes reeds in de richting van slachtoffer [slachtoffer 1] hield, is niet geloofwaardig, nu vraagtekens gezet kunnen worden bij de mate waarin de getuige vrijelijk heeft durven te verklaren over de toedracht en het door hem beschreven mes van verdachte, dat 20 centimeter lang zou zijn, niet past bij de (slechts) oppervlakkige snijwonden die aan slachtoffer [slachtoffer 1] zijn toegebracht.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld de door de verdediging geschetste toedracht van het beroep op noodweer dan wel noodweerexces niet aannemelijk is geworden. Uit de verklaring van getuige [naam] volgt dat verdachte degene is geweest die, in zijn drang naar verdovende middelen, zijn mes tevoorschijn heeft gehaald en de confrontatie met slachtoffer [slachtoffer 1] is aangegaan. Hieruit vloeit voort dat het handelen van verdachte niet verdedigend van aard is geweest, maar aanvallend. Aan verdachte komt om deze reden geen beroep op noodweer dan wel noodweerexces toe. De officier van justitie acht de verklaring van getuige [naam] geloofwaardig en betrouwbaar, nu de bij slachtoffer [slachtoffer 1] geconstateerde steekwonden goed passen bij de door de getuige beschreven toedracht, terwijl voor de stelling dat de getuige niet vrijelijk heeft durven te verklaren geen steun te vinden is in het strafdossier.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt voorop dat voor een geslaagd beroep op noodweer is vereist dat sprake is van een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding van lijf, eerbaarheid of goed en dat de verdediging tegen deze aanranding noodzakelijk en geboden is (artikel 41 lid 1 van het Wetboek van Strafrecht).
De rechtbank stelt op grond van het strafdossier en hetgeen ter terechtzitting is besproken de hiernavolgende feiten en omstandigheden vast. Hierbij merkt de rechtbank op dat zij, anders dan door de raadsman betoogd, de verklaring van getuige [naam] geloofwaardig en betrouwbaar acht. De rechtbank heeft hierbij in aanmerking genomen dat de verklaring van getuige [naam] over de toedracht van het incident voor een groot gedeelte overeenkomt met de door verdachte afgelegde verklaring. Voorts laat het door [slachtoffer 1] opgelopen letsel zich beter verklaren door de door getuige [naam] geschetste gang van zaken, terwijl het strafdossier geen aanwijzingen bevat dat getuige [naam] zijn verklaring onder druk of dreiging heeft afgelegd. Om deze reden zal de rechtbank, daar waar verschillen tussen de verklaring van verdachte en de verklaring van getuige [naam] bestaan, de verklaring van getuige [naam] tot uitgangspunt nemen.
In de nacht van 15 november 2023 is verdachte naar de woning van getuige [naam] toegegaan om drugs te gebruiken. Toen de door verdachte meegebrachte cocaïne was opgebruikt, heeft hij voorgesteld om bij een hem bekende dealer, [naam] nieuwe cocaïne te bestellen. Getuige [naam] kende deze dealer niet. Op verzoek van verdachte heeft hij contact met de dealer opgenomen omdat verdachte al eerder ruzie met een loopjongen van deze dealer heeft gehad over een betaling. Volgens getuige [naam] mocht hij daarom de naam van verdachte in het gesprek ook niet noemen. Nadat de loopjongen van de dealer, [slachtoffer 1] , door getuige [naam] in de woning was binnengelaten, getuige [naam] de voordeur op slot had gedraaid en zij beiden de woonkamer in liepen, bleek verdachte niet meer op de bank te zitten. Verdachte heeft zowel bij de politie als ter terechtzitting verklaard dat hij op dat moment op de wc zat. [slachtoffer 1] heeft vervolgens op de bank plaatsgenomen en de bestelde cocaïne op tafel gelegd. Vervolgens zag
getuige [naam] dat verdachte terug de woonkamer in kwam. Getuige [naam] zag dat verdachte toen een mes in zijn hand vasthield, dat hij met dat mes in de richting van [slachtoffer 1] wees en dat hij op agressieve toon tegen hem zei ken je me nog? Getuige [naam] zag dat zowel verdachte als [slachtoffer 1] daarop tegelijkertijd naar de op tafel liggende cocaïne grepen, waarbij het [slachtoffer 1] lukte om de cocaïne te bemachtigen. Getuige [naam] zag dat verdachte zijn mes daarna nog steeds vasthield, waarna [slachtoffer 1] verdachte om zijn nek greep, hem in een houdgreep nam en hem tegen de muur drukte.
Getuige [naam] zag dat verdachte daarop meerdere keren met zijn mes in de zij stak van [slachtoffer 1] , in het gedeelte tussen zijn rechterheup en rechteroksel en ter hoogte van zijn longen. Getuige [naam] heeft [slachtoffer 1] horen schreeuwen Stop, stop hiermee, maar volgens getuige [naam] zei verdachte niets. Het enige dat verdachte op dat moment voor ogen leek te hebben, was de cocaïne, aldus de verklaring van getuige [naam] .
Gelet op het voorgaande komt de rechtbank, met de officier van justitie, tot de conclusie dat de door verdachte aangevoerde feitelijke toedracht niet aannemelijk is geworden. Uit de verklaring van getuige [naam] volgt dat verdachte degene is geweest die direct zijn mes tevoorschijn heeft gehaald en de confrontatie met [slachtoffer 1] is aangegaan. De rechtbank kan zich hierbij niet aan de indruk onttrekken dat verdachte van meet af aan van plan was om [slachtoffer 1] van de door hem meegebrachte cocaïne te beroven. Bij het geschil met de dealer, waar verdachte naar verwees, waren [slachtoffer 1] noch de getuige betrokken, zodat hierin ook geen bevestiging van het scenario van verdachte wordt gevonden. Op grond hiervan kan het handelen van verdachte niet worden aangemerkt als
verdediging, maar naar de kern bezien- juist als
aanvallend (want gericht op een confrontatie). Gelet op het vorengaande faalt het beroep op noodweer. Ook het beroep op noodweerexces kan daardoor niet slagen.
Er zijn ook overigens geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank acht verdachte dan ook strafbaar.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van de ten laste gelegde feiten onder parketnummer 18/058309-24 primair, onder parketnummer 18/249319-21, onder parketnummer 18/09572-23 onder 1, 2, 3, 4 en 5 en onder parketnummer 18/328127-23 onder 1 primair, 2 primair, 3, 4,
5 en 6, wordt veroordeeld tot:
- een gevangenisstraf voor de duur van 5 jaren, met aftrek van de tijd die verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft gepleit voor oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk aan de duur van het voorarrest in combinatie met een voorwaardelijk strafdeel. Daarbij heeft de raadsman zich aangesloten bij het advies van de reclassering en benadrukt dat bij verdachte sprake is van een groot onderliggend (verslavings)probleem. Verdachte is aangemeld voor de Piet Roorda-kliniek en kan op korte termijn starten met zijn behandeling. Verdachte is oprecht gemotiveerd voor deze behandeling.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting, het reclasseringsadvies van Verslavingszorg Noord Nederland, d.d. 21 maart 2024, het uittreksel uit de justitiële documentatie (het strafblad) d.d. 8 maart 2024, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Ernst van de feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan in totaal 12 strafbare feiten. In november 2023 heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag door [slachtoffer 1] meerdere malen met een mes in zijn (boven)lichaam te steken. Als gevolg hiervan heeft [slachtoffer 1] 13 steekwonden opgelopen in zijn borststreek, zij, rug, linkerarm en rechterbeen. Gelet op de locaties van het toegebrachte letsel mag verdachte van geluk spreken dat het incident het slachtoffer niet fataal is geworden. Verdachte heeft met zijn handelen geen enkel respect getoond voor de lichamelijke integriteit én het leven van het slachtoffer. Dit dient tot uiting te komen in de hoogte van de straf.
Daarnaast heeft verdachte zich in de periode van januari 2023 tot en met november 2023 schuldig gemaakt aan vijf diefstallen in een woning en/of (besloten) erf, drie diefstallen met een valse sleutel (pinnen met een gestolen pinpas) en twee opzethelingen. In september 2021 heeft verdachte zich tot slot schuldig gemaakt een winkeldiefstal. Voornoemde vermogensdelicten zijn allen hinderlijke vormen van criminaliteit die schade, ergernis en overlast bezorgen bij de betrokkenen. Wanneer een diefstal in een woning of (besloten) erf plaatsvindt, wordt bovendien een forse inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van de bewoners, zeker indien de bewoners ten tijde van de diefstal zelf ook in de woning aanwezig waren, zoals hier het geval is geweest. Dergelijke feiten veroorzaken gevoelens van onveiligheid en onrust die een langdurige nasleep kunnen hebben. De rechtbank rekent het verdachte aan dat hij enkel aan zijn eigen (financieel) gewin heeft gedacht en zich niet heeft bekommerd om de slachtoffers.
Verdachte heeft ten koste van anderen op een makkelijke en snelle manier geld willen verdienen en heeft zich daarbij geen rekenschap gegeven van de schade die hij daarmee aan anderen zou toebrengen.
Het strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op het strafblad van verdachte. Hieruit blijkt dat verdachte eerder -en meerdere malen- onherroepelijk is veroordeeld wegens vermogensdelicten. De omstandigheid dat de verdachte hieruit geen lering heeft getrokken, en zelfs een deel van de bewezenverklaarde feiten heeft gepleegd tijdens een schorsing van de voorlopige hechtenis, weegt de rechtbank in zijn nadeel mee bij de strafoplegging.
De persoonlijke omstandigheden van verdachte
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij schoon schip wil maken en dat hij oprecht gemotiveerd is om een positieve wending aan zijn leven te geven en zijn verslavingsproblematiek aan te pakken. Hij geeft aan dat hij meerdere kansen heeft gehad, maar veel moeite heeft zijn verslaving onder controle te krijgen. Verdachte heeft voorts verklaard dat hij open staat voor een reclasserings- en een behandeltraject. Ook in het gesprek met de reclassering heeft verdachte verklaard dat hij gemotiveerd is voor gedragsverandering. De reclassering plaatst hierbij wel de kanttekening dat verdachte in 2023 reeds tweemaal klinisch opgenomen is geweest, maar dat hij beide keren vroegtijdig negatief vertrokken is. Uit het reclasseringsrapport volgt daarnaast dat thans problemen bestaan op alle leefgebieden van verdachte.
Zo heeft hij geen vaste woon- of verblijfplaats, geen dagbesteding, geen contact met naaste familie, geen steunend sociaal netwerk, een grote schuldenlast en gebruikte hij veelvuldig verdovende middelen. De reclassering schat om deze redenen het herhalingsgevaar in als hoog. Gelet op het verloop van de eerdergenoemde klinische opnames, wordt het risico dat verdachte zich zal onttrekken aan eventuele bijzondere voorwaarden door de reclassering eveneens ingeschat als hoog. In het geval van een veroordeling adviseert de reclassering om aan verdachte een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen met als bijzondere voorwaarden een meldplicht, opname in een zorginstelling, ambulante behandeling, begeleid wonen of maatschappelijke opvang, een locatiegebod, dagbesteding, meewerken aan schuldhulpverlening en meewerken aan middelencontrole. De rechtbank onderschrijft de conclusie van de reclassering dat de hardnekkige (verslavings)problematiek van verdachte maakt dat hij hulp, begeleiding en behandeling nodig heeft, ook om in de toekomst strafbaar gedrag te voorkomen. Tegelijkertijd heeft de rechtbank door de grotendeels ontkennende en berekenend overkomende houding van verdachte ter terechtzitting geen goed beeld kunnen krijgen van verdachte en of, en zo ja in hoeverre, verdachte echt bereid en in staat is om zijn leven (duurzaam) op de rit te zetten.
De straf
Naar het oordeel van de rechtbank kan, gelet op de aard, ernst en hoeveelheid van de door verdachte gepleegde misdrijven, niet worden volstaan met een andere straf dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van langere duur. Tegelijkertijd dient de rechtbank bij de strafoplegging rekening te houden met de persoon van verdachte en het belang van de maatschappij bij het voorkomen van nieuwe (soortgelijke) strafbare feiten. De rechtbank wil verdachte dan ook nog een kans bieden om zijn hardnekkige verslavingsproblematiek aan te pakken en zijn leven duurzaam op de rit te zetten. Dit maakt, samen met het feit dat de rechtbank tot een deels andere bewezenverklaring komt dan de officier van justitie, dat de rechtbank een lagere straf zal opleggen dan door de officier van justitie is geëist.
Alles afwegende, acht de rechtbank een straf in de zin van een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden, met aftrek van de tijd die verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren, passend en geboden. Daarnaast zullen aan dit voorwaardelijke strafdeel de bijzondere voorwaarden worden verbonden zoals door de reclassering geadviseerd. Het voorwaardelijke strafdeel dient als stok achter de deur om verdachte te motiveren zich te blijven inzetten voor de hulp, behandeling en begeleiding die hem in het kader van de bijzondere voorwaarden geboden wordt en om hem ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.

Benadeelde partijen

De volgende personen hebben zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding:
[slachtoffer 2] heeft zich, in het geding gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Gevorderd wordt een bedrag van 289,29,- ter zake van materiële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
[slachtoffer 3] heeft zich, in het geding gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Gevorderd wordt een bedrag van 824,- ter zake van materiële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
3. [ [slachtoffer 6] heeft zich in het geding gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Gevorderd wordt een bedrag van 228,31,- ter zake van materiële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
3. [ [slachtoffer 5] heeft zich in het geding gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Gevorderd wordt een bedrag van 181,80 ter zake van materiële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
3. [ [slachtoffer 9] heeft zich in het geding gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Gevorderd wordt een bedrag van 899,03 ter zake van materiële schade en 550,- ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunt van de officier van justitie
Benadeelde partij [slachtoffer 2]
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij in zijn geheel dient te worden toegewezen, met oplegging van de wettelijke rente en de schadevergoedingsmaatregel, nu deze schade voldoende is komen vast te staan.
Benadeelde partij [slachtoffer 3]
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, met oplegging van de wettelijke rente en de schadevergoedingsmaatregel, nu deze schade voldoende is komen vast te staan. Het bedrag van de schadepost Batavus Fonk N7dient daarbij wel te worden gematigd nu niet de nieuwwaarde, maar de dagwaarde van de gestolen fiets voor toewijzing in aanmerking komt.
Benadeelde partij [slachtoffer 6]
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij in zijn geheel dient te worden toegewezen, met oplegging van de wettelijke rente en de schadevergoedingsmaatregel, nu deze schade voldoende is komen vast te staan en deze voorts in een rechtstreeks verband staat met de aan de verdachte verweten gedraging.
Benadeelde partij [slachtoffer 5]
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij in zijn geheel dient te worden toegewezen, met oplegging van de wettelijke rente en de schadevergoedingsmaatregel, nu deze schade voldoende is komen vast te staan en deze voorts in een rechtstreeks verband staat met de aan de verdachte verweten gedraging.
Benadeelde partij [slachtoffer 9]
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de materiële schadeposten, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Ten aanzien van de gevorderde immateriële schade stelt de officier van justitie zich op het standpunt dat de vordering niet- ontvankelijk moet worden verklaard, nu de gestelde psychische schade onvoldoende is onderbouwd.
Standpunt van de verdediging
Benadeelde partij [slachtoffer 2]
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard bereid te zijn de door de benadeelde partij geleden schade als gevolg van zijn handelen, het pinnen met de gestolen pinpas, te vergoeden. De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk moet worden verklaard omdat verdachte dient te worden vrijgesproken van het feit waarop de vordering is gebaseerd.
Benadeelde partij [slachtoffer 3]
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij niet- ontvankelijk moet worden verklaard omdat verdachte dient te worden vrijgesproken van het feit waarop de vordering is gebaseerd.
Benadeelde partij [slachtoffer 6]
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij niet- ontvankelijk moet worden verklaard omdat verdachte dient te worden vrijgesproken van het feit waarop de vordering is gebaseerd.
Benadeelde partij [slachtoffer 5]
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij niet- ontvankelijk moet worden verklaard omdat verdachte dient te worden vrijgesproken van het feit waarop de vordering is gebaseerd.
Benadeelde partij [slachtoffer 9]
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard bereid te zijn de door de benadeelde partij geleden schade als gevolg van zijn handelen, het pinnen met de gestolen pinpas, te vergoeden. De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk moet worden verklaard omdat verdachte dient te worden vrijgesproken van het feit waarop de vordering is gebaseerd.
Oordeel van de rechtbank
Benadeelde partij [slachtoffer 2] (parketnummer 18-095762-23 feit 2)
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aangetoond dat de benadeelde partij als rechtstreeks gevolg van het bewezenverklaarde feit schade heeft geleden tot een bedrag van 75,14. De vordering van de benadeelde partij zal derhalve tot dat bedrag worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 7 januari 2023. De benadeelde partij zal voor het overige deel niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering, nu de rechtbank het feit waaruit deze schade zou zijn ontstaan niet bewezen acht (parketnummer 18/095762-23 feit 1).
Nu vast staat dat verdachte tot het hiervoor genoemde bedrag aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen verklaarde is toegebracht, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde
partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Benadeelde partij [slachtoffer 3] (parketnummer 18-095762-23 feit 3 en feit 4)
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij de gestelde schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het bewezen verklaarde. De officier van justitie heeft aangevoerd dat niet de nieuwaarde, maar de dagwaarde van de gestolen fiets dient te worden vergoed. De rechtbank is van oordeel dat geen sprake is van aftrek van de waarde van de fiets door afschrijving, omdat de fiets ten tijde van de diefstal minder dan één jaar oud was. Nu voorts de hoogte van de vordering niet door verdachte is betwist, zal de rechtbank het gehele gevorderde bedrag toewijzen, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 10 februari 2023.
Nu vast staat dat verdachte tot het hiervoor genoemde bedrag aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen verklaarde is toegebracht, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Benadeelde partij [slachtoffer 6] (parketnummer 18-328127-23 feit 1 primair)
De rechtbank acht het feit waaruit de schade zou zijn ontstaan niet bewezen. De benadeelde partij zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard in de vordering.
Benadeelde partij [slachtoffer 5] (parketnummer 18-328127-23 feit 1 primair)
De rechtbank acht het feit waaruit de schade zou zijn ontstaan niet bewezen. De benadeelde partij zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard in de vordering.
Benadeelde partij [slachtoffer 9] (parketnummer 18-328127-23 feit 5 en feit 6)
De rechtbank is van oordeel dat de gevorderde materiële schadeposten JBL-oortjes, Betaalpas Rabobank, Afschrijvingen bank, Contant geld en Overige artikelen uit gestolen tas voldoende zijn onderbouwd en in zodanig verband staat met het door verdachte gepleegde strafbare feit, dat deze aan hem kunnen worden toegerekend. De rechtbank zal de vordering van de benadeelde partij voor wat betreft deze schadeposten toewijzen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 20 november 2023.
De rechtbank acht de materiële schadepost Aangeschafte cameras onvoldoende onderbouwd, nu uit de toelichting op de vordering niet is gebleken dat deze cameras zijn aangeschaft ter beperking van psychische schade die is ontstaan als gevolg van het handelen van verdachte. De rechtbank zal de vordering op dit punt afwijzen.
Ten aanzien van de door de benadeelde partij gevorderde immateriële schadevergoeding overweegt de rechtbank als volgt. Een immateriële schadevergoeding kan op grond van artikel 6:106 sub b van het Burgerlijk Wetboek worden toegekend als de benadeelde partij door het bewezen verklaarde handelen van
verdachte in zijn persoon is aangetast. Die aantasting kan bestaan uit lichamelijk letsel, het geschaad zijn in eer of goede naam of een aantasting in de persoon op andere wijze. De rechtbank stelt vast dat van de eerste twee situaties in dit geval geen sprake is. Voor een aantasting in de persoon op andere wijze, moet sprake zijn van naar objectieve maatstaven vast te stellen psychisch letsel. In de toelichting op de vordering is door de benadeelde partij benoemt dat zij als gevolg van het handelen van verdachte stress en zorgen heeft ervaren en dat gedurende ongeveer een maand sprake is geweest van verdriet, boosheid en gevoelens van onveiligheid en onbehagen in haar woning. Deze ervaringen en gevoelens kunnen echter, hoe invoelbaar ook, zonder nadere, concrete, onderbouwing niet worden aangemerkt als psychisch letsel dat voor vergoeding op grond van artikel 6:106 sub b van het Burgerlijk Wetboek in aanmerking komt.
Voorts is de aard en de ernst van de normschending door verdachte, hoe kwalijk zijn handelen ook was, niet dusdanig dat de nadelige gevolgen zo voor de hand liggen dat hieruit een aantasting in de persoon kan worden afgeleid. Dit betekent dat in de onderhavige zaak geen sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 6:106 sub b van het Burgerlijk Wetboek, zodat de gevorderde immateriële schade van de benadeelde partij niet voor toewijzing in aanmerking komt. De rechtbank zal de vordering op dit punt afwijzen.
Nu de aansprakelijkheid van verdachte voor wat betreft de materiële schade vaststaat, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat verdachte de schade zal vergoeden.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.

Vordering na voorwaardelijke veroordeling onder parketnummer 02-820111-17

Bij onherroepelijk vonnis van 8 november 2017 van de politierechter in de rechtbank Zeeland-West Brabant, locatie Middelburg, is verdachte veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van 3 maanden met een proeftijd van 4 jaren. De proeftijd is ingegaan op 23 november 2017. Daarbij is als algemene voorwaarde gesteld dat veroordeelde voor het einde van de proeftijd geen strafbare feiten zal plegen. De officier van justitie heeft bij vordering van 20 februari 2024 de tenuitvoerlegging gevorderd van de voorwaardelijke straf.
Standpunt officier van justitie en verdediging
Ter terechtzitting van 26 maart 2024 heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat de vordering tot tenuitvoerlegging dient te worden afgewezen. De officier van justitie heeft hiertoe aangevoerd de tenuitvoerlegging, gelet op het tijdsverloop, niet langer passend te vinden. De raadsman heeft geen standpunt ingenomen ten aanzien van de vordering tot tenuitvoerlegging.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf voor de duur van drie maanden, nu uit het uittreksel uit de justitiële documentatie van 29 februari 2024 blijkt deze vordering al gedeeltelijk (onherroepelijk) is toegewezen door de politierechter in de rechtbank Zeeland-West Brabant op 29 augustus 2018 en voor het overige gedeelte door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 12 april 2019 in de strafzaak met parketnummer 21/006507-18.
Toepassing van wetsartikelen
De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 45, 56, 63, 287, 310, 311 en 416 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.
Uitspraak

De rechtbank

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder parketnummer 18/095762-23 onder 1 en hetgeen onder parketnummer 18/328127-23 onder 1 primair en 2 primair, is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder parketnummer 18/058309-23 primair, onder parketnummer 18/249312-21, onder parketnummer 18/095762-23 onder 2, 3, 4 en 5 en onder parketnummer 18/328127-23 onder 1 subsidiair, 2 subsidiair, 3, 4, 5 en 6 ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden.

Bepaalt dat van deze gevangenisstraf
een gedeelte, groot 6 maanden, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond, dat de veroordeelde voor het einde van of gedurende de proeftijd, die hierbij wordt vastgesteld op drie jaren, de hierna te noemen voorwaarden niet heeft nageleefd.
Beveelt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en/of voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.
Voorwaarde is, dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat:
veroordeelde zich meldt bij VNN Reclassering op het adres [adres] . Veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
veroordeelde zich laat opnemen in de [instelling] of een soortgelijke zorginstelling, te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing.
De opname duurt een jaar of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor de
behandeling. Als de reclassering een overgang naar ambulante zorg, begeleid wonen of maatschappelijke opvang gewenst vindt, werkt veroordeelde mee aan de indicatiestelling en plaatsing;
3. veroordeelde zich laat behandelen door de Forensische Poli van de VNN of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling start aansluitend op de klinische behandeling. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling;
4. veroordeelde verblijft in een nader te bepalen instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering. Het verblijf start aansluitend op de klinische behandeling. Het verblijf duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld.
5. veroordeelde gedurende maximaal 12 maanden, aansluitend op de klinische behandeling, op vooraf vastgestelde tijdstippen aanwezig is op het verblijfadres, zolang het Openbaar Ministerie dat nodig vindt. Veroordeelde werkt mee aan de elektronische monitoring op dit locatiegebod. De elektronische monitoring start aansluitend op de klinische behandeling. De reclassering stelt de precieze tijdstippen vast, in overleg met veroordeelde en afhankelijk van de dagbesteding. Veroordeelde gaat niet naar het buitenland zonder toestemming van de reclassering. Veroordeelde verandert niet van adres zonder voorafgaande toestemming van de reclassering;
6. veroordeelde zich inspant voor het vinden en behouden van betaald werk, onbetaald werk en/of vrijetijdsbesteding, met een vaste structuur;
7. veroordeelde meewerkt aan het aflossen van zijn schulden en het treffen van afbetalingsregelingen, ook als dit inhoudt meewerken aan schuldhulpverlening in het kader van de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen. Veroordeelde geeft de reclassering inzicht in zijn financiën en schulden;
8. Veroordeelde meewerkt aan controle van het gebruik van alcohol en drugs om het middelengebruik te beheersen. De reclassering kan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) gebruiken voor de controle. De reclassering bepaalt hoe vaak veroordeelde wordt gecontroleerd.
Geeft aan voornoemde reclasseringsinstelling de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
  • medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen.
Benadeelde partijen
Ten aanzien van parketnummer 18-095762-23:
[slachtoffer 2]
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe tot het hierna te noemen bedrag en veroordeelt verdachte om aan [slachtoffer 2] te betalen:
  • het bedrag van 75,14 (zegge: vijfenzeventig euro en veertien eurocent);
  • de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 7 januari 2023 tot de dag van algehele voldoening;
  • de proceskosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog zal maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op om ten behoeve van [slachtoffer 2] aan de Staat te betalen een bedrag van 75,14 (zegge: vijfenzeventig euro en veertien eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 7 januari 2023 tot de dag van algehele voldoening. Dit bedrag bestaat uit materiële schade.
Bepaalt dat bij gebreke van volledig verhaal van de betalingsverplichting aan de Staat gijzeling voor de duur van 1 dag kan worden toegepast. De toepassing van gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat als verdachte voldoet aan de betalingsverplichting aan de benadeelde partij of aan de Staat, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd van de betalingsverplichting aan beiden.
Verklaart de vordering voor het overige niet-ontvankelijk. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
[slachtoffer 3]
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe tot het hierna te noemen bedrag en veroordeelt verdachte om aan [slachtoffer 3] te betalen:
  • het bedrag van 824,- (zegge: achthonderdvijfentwintig euro);
  • de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 10 februari 2023 tot de dag van algehele voldoening;
  • de proceskosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog zal maken, tot heden begroot op nihil.
Bepaalt dat bij gebreke van volledig verhaal van de betalingsverplichting aan de Staat gijzeling voor de duur van 16 dagen kan worden toegepast. De toepassing van gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Legt aan verdachte de verplichting op om ten behoeve van [slachtoffer 2] aan de Staat te betalen een bedrag van 824,- (zegge: achthonderdvijfentwintig euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 10 februari 2023 tot de dag van algehele voldoening. Dit bedrag bestaat uit materiële schade.
Bepaalt dat als verdachte voldoet aan de betalingsverplichting aan de benadeelde partij of aan de Staat, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd van de betalingsverplichting aan beiden.
Ten aanzien van parketnummer 18-328127-23:
[slachtoffer 6]
Verklaart de vordering van [slachtoffer 6] niet-ontvankelijk. De vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
[slachtoffer 5]
Verklaart de vordering van [slachtoffer 5] niet-ontvankelijk. De vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
[slachtoffer 9]
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe tot het hierna te noemen bedrag en veroordeelt verdachte om aan [slachtoffer 9] te betalen:
  • het bedrag van 194,05 (zegge: honderdvierennegentig euro en vijf eurocent);
  • de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 20 november 2023 tot de dag van algehele voldoening;
  • de proceskosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog zal maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op om ten behoeve van [slachtoffer 9] aan de Staat te betalen een bedrag van 194,05 (zegge: honderdvierennegentig euro en vijf eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 20 november 2023 tot de dag van algehele voldoening. Dit bedrag bestaat uit materiële schade.
Bepaalt dat bij gebreke van volledig verhaal van de betalingsverplichting aan de Staat gijzeling voor de duur van 3 dagen kan worden toegepast. De toepassing van gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat als verdachte voldoet aan de betalingsverplichting aan de benadeelde partij of aan de Staat, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd van de betalingsverplichting aan beiden.
Wijst de vordering voor het overige af.

Beslissing op de vordering na voorwaardelijke veroordeling onder parketnummer

2.820111-17:

Verklaart het openbaar ministerie niet-ontvankelijk in de vordering tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke straf, opgelegd bij vonnis van de politierechter van de Rechtbank Zeeland-West Brabant, locatie Middelburg, van 8 maart 2017.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.C. Fuhler, voorzitter, mr. F. Sieders en rechters, bijgestaan door mr. K. Bodewes-Maas, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 9 april 2024.
Mr. R. ter Haar is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.