ECLI:NL:RBNNE:2024:1206

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
28 maart 2024
Publicatiedatum
4 april 2024
Zaaknummer
C/18/233253 KG RK 24-92
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek wegens gebrek aan feiten die vooringenomenheid aantonen

Op 28 maart 2024 heeft de Rechtbank Noord-Nederland een wrakingsverzoek afgewezen dat was ingediend door de verzoekster, vertegenwoordigd door advocaat mr. P. Salim. De verzoekster had de wraking aangevraagd van mr. T.J. Sleeswijk-Visser, de rechter die belast was met de behandeling van een civiele procedure. De verzoekster stelde dat er na de mondelinge behandeling op 20 maart 2024 een woordenwisseling had plaatsgevonden tussen de gedaagde partij en haar vader, wat volgens haar de schijn van vooringenomenheid of partijdigheid van de rechter wekte. De rechter had de advocaat van de gedaagde partij en zijn cliënten naar een aparte kamer begeleid voor een gesprek, waarvan de inhoud onbekend was voor de verzoekster en haar advocaat.

De rechtbank overwoog dat de verzoekster geen overtuigende feiten of omstandigheden had aangedragen die de schijn van vooringenomenheid konden onderbouwen. De rechter had in haar schriftelijke reactie aangegeven dat de gang van zaken anders was verlopen dan de verzoekster had geschetst. De rechtbank concludeerde dat er geen bewijs was dat de rechter in strijd met de beginselen van hoor en wederhoor had gehandeld.

De rechtbank baseerde haar beslissing op artikel 36 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering en artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens. De rechtbank oordeelde dat de verzoekster niet had aangetoond dat er sprake was van een gebrek aan onpartijdigheid van de rechter. Het wrakingsverzoek werd afgewezen, en de procedure met zaaknummer 10938785 W EXPL 24-12 werd voortgezet in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van het indienen van het verzoek.

Uitspraak

beslissing

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Wrakingskamer
zaaknummer: C/18/233253 KG RK 24-92
Beslissing van 28 maart 2024
van de meervoudige wrakingskamer van de rechtbank op het verzoek van
[verzoekster]
hierna te noemen: de verzoekster,
advocaat mr. P. Salim,
strekkende tot de wraking van
mr. T.J. Sleeswijk-Visser
rechter in deze rechtbank,
hierna te noemen: de rechter.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 20 maart 2024;
- het schriftelijke wrakingsverzoek van 21 maart 2024;
- de schriftelijke reactie van de rechter van 22 maart 2024.

2.Het wrakingsverzoek

2.1.
Het verzoek strekt tot wraking van mr. T.J. Sleeswijk-Visser, kantonrechter, die is belast met de behandeling van de civiele procedure met zaaknummer 10938785 \ VV EXPL 24-12. In voornoemde procedure is de verzoekster de eiseres en [gedaagde] de gedaagde partij.
2.2.
De verzoekster heeft blijkens het schriftelijke wrakingsverzoek, kort samengevat, aan haar verzoek ten grondslag gelegd dat zich na afloop van de mondelinge behandeling ter zitting van 20 maart 2024 zaken hebben voorgedaan waarmee de rechter de schijn van vooringenomenheid dan wel partijdigheid heeft gewekt. Daartoe heeft de verzoekster aangevoerd dat na afloop van de mondelinge behandeling een woordenwisseling heeft plaatsgevonden tussen de gedaagde partij en de vader van verzoekster, waarna de rechter de advocaat van de verzoekster buiten de zittingszaal heeft aangesproken. De rechter heeft aan de advocaat van de verzoekster medegedeeld dat de vader van de verzoekster de gedaagde partij heeft uitgescholden en dat dit door de griffier is genoteerd. Vervolgens heeft de rechter de advocaat van de gedaagde partij en zijn cliënten naar een aparte kamer begeleid en aldaar een gesprek gevoerd, waarvan de inhoud voor de verzoekster en haar advocaat onbekend is. De omstandigheid dat de rechter na de sluiting van de mondelinge behandeling in een aparte kamer een gesprek heeft gevoerd met de advocaat van de gedaagde partij en zijn cliënten zonder daarbij hoor en wederhoor toe te passen, maakt volgens de verzoekster dat de rechter de schijn van vooringenomenheid dan wel partijdigheid heeft gewekt. Daar komt bij dat de griffier het proces-verbaal na de sluiting van de behandeling heeft aangevuld, terwijl het gesprek in afwezigheid van de verzoekster en haar advocaat heeft plaatsgevonden.

3.Het standpunt van de rechter

3.1.
De rechter berust niet in het verzoek tot wraking en heeft haar standpunt ten aanzien van het wrakingsverzoek kenbaar gemaakt per brief van 22 maart 2024.
3.2.
De rechter heeft gesteld dat de feitelijke gang van zaken anders is verlopen. De rechter heeft aangegeven dat zij na afloop van de mondelinge behandeling ter zitting door de griffier erop is gewezen dat de vader van de verzoekster de gedaagde partij had uitgescholden. De rechter is vervolgens de partijen achter nagelopen en heeft op de gang aan de gedaagde partij medegedeeld wat zij zojuist van de griffier had vernomen. Daarbij heeft de rechter gezegd dat zij de vader van de verzoekster zou aanspreken. De gedaagde partij liep op dat moment een spreekkamer in, terwijl de rechter zich nog steeds op de gang bevond. De rechter is de gedaagde niet gevolgd de spreekkamer in. Vervolgens heeft de rechter aan de vader van de verzoekster en de advocaat van verzoekster medegedeeld wat zij van de griffier had vernomen. Daarbij heeft de rechter aangegeven dat zij niet gediend was van dergelijk gedrag in de zittingszaal. Aangezien de mondelinge behandeling ter zitting al was gesloten en de handelswijze van de vader van de verzoekster irrelevant is voor een te nemen beslissing, is al hetgeen wat zich heeft afgespeeld na de sluiting van de behandeling niet door de griffier opgenomen in het proces-verbaal.

4.De beoordeling

4.1.
De rechtbank overweegt dat voor de beoordeling van wrakingsverzoeken de toepasselijke norm is gegeven in artikel 36 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv) en artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM), in samenhang met de door de Hoge Raad en het Europese Hof voor de Rechten van de Mens daaromtrent ontwikkelde criteria.
4.2.
Artikel 36 Rv bepaalt dat op verzoek van een partij de rechter die een zaak behandelt kan worden gewraakt op grond van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter in de zin van artikel 36 Rv en artikel 6 EVRM dient voorop te staan dat een rechter uit hoofde van zijn of haar aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens een procespartij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij die procespartij bestaande vrees dienaangaande objectief gerechtvaardigd is. Daarbij kan rekening gehouden worden met de uiterlijke schijn. Het enkele subjectieve oordeel van verzoeker is niet doorslaggevend.
4.3.
De rechtbank overweegt dat er gelet op de schriftelijke reactie van de rechter niet is komen vast te staan dat er na afloop van de mondelinge behandeling een gesprek heeft plaatsgevonden tussen de rechter en de advocaat van de gedaagde partij en zijn cliënten, buiten de aanwezigheid van de verzoekster en haar advocaat. Evenmin is er gelet op de schriftelijke reactie van de rechter alsmede het proces-verbaal van de mondelinge behandeling komen vast te staan dat het proces-verbaal na afloop van de mondelinge behandeling door de griffier is aangevuld. Het voorgaande brengt met zich dat de omstandigheden die de verzoekster aan haar verzoek tot wraking ten grondslag heeft gelegd, niet kunnen leiden tot een succesvolle wraking. Door de verzoekster zijn geen overige feiten of omstandigheden gesteld waaruit (de schijn van) vooringenomenheid dan wel partijdigheid moet worden afgeleid.
4.4.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat het wrakingsverzoek dient te worden afgewezen.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
wijst het verzoek af;
5.2.
bepaalt dat de procedure met zaaknummer 10938785 W EXPL 24-12 wordt voortgezet in de stand waarin deze zich ten tijde van het indienen van het verzoek tot wraking bevond;
5.3.
beveelt onverwijlde mededeling van deze beslissing aan:
- de verzoekster;
- mr. T.J. Sleeswijk-Visser;
- de betrokken partijen.
Deze beslissing is gegeven door mr. M. Brinksma, voorzitter, mr. C.W. Couperus-van Kooten en mr. H.J. Idzenga, rechters, in tegenwoordigheid van de griffier, mr. M.A. Toussaint, en in het openbaar uitgesproken op 28 maart 2024.
de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.