Beoordeling van het bewijs
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor de onder parketnummer 18/058309-24 primair, onder parketnummer 18/249319-21, onder parketnummer 18/09572-23 onder 1, 2, 3, 4 en 5 en de onder
parketnummer 18/328127-23 onder 1 primair, 2 primair, 3, 4, 5 en 6, ten laste gelegde feiten.
Standpunt van de verdediging
Ten aanzien van parketnummer 18/058309-23
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte zowel ten aanzien van het primair als het subsidiair ten laste gelegde feit dient te worden vrijgesproken. De raadsman heeft hiertoe aangevoerd dat vanwege het ontbreken van een aangifte en een letselrapportage niet is vast te stellen wat de ernst van het letsel is geweest, terwijl uit de fotos slechts blijkt van oppervlakkige snijwonden. Dit heeft tot gevolg dat niet kan worden vastgesteld dat verdachte een aanmerkelijke kans op de dood of zwaar lichamelijk letsel in het leven heeft geroepen.
Ten aanzien van parketnummer 18/249319-21
De raadsman heeft ten aanzien van het ten laste gelegde feit geen bewijsverweer gevoerd.
Ten aanzien van parketnummer 18/095762-23
De raadsman heeft ten aanzien van het onder feit 1 en feit 3 ten laste gelegde vrijspraak bepleit, nu gelet op de ontkenning van verdachte en de inhoud van het strafdossier niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte de in de tenlastelegging genoemde goederen uit de woning van aangevers heeft weggenomen. Ten aanzien van het onder feit 2 en feit 4 ten laste gelegde, heeft de raadsman geen bewijsverweer gevoerd. De raadsman heeft zich ten aanzien van het onder 5 ten laste gelegde feit gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Ten aanzien van parketnummer 18/328127-23
De raadsman heeft zich ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde feit op het standpunt gesteld dat verdachte zowel voor het primair als het subsidiair ten laste gelegde feit moet worden vrijgesproken. Ten aanzien van het primair ten laste gelegde feit heeft de raadsman hiertoe aangevoerd dat, gelet op de ontkenning van verdachte en de inhoud van het strafdossier, niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte de in de tenlastelegging genoemde goederen heeft weggenomen. Ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde feit heeft de raadsman aangevoerd dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte, toen hij bij een ander in de auto is gestapt en met deze auto is gaan rijden, wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat de auto was gestolen.
De raadsman heeft ten aanzien van het onder 2 primair en subsidiair ten laste gelegde feit vrijspraak bepleit. Ten aanzien van het primair ten laste gelegde feit heeft de raadsman hiertoe aangevoerd dat, gelet op de ontkenning van verdachte en de inhoud van het strafdossier, niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte de in de tenlastelegging genoemde goederen uit de woning van aangeefster heeft weggenomen. Ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde feit heeft de raadsman betoogd dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte de gestolen creditcard
voorhanden heeft gehad. De creditcard is aangetroffen op een salontafel in een kamer waar veel verschillende mensen komen. Verdachte heeft bij zijn aanhouding, die buiten de woning heeft plaatsgevonden, verklaard dat hij niet in de betreffende kamer verbleef en dat hij kort voor zijn aanhouding vanuit de schuur, via de woning, naar buiten is gelopen.
Ten aanzien van het onder 3 en 4 ten laste gelegde feit heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. De raadsman heeft ten aanzien van het onder 5 ten laste gelegde feit vrijspraak bepleit, nu gelet op de ontkenning van verdachte en de inhoud van het strafdossier niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte de in de tenlastelegging genoemde goederen uit de woning van aangeefster heeft weggenomen. Tot slot heeft de raadsman ten aanzien van het onder 6 ten laste gelegde feit geen bewijsverweer gevoerd.
Oordeel van de rechtbank
Ter bevordering van de leesbaarheid van het vonnis zal de rechtbank eerst het geweldsdelict (parketnummer 18/058309-23) bespreken en daarna de vermogensdelicten (parketnummers18/249319- 21, 18/095762-23 en18/328127-23).
Ten aanzien van parketnummer 18/058309-23
Bewezenverklaring van het onder parketnummer 18/058309-23 primair ten laste gelegde feit
De rechtbank acht het primair ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring.
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. De door verdachte ter zitting van 26 maart 2024 afgelegde verklaring, voor zover inhoudend:
Op 15 november 2023 heb ik [slachtoffer 1] meerdere keren gestoken met mijn mes. Dit was in een woning te Emmen. Hij hield mij vast in een houdgreep, ik heb mijn mes van de grond gepakt. Ik heb hem toen gestoken waar ik hem kon steken om los te komen.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 15 november 2023, opgenomen op pagina 21 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100- 2023305920 (onderzoek Schipbeek) d.d. 20 februari 2024, inhoudend als relaas van verbalisanten:
Op 15 november 2023 waren wij bij het ziekenhuis in Emmen. Wij hoorden dat er een jongeman was met steekwonden. Het ging om [slachtoffer 1] . Wij zagen dat [slachtoffer 1] over zijn hele lichaam steekwonden had. Wij zagen dat hij steekwonden had in de borststreek, in de zij, op de rug en in zijn rechterbeen.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 15 november 2023, opgenomen op pagina 30 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisanten:
[slachtoffer 1] vertelde dat hij circa 13 keer gestoken was. Zijn long was bij één van de steken bijna geraakt.
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van forensisch onderzoek plaats delict d.d. 13 januari 2024, opgenomen op pagina 142 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisanten:
Wij zagen in de jas van [slachtoffer 1] minimaal 15 perforaties. Wij zagen in de perforaties de voering naar buiten komen. Rondom de perforaties, aan de binnenzijde van de jas, zagen wij bloedsporen. Wij zagen
een perforatie in de linkerborst aan de voorzijde, een perforatie in de linkermouw en een perforatie in de rugzijde rechtsachter
.
Bewijsoverweging
Op basis van bovengenoemde bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat op 15 november 2023 in een woning te Emmen een incident heeft plaatsgevonden waarbij verdachte [slachtoffer 1] vele malen met een mes heeft gestoken. Als gevolg hiervan heeft [slachtoffer 1] ongeveer 13 steekwonden opgelopen, onder meer in zijn linkerborst, zij, rug, linkerarm en rechterbeen. De rechtbank stelt voorts vast dat [slachtoffer 1] ten tijde van het incident meerdere lagen kleding droeg, waaronder een trui en een dikke, gewatteerde winterjas. Deze kleding is op ongeveer 15 plekken doorboord. De rechtbank leidt hieruit af dat verdachte met enige kracht moet hebben gestoken, dat dit met een scherp mes moet zijn geweest en dat het mes groter moet zijn geweest dan het door verdachte ter terechtzitting omschreven mes dat volgens hem kleiner dan een aardappelschilmesje was.
De vraag die de rechtbank dient te beantwoorden, is of verdachte heeft gehandeld met het opzet om [slachtoffer 1] van het leven te beroven. Uit het strafdossier en hetgeen verdachte ter terechtzitting heeft verklaard, kan niet worden afgeleid dat verdachte vol opzet heeft gehad op de dood van [slachtoffer 1] . Wel is naar het oordeel van de rechtbank sprake van voorwaardelijk opzet op de dood. De rechtbank overweegt hiertoe als volgt. Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg -zoals hier het overlijden van [slachtoffer 1] - is aanwezig indien de verdachte bewust de aanmerkelijke kans aanvaardt dat dit gevolg zal intreden. De beantwoording van de vraag of de gedraging van verdachte de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze zijn verricht. Het moet gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten. Onder 'de naar algemene ervaringsregels aanmerkelijke kans' dient te worden verstaan de in de gegeven omstandigheden reële, niet onwaarschijnlijke mogelijkheid. Met betrekking tot de vraag of de verdachte zon aanmerkelijke kans ook heeft aanvaard zijn de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht, van belang. Daarbij kunnen bepaalde gedragingen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zozeer gericht op een bepaald gevolg dat het behoudens contra-indicaties - niet anders kan zijn dat verdachte de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg heeft aanvaard.
Op grond van de bewijsmiddelen staat vast dat verdachte meerdere malen en deels ongecontroleerd (want in een worsteling) met een mes in het (boven)lichaam van [slachtoffer 1] heeft gestoken. Verdachte heeft [slachtoffer 1] daarbij ongeveer 13 keer geraakt, onder meer in de linkerzijde van de borststreek, de zij, de rug, de linkerarm en het rechterbeen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verdachte door aldus te handelen de reële, niet onwaarschijnlijke mogelijkheid in het leven geroepen dat [slachtoffer 1] als gevolg daarvan zou komen te overlijden. Het is immers een feit van algemene bekendheid dat zich in genoemde lichaamsdelen vitale organen (zoals het hart en de longen) en bloedvaten (slagaders) bevinden. Het is eveneens algemeen bekend dat het (meermalen) steken met een mes in (een van) deze vitale organen en/of bloedvaten een aanmerkelijke kans op fataal letsel in het leven roept. De rechtbank acht het handelen van verdachte voorts naar zijn uiterlijke verschijningsvorm zozeer gericht op de dood dat het, behoudens aanwijzingen voor het tegendeel, niet anders kan zijn geweest dan dat verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat hij [slachtoffer 1] met het mes dodelijk zou verwonden. Van aanwijzingen voor het tegendeel is de rechtbank niet gebleken.
De rechtbank acht op grond van het vorenstaande wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de primair ten laste gelegde poging tot doodslag.
Ten aanzien van parketnummer 18/249319-21
Bewezenverklaring van het onder parketnummer 18/249319-21 ten laste gelegde feit
De rechtbank acht het feit wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring. Nu verdachte dit feit duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend, volstaat de rechtbank met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering.
Deze opgave luidt als volgt:
de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 26 maart 2024;
Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 16 september 2021, opgenomen op pagina 3 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100- 2021253703 d.d. 17 september 2021, inhoudend de verklaring van [naam] .
Ten aanzien van parketnummer 18/095762-23
Vrijspraak van het onder 1 ten laste gelegde feit
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 ten laste gelegde feit heeft begaan en zal verdachte hiervan vrijspreken. De rechtbank overweegt hiertoe als volgt.
Aangeefster heeft aangifte gedaan van diefstal van haar rugtas uit haar woning aan de [adres] te Emmen. In haar rugtas zat onder meer haar portemonnee met daarin haar bankpas van de Rabobank. Aangeefster heeft verklaard dat zij op 7 januari 2023 omstreeks 21:15 uur zag dat de voordeur van haar woning op een kier stond. Zij heeft toen niet opgemerkt dat er iets was weggenomen. Pas de volgende ochtend omstreeks 10:30 uur zag zij dat haar rugtas weg was. Uit de bankafschriften van aangeefster blijkt dat op 7 januari om 22:11 uur met de gestolen bankpas een betaling is verricht bij de [bedrijf] te Emmen en om 23:38 bij het [bedrijf] tankstation te Emmen. Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat hij de persoon is geweest die deze pinbetalingen heeft verricht. Hij heeft echter ontkend dat hij de diefstal heeft gepleegd. Verdachte heeft verklaard dat hij de pinpas van iemand heeft gekregen die hij kent uit het gebruikersmilieu waarin verdachte verkeert. Hij heeft de pinpas vervolgens gebruikt en daarbij het risico genomen dat deze gestolen was, aldus de verklaring van verdachte ter terechtzitting.
De rechtbank kan op basis van het strafdossier en hetgeen ter terechtzitting is besproken niet vaststellen op welk tijdstip de diefstal van de rugtas heeft plaatsgevonden en derhalve ook niet hoeveel tijd er is verstreken tussen het wegnemen van de rugtas en het pinnen met de gestolen pinpas door verdachte. Dat aangeefster omstreeks 21:15 uur niet heeft gezien dat er iets was weggenomen wil niet zonder meer zeggen dat de rugtas (met daarin de pinpas) niet reeds was weggenomen Voorts bevat het strafdossier geen bewijsmiddelen waaruit blijkt dat verdachte in de woning van aangeefster is geweest. Bovendien blijkt uit de beschrijving van de camerabeelden die van het pinnen zijn gemaakt niet dat verdachte ten tijde van het pinnen ook een (bij de diefstal weggenomen) rugzak bij zich droeg. De ter terechtzitting afgelegde verklaring van verdachte wordt naar het oordeel van de rechtbank dan ook niet weerlegd door de bewijsmiddelen en is voorts niet geheel onaannemelijk.
Gezien het voorgaande komt de rechtbank, met de raadsman, tot de conclusie dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden is dat verdachte de ten laste gelegde diefstal uit de woning van aangeefster heeft gepleegd.
Bewezenverklaring van de onder 2, 4 en 5 ten laste gelegde feiten.
De rechtbank acht de feiten onder 2, 4 en 5 wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring. Nu verdachte deze feiten duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend, volstaat de rechtbank met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering.
De door verdachte ter zitting van 26 maart 2024 afgelegde verklaring;
Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 11 januari 2023, opgenomen op pagina 13 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0l00-2023007279 d.d. 3 mei 2023, inhoudend als verklaring van [slachtoffer 2] ;
Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 11 maart 2023, opgenomen op pagina 33 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [slachtoffer 3] ;
Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 6 maart 2023, opgenomen op pagina 48 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [slachtoffer 4] .
Bewezenverklaring van het onder 3 ten laste gelegde feit.
De rechtbank acht het feit onder 3 wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring.
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. De door verdachte ter zitting van 26 maart 2024 afgelegde verklaring, voor zover inhoudend:
Het klopt dat ik op de avond van 10 februari 2023 met een bankpas van iemand anders bij de [bedrijf] aan het [adres] te Emmen heb gepind. Ik wist ook wel dat die bankpas gestolen was.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 11 maart 2023, opgenomen op pagina 33 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0l00-2023007279 d.d. 3 mei 2023 inhoudend als verklaring van [slachtoffer 3] :
Op 10 februari 2023 tussen 20.39 uur en 21.11 uur vond er een diefstal plaats uit mijn woning aan de [adres] te Emmen. De voordeur was wel dicht maar niet afgesloten waardoor de verdachte zo de woning in kon lopen. Uit de woning werden drie telefoons, een Apple Ipad en een handtas van mijn vrouw met daarin kleingeld, audio-oortjes en nog wat persoonlijke spullen, weggenomen. Uit de fietsenschuur is een herenfiets weggenomen. In één van de telefoons zat een bedrag van tussen de 25 en 40 euro aan geld en een bankpas. Gebleken is dat op 10 februari 2023 bij de [bedrijf] aan het [adres] te Emmen contactloos is betaald met de pinpas. Door in te loggen op het account van één van de telefoons kon ik zien waar de telefoon op dat moment was, dit was een locatie op het [adres] nabij het fietspad langs het [adres] . Ik vond de telefoon samen met de andere twee telefoons en de Ipad aldaar verstopt in de bosjes.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 31 maart 2023, opgenomen op pagina 40 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisant:
Op de beelden van [bedrijf] is te zien dat op 10 februari 2023 omstreeks 21:16:54 uur een manspersoon aan komt lopen richting de servicebalie. Om 21:17:17 zag ik de man de bankpas op het pinapparaat leggen. Ik zag dat de man om 21:17:24 weg liep bij de service balie.
Bewijsoverweging
Op grond van bovenstaande bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat op 10 februari 2023 tussen 20:39 uur en 21:11 uur uit de woning van aangever [slachtoffer 3] aan het [adres] te Emmen onder meer telefoons, een Ipad en een bankpas zijn gestolen. Verdachte heeft op 10 februari 2023 om 21:17 uur met
de bankpas van aangever [slachtoffer 3] gepind bij de [bedrijf] aan het [adres] te Emmen. De afstand tussen de woning van aangever [slachtoffer 3] en de [bedrijf] bedraagt ongeveer 1,6 kilometer. De weggenomen telefoons en de Ipad zijn door aangever teruggevonden in de bosjes, nabij een fietspad langs het [adres] , op de route van de woning van aangever naar de [bedrijf] .
Verdachte heeft ter terechtzitting ontkend dat hij de diefstal heeft gepleegd. Verdachte heeft verklaard dat hij de bankpas van iemand heeft gekregen die hij kent uit het gebruikersmilieu waarin verdachte verkeert. Hij was toen in de woning in [adres] waar hij toentertijd verbleef. Hij is vervolgens met de bankpas naar de [bedrijf] toegegaan en heeft daar met die bankpas een pintransactie verricht. Op de vraag van de rechtbank hoe het kan dat verdachte bij de [bedrijf] gebruik heeft kunnen maken van een pinpas die hooguit 28 minuten daarvoor uit een woning aan het [adres] in de wijk de [adres] te Emmen door een ander is weggenomen en die ander vervolgens naar verdachte in [adres] is gegaan en verdachte daarna naar de [bedrijf] in de [adres] is gegaan, terwijl de woning waar de diefstal heeft plaatsgevonden zich bovendien op korte afstand van de [bedrijf] bevindt, heeft verdachte evenwel geen antwoord gegeven.
Gelet op de afstand tussen het adres waar de diefstal is gepleegd, de locatie waar een groot gedeelte van de gestolen goederen door aangever is aangetroffen en de [bedrijf] waar verdachte met de gestolen pinpas een pintransactie heeft verricht én het relatief korte tijdsbestek tussen de diefstal en het pinnen door verdachte, acht de rechtbank de verklaring van verdachte niet aannemelijk en ongeloofwaardig. Naar het oordeel van de rechtbank kan het niet anders zijn dan dat verdachte de diefstal heeft gepleegd. De rechtbank acht het onder 3 ten laste gelegde feit dan ook wettig en overtuigend bewezen.
Ten aanzien van parketnummer 18/328127-23
Vrijspraak van het onder 1 primair ten laste gelegde feit
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 primair ten laste gelegde feit heeft begaan en zal verdachte hiervan vrijspreken. De rechtbank overweegt hiertoe als volgt.
Uit het strafdossier blijkt dat aangever Lippholt op 15 februari 2023 omstreeks 20:15 uur zijn auto, een Toyota Starlet met kenteken [kenteken] , heeft geparkeerd op een parkeerplaats bij een voetbalveld. Zijn jas met daarin zijn sleutelbos en portemonnee heeft hij in een dug-out neergelegd. Later op de avond ontdekte aangever dat zijn sleutelbos, portemonnee en auto (die eigendom was van zijn vader) waren weggenomen. Op 8 maart 2023, ongeveer drie weken na de diefstal, is de auto door verbalisanten aangetroffen op een parkeerplaats aan de [adres] te Emmen. Bij het daarop volgende onderzoek zijn op het stuur en de pook van de auto biologische sporen aangetroffen waarvan het DNA-profiel matcht met dat van verdachte. Verdachte heeft ter terechtzitting ontkend dat hij de diefstal heeft gepleegd. Verdachte heeft verklaard dat iemand die hij kent uit het gebruikersmilieu op een avond met de auto kwam aanrijden. Verdachte is toen bij deze persoon ingestapt en hij heeft ook zelf met de auto gereden.
Verdachte wist dat deze persoon wel eens strafbare feiten pleegt, maar ik verzwak als ik gebruik, aldus de verklaring van verdachte ter terechtzitting.
De rechtbank kan op basis van het voorgaande niet vaststellen dat verdachte de persoon is geweest die de diefstal heeft gepleegd. Enkel de aangifte van de diefstal en de omstandigheid dat drie weken na de diefstal het DNA van verdachte in de gestolen auto is aangetroffen, is hiertoe onvoldoende. De verklaring die verdachte ter terechtzitting heeft afgelegd is voorts niet geheel onaannemelijk. De rechtbank zal verdachte dan ook van het onder feit 1 primair ten laste gelegde feit vrijspreken.
Bewezenverklaring van het onder 1 subsidiair ten laste gelegde feit
De rechtbank acht de subsidiair ten laste gelegde opzetheling wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring.
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. De door verdachte ter zitting van 26 maart 2024 afgelegde verklaring, voor zover inhoudend:
Ik heb in de Toyota Starlet gereden. Iemand die ik ken uit het gebruikersmilieu kwam op een avond met de auto aanrijden. Ik wist dat die persoon wel eens strafbare feiten pleegt, maar ik verzwak als ik gebruik.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 21 februari 2023, opgenomen op pagina 15 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100- 2023311902 d.d. 23 november 2023, inhoudend als verklaring van [slachtoffer 5] :
Op 15 februari 2023 heb ik de auto van mijn vader, een Toyota Starlet, kenteken [kenteken] , geparkeerd op de parkeerplaats van de voetbalvereniging te Emmen. Op een gegeven moment ontdekte ik dat de auto niet meer op de parkeerplaats stond.
3. Een schriftelijk bescheid, te weten een kennisgeving van inbeslagneming, opgenomen op pagina 126 van voornoemd dossier, voor zover inhoudend:
Inbeslagneming
Plaats: [adres] , Emmen
Datum en tijd: 8 maart 2023 te 19:00 uur
Omstandigheden: voertuig aangetroffen, is in februari 2023 gestolen. Voertuig: Toyota Starlet
Kenteken: [kenteken]
Bewijsoverweging
De rechtbank stelt vast dat verdachte de gestolen Toyota Starlet voorhanden heeft gehad, in die zin dat hij daarover een zekere beschikkingsmacht heeft gehad. Verdachte heeft ter terechtzitting immers verklaard dat hij in de auto heeft gereden. Over de omstandigheden waaronder verdachte de auto voorhanden heeft gekregen, heeft verdachte ter terechtzitting verklaard dat iemand die hij kent uit het gebruikersmilieu op een avond met de auto kwam aanrijden, dat hij toen is ingestapt, dat hij wist dat die persoon wel eens strafbare feiten pleegt, maar dat hij, verdachte, verzwakt als hij heeft gebruikt. Door aldus te handelen heeft verdachte naar het oordeel van de rechtbank ten tijde van het voorhanden krijgen van de auto bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat dit een door misdrijf verkregen goed betrof. De rechtbank acht gelet hierop wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich in de periode van 15 februari 2023 tot en met 8 maart 2023 te Emmen schuldig heeft gemaakt aan opzetheling.
Bewezenverklaring van de onder 3 en 4 ten laste gelegde feiten
De rechtbank acht de feiten onder 3 en 4 wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring.
Nu verdachte deze feiten duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend, volstaat de rechtbank met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van
De door verdachte ter zitting van 26 maart 2024 afgelegde verklaring;
Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 7 november 2023, opgenomen op pagina 74 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100- 2023311902 d.d. 23 november 2023, inhoudend als verklaring van [slachtoffer 8] .
Vrijspraak van het onder 2 primair ten laste gelegde feit
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 2 primair ten laste gelegde feit heeft gepleegd en zal verdachte hiervan vrijspreken. De rechtbank overweegt hiertoe als volgt.
Aangeefster heeft aangifte gedaan van diefstal uit haar woning aan de [adres] te Emmen. Bij de diefstal zijn onder meer een laptop, sieraden en een ING bankpas op naam van [slachtoffer 7] weggenomen.
Aangeefster heeft verklaard dat haar zoon op 31 oktober 2023 omstreeks 19:05 uur iemand op het grindpad voor de woning hoorde lopen, waarna door hem werd ontdekt dat er goederen uit de woning waren ontvreemdt. Op 21 november 2023 is verdachte aangehouden voor een woning aan het adres [adres] te Emmen. In de kamer waar verbalisanten verdachte kort voor zijn aanhouding hebben zien uitlopen, is door hen op de salontafel een ING bankpas op naam van [slachtoffer 7] aangetroffen. Ter terechtzitting heeft verdachte ontkend dat hij de diefstal heeft gepleegd. Ook weet hij niet hoe de bankpas in die kamer terecht is gekomen omdat hij, zoals hij verklaarde, niet in de betreffende kamer is geweest. Hij verbleef in het schuurtje achter de woning en is vlak voor zijn aanhouding vanuit het schuurtje via de woning naar buiten gelopen, aldus de verklaring van verdachte ter terechtzitting.
De rechtbank kan op basis van het strafdossier en hetgeen ter terechtzitting is besproken niet vaststellen dat verdachte in de woning van aangeefster is geweest en de in de tenlastelegging genoemde goederen heeft weggenomen. De rechtbank komt dan ook, met de raadsman, tot de conclusie dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden is dat verdachte de onder 2 primair ten laste gelegde diefstal uit de woning van aangeefster heeft gepleegd. Voor het onder 2 subsidiair tenlastegelegde acht de rechtbank wel voldoende wettig en overtuigend bewijs aanwezig.
Bewezenverklaring van de onder 2 subsidiair onder 5 en 6 ten laste gelegde feiten
De rechtbank acht de onder 2 subsidiair, 5 en 6 ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring.
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
Ieder bewijsmiddel is -ook in onderdelen- slechts gebruikt voor het feit waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
1. De door verdachte ter zitting van 26 maart 2024 afgelegde verklaring, voor zover inhoudend:
In de nacht van 19 november 2023 op 20 november 2023 verbleef ik op het adres [adres] te Emmen. Ik heb toen een bestelling bij [bedrijf] betaald met een bankpas. Ik wist wel dat die bankpas gestolen was.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 20 november 2023, opgenomen op pagina 93 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100- 2023311902 d.d. 23 november 2023, inhoudend als verklaring van [slachtoffer 9] :
Ik woon aan de [adres] te Emmen. De woning is via de voorzijde te betreden via de schuur. Op 19 november 2023 omstreeks 19.00 uur zag ik mijn tas staan in de hal. Tot omstreeks 24.00 uur was mijn man aan het darten in de schuur. Toen mijn man om 01.15 uur naar de schuur ging om hem op slot te draaien, stond de schuurdeur op een kiertje. Omstreeks 07.45 uur was ik beneden. Ik kon mijn tas niet meer vinden. In mijn tas zaten mijn [bedrijf] betaalpas, mijn rijbewijs met nummer 5469828120 en het kentekenbewijs behorend bij [kenteken] . Mijn man keek op de bankafschriften en zag dat er om 01.30 uur 15 euro was gepind en om 01.29 uur 35.50 euro was gepind. Dit was gedaan bij [bedrijf] .
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 23 november 2023, opgenomen op pagina 107 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisant:
Ik was op dinsdag 20 november 2023 (de rechtbank begrijpt: dinsdag 21 november 2023) om 13.20 uur aanwezig in een woning aan de [adres] te Emmen. Ik ben de kamer ingegaan waar verdachte [verdachte] uit gekomen was. Ik zag dat op de salontafel een zwarte portemonnee lag. Ik zag dat in de portemonnee een rijbewijs zat op naam van [slachtoffer 9] e/v [slachtoffer 10] en dat dit rijbewijs was voorzien van rijbewijsnummer 5469828120. Tevens zag ik dat er een kentekenbewijs in de portemonnee zat. Ik zag dat dit kentekenbewijs was voorzien van het kenteken [kenteken] en dat deze op naam stond van [slachtoffer 10] , [adres] te Emmen. Ik zag dat op de salontafel ook een bankpas lag van de [bedrijf] op naam van [slachtoffer 7] .
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 21 november 2023, opgenomen op pagina 104 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisanten:
Op dinsdag 21 november 2023 arriveerden wij bij de woning aan de [adres] te Emmen. De woning is voorzien van een hal. Direct aan de linkerzijde zat een deur. Ik, verbalisant [naam] , zag dat de deur aan de linkerzijde gesloten was. Wij, verbalisanten [naam] en [naam] , stonden aan de voorzijde van de woning. Ik, verbalisant [naam] , zag verdachte [verdachte] naar buiten lopen. Ik, verbalisant [naam] , zag dat de deur in de hal, aan de linkerzijde, open stond. Ik, verbalisant [naam] , vroeg aan de verdachte waar hij vandaan kwam. Wij, verbalisanten [naam] en [naam] , hoorden de verdachte zeggen dat hij uit de schuur van buiten kwam. Wij, verbalisanten [naam] en [naam] , stonden aan de achterzijde van de woning. Aan de achterzijde van de tuin zit een schuur. Deze schuur is voorzien van een schuurdeur. Wij, verbalisanten [naam] en [naam] , hadden constant zicht op de achterzijde van de woning. Door ons, verbalisanten [naam] en [naam] , werden aan de achterzijde van de woning geen bewegingen waargenomen.
Bewijsoverweging
Ten aanzien van de onder 5 ten laste gelegde diefstal uit de woning van aangeefster [slachtoffer 9] stelt de rechtbank allereerst vast dat deze moet hebben plaatsgevonden in de nacht van 19 november 2023 op 20 november 2023 tussen 24:00 uur en 01:30 uur. Aangeefster verklaart immers dat haar tas op 19 november 2023 om 19:00 uur nog in de hal stond, dat haar woning via de schuur is te bereiken en dat haar echtgenoot tot 24:00 uur in die schuur aanwezig is geweest. De rechtbank leidt hieruit af dat tot dit tijdstip niemand ongemerkt de schuur kan zijn binnengekomen. Toen de echtgenoot van aangeefster vervolgens omstreeks 01:15 uur naar bed wilde gaan en de schuurdeur op slot wilde doen, zag hij dat deze op een kiertje stond. Voorts blijkt uit de bankafschriften van aangeefster dat om 01:30 uur een bestelling bij [bedrijf] is betaald met haar (weggenomen) bankpas.
Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat hij de persoon is geweest die deze pinbetaling heeft verricht. Hij heeft echter ontkend dat hij de diefstal heeft gepleegd. Verdachte heeft verklaard dat hij de bankpas van iemand heeft gekregen bij wie hij destijds verbleef op het adres [adres] te Emmen. Hij heeft de bankpas vervolgens gebruikt. Dat deze bankpas uit misdrijf afkomstig was, wist hij wel, aldus de verklaring van verdachte ter terechtzitting.
Verdachte is vervolgens op 21 november 2023 omstreeks 13:20 uur aangehouden voor de woning aan de [adres] te Emmen. Verbalisanten hebben kort daarop in de kamer waaruit zij verdachte zagen komen lopen, op de salontafel een portemonnee aangetroffen met daarin het rijbewijs van aangeefster en het op haar naam staande kentekenbewijs van het voertuig met kenteken [kenteken] .
Gelet op het korte tijdsbestek tussen de diefstal van de tas uit de woning van aangeefster en de pinbetaling door verdachte met de weggenomen pinpas, in combinatie met de omstandigheid dat de pinbetaling is verricht bij een woning aan het adres [adres] te Emmen, dat verdachte ter terechtzitting heeft verklaard dat hij op dat adres verbleef en dat op 21 november 2023 in een kamer van die woning, waar verdachte kort voor zijn aanhouding is uitgelopen, het rijbewijs en kentekenbewijs op naam van aangeefster zijn aangetroffen, kan het naar oordeel van de rechtbank niet anders zijn dan dat verdachte de diefstal heeft gepleegd. De rechtbank acht het onder 5 ten laste gelegde feit dan ook wettig en overtuigend bewezen.
Op grond van bovenstaande overwegingen acht de rechtbank voorts wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 6 ten laste gelegde feit heeft gepleegd door op het adres [adres] te Emmen met de bij aangeefster weggenomen bankpas een pintransactie te verrichten, hetgeen overigens door hem ter terechtzitting ook is bekend.
Tot slot acht de rechtbank hiermee ook de onder 2 subsidiair ten laste gelegde opzetheling van de bankkaart op naam van [slachtoffer 7] wettig en overtuigend bewezen. De rechtbank acht hierbij van belang dat de bankkaart op 21 november 2023 is aangetroffen in een kamer waar verdachte zich kort voor zijn aanhouding bevond en dat die bankkaart, voor verdachte in het zicht, op een salontafel lag. Deze bankkaart lag voorts in de directe nabijheid van het rijbewijs en kentekenbewijs van aangeefster [slachtoffer 9] . Deze goederen waren in de nacht van 19 november 2023 op 20 november 2023 uit haar woning weggenomen tezamen met een bankpas waarvan verdachte ter terechtzitting heeft verklaard dat hij daarmee in de nacht van 20 november 2023 aan het adres [adres] te Emmen een pinbetaling heeft verricht, terwijl hij toen wist dat die bankpas gestolen was. Gelet op de bevindingen van verbalisanten hecht de rechtbank geen waarde aan verdachtes verklaring dat hij niet in het woonhuis maar in het schuurtje verbleef. Verdachte heeft daarnaast geen aannemelijke verklaring gegeven voor het voorhanden krijgen van die bankpas. Gelet op deze feiten en omstandigheden, in onderling verband en samenhang beschouwd, is de rechtbank van oordeel dat het niet anders kan dan dat verdachte op het moment van het voorhanden krijgen van de bankkaart wist dat deze uit misdrijf afkomstig was..
Bewezenverklaring
In de zaak met parketnummer 18/058309-23 acht de rechtbank het primaire feit wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
hij op 15 november 2023 te Emmen ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1] opzettelijk van het leven te beroven, met dat opzet die [slachtoffer 1] met een mes (meerdere keren) heeft gestoken in de borststreek en in zijn zij en in zijn rug en in zijn been, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
In de zaak met parketnummer 18/249319-21 acht de rechtbank het primaire feit wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
hij op 16 september 2021te Emmen uit een winkel aan de [adres] , noten en snoep en donuts en lasagne en yoghurt, die aan [bedrijf] toebehoorden, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.
In de zaak met parketnummer 18/095762-23 acht de rechtbank de feiten onder 2, 3, 4 en 5 wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
2) hij in de periode van 7 januari 2023 tot en met 8 januari 2023, op diverse tijdstippen, te Emmen, meermalen een hoeveelheid (giraal) geld, dat geheel aan [slachtoffer 2] toebehoorde, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte dat weg te nemen geld onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel (te weten middels het pinnen met een gestolen pinpas van voornoemde [slachtoffer 2] );
3) hij op 10 februari 2023 te Emmen, in een woning en/of op een besloten erf waarop een woning staat, gelegen aan de [adres] , alwaar verdachte zich buiten weten of tegen de wil van de rechthebbende bevond, een aantal telefoons (met daarin een pinpas en een hoeveelheid geld) en een Ipad en een handtas met inhoud (in die woning) en een herenfiets (Batavus Vonk N7) (in een schuur op dat erf), die geheel of ten dele aan [slachtoffer 3] , in elk geval aan een ander, toebehoorden, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
4) hij op 10 februari 2023 te Emmen, een hoeveelheid (giraal) geld dat aan [slachtoffer 3] , toebehoorde, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte dat weg te nemen geld onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel (te weten middels het pinnen met een gestolen pinpas);
5) hij op 24 februari 2023 te Emmen, in een woning, gelegen aan de [adres] , alwaar hij, verdachte, zich buiten weten of tegen de wil van de rechthebbende bevond, enig goed dat l aan [slachtoffer 4] toebehoorde, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl hij, verdachte, zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak.
In de zaak met parketnummer 18/328127-23 acht de rechtbank de feiten onder 1 subsidiair, 2 subsidiair, 3, 4, 5 en 6 wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
1. hij in de periode van 15 februari 2023 tot en met 8 maart 2023 te Emmen, een Toyota Starlet voorhanden heeft gehad, terwijl hij ten tijde het voorhanden krijgen van dit goed wist dat het een door misdrijf verkregen goed betrof;
2) hij omstreeks 21 november 2023 te Emmen, een bankkaart (op naam [slachtoffer 7] ) voorhanden heeft gehad, terwijl hij ten tijde van het voorhanden krijgen van dit goed wist dat het een door misdrijf verkregen goed betrof;
3) hij op 7 november 2023 te Emmen, in een woning gelegen aan de [adres] aldaar, alwaar verdachte zich buiten weten of tegen de wil van de rechthebbende bevond, een fietssleutel, die aan een ander toebehoorde, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak;
4) hij op 7 november 2023 te Emmen, op een besloten erf waarop een woning stond, gelegen aan de [adres] aldaar, alwaar verdachte zich buiten weten of tegen de wil van de rechthebbende bevond, een elektrische fiets (Gazelle), die aan een ander toebehoorde, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte die weg te nemen fiets onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel (te weten een gestolen fietssleutel);
5) hij in de periode van 19 november 2023 tot en met 20 november 2023, te Emmen, in een woning, gelegen aan de [adres] aldaar, alwaar verdachte zich buiten weten of tegen de wil van de rechthebbende bevond, een tas (inhoudende onder meer een [bedrijf] pinpas en een kentekenbewijs auto [kenteken] ), aan [slachtoffer 9] , toebehoorden, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
6) hij op 20 november 2023 te Emmen, een hoeveelheid (giraal) geld dat aan [slachtoffer 9] toebehoorde, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte dat weg te nemen geld onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel (te weten een gestolen pinpas).
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.