ECLI:NL:RBNNE:2024:1205

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
20 maart 2024
Publicatiedatum
4 april 2024
Zaaknummer
C/18/232861/ KG RK 24-81
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wrakingsverzoek ongegrond verklaard wegens gebrek aan grond voor vooringenomenheid

Op 20 maart 2024 heeft de meervoudige wrakingskamer van de Rechtbank Noord-Nederland een wrakingsverzoek van een verzoeker ongegrond verklaard. De verzoeker had aangevoerd dat er objectief gerechtvaardigde vrees bestond voor vooringenomenheid van de rechter, mr. T.F. Bruinenberg, omdat deze geen transport had geregeld voor de verzoeker, die gedetineerd was, om hem in staat te stellen ter zitting het woord te voeren. De verzoeker stelde dat deze weigering een indicatie was van partijdigheid.

De rechter, mr. T.F. Bruinenberg, heeft in zijn schriftelijke reactie op het wrakingsverzoek aangegeven dat hij niet op de hoogte was van het verzoek om transport en dat de weigering om dit te regelen door de griffie was genomen, niet door hemzelf. Hij betoogde dat er geen sprake was van partijdigheid of vooringenomenheid en dat het wrakingsverzoek zowel feitelijk als juridisch geen grondslag had.

De wrakingskamer heeft de relevante juridische normen, zoals artikel 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens, in overweging genomen. De rechtbank concludeerde dat de door de verzoeker aangevoerde gronden niet konden leiden tot de conclusie dat er sprake was van vooringenomenheid of partijdigheid van de rechter.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het verzoek tot wraking ongegrond verklaard en bepaald dat de procedure met zaaknummer LEE 23/3705 voortgezet zal worden in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek. De beslissing is openbaar uitgesproken en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

beslissing

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Wrakingskamer
zaaknummer: C/18/232861/ KG RK 24-81
Beslissing van 20 maart 2024
van de meervoudige wrakingskamer van de rechtbank op het verzoek van
[verzoeker] ,
hierna te noemen: de verzoeker
strekkende tot de wraking van
mr. T.F. Bruinenberg,
rechter in deze rechtbank,
hierna te noemen: de rechter.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het schriftelijke wrakingsverzoek van 11 maart 2024;
- de schriftelijke reactie van de rechter van 12 maart 2024.

2.Het wrakingsverzoek

2.1.
Het verzoek strekt tot wraking van mr. T.F. Bruinenberg, bestuursrechter, die is
belast met de behandeling van de bestuursrechtelijke procedure met zaaknummer LEE 23/3705.
2.2.
De verzoeker heeft blijkens het schriftelijke wrakingsverzoek, kort samengevat, aan zijn verzoek ten grondslag gelegd dat er objectief gerechtvaardigde vrees bestaat dat de rechter jegens hem vooringenomen is. Daartoe heeft de verzoeker aangevoerd dat hij gedetineerd is en dat de rechter geen transport voor hem heeft willen regelen vanuit de penitentiaire inrichting naar de rechtbank, in verband met een geplande zitting. Daaruit blijkt volgens de verzoeker dat de rechter hem niet in de gelegenheid wil stellen om ter zitting het woord te voeren.

3.Het standpunt van de rechter

3.1.
De rechter berust niet in het verzoek tot wraking en heeft zijn standpunt ten aanzien van het wrakingsverzoek kenbaar gemaakt per brief van 12 maart 2024.
3.2.
De rechter heeft zich op het standpunt gesteld dat er geen sprake is van enige partijdigheid of vooringenomenheid aan zijn zijde. Tevens heeft de rechter zich op het standpunt gesteld dat het wrakingsverzoek zowel een feitelijke als een juridische grondslag mist. Daartoe heeft de rechter aangevoerd dat hij niet op de hoogte was van het door de verzoeker ingediende verzoek strekkende tot transport vanuit de penitentiaire inrichting naar de rechtbank, in verband met de geplande zitting op 13 maart 2024. Het verzoek is ingediend bij de griffie van de rechtbank en is ten onrechte niet aan hem als behandelend rechter voorgelegd. De rechter was evenmin op de hoogte van de schriftelijke weigering van de griffie op het verzoek.

4.De beoordeling

4.1.
De wrakingskamer overweegt dat voor de beoordeling van wrakingsverzoeken de toepasselijke norm is gegeven in artikel 8:15 Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) en artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM), in samenhang met de door de Hoge Raad en het Europese Hof voor de Rechten van de Mens daaromtrent ontwikkelde criteria.
4.2.
Artikel 8:15 Awb bepaalt dat op verzoek van een partij de rechter die een zaak behandelt kan worden gewraakt op grond van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
4.3.
De rechtbank overweegt dat het verzoek tot wraking zich richt op de weigering op het verzoek om transport te regelen vanuit de penitentiaire inrichting naar de rechtbank. Uit de schriftelijke reactie van de rechter blijkt dat de weigering op het verzoek door de griffie is genomen en niet door de rechter. Het voorgaande brengt met zich dat aan de door de verzoeker genoemde wrakingsgrond geen handelen of nalaten van de rechter ten grondslag ligt. De door de verzoeker genoemde grond kan derhalve niet tot de conclusie leiden dat sprake is van vooringenomenheid dan wel partijdigheid aan de zijde van de rechter of objectief gerechtvaardigde vrees daarvoor. Bovendien blijkt uit de schriftelijke reactie van de rechter dat het verzoek van de verzoeker alsnog op de juiste wijze in behandeling zal worden genomen en dat de rechter daarop een gemotiveerde beslissing zal nemen.
4.4.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, zal de rechtbank het verzoek tot wraking ongegrond verklaren.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
verklaart het verzoek tot wraking ongegrond;
5.2.
bepaalt dat de procedure met zaaknummer LEE 23/3705 wordt voortgezet in de stand waarin deze zich ten tijde van het indienen van het verzoek tot wraking bevond;
5.3.
beveelt onverwijlde mededeling van deze beslissing aan:
- de verzoeker;
- mr. T.F. Bruinenberg;
- de betrokken partijen.
Deze beslissing is gegeven door mr. M. Brinksma, voorzitter, mr. C.W. Couperus-van Kooten en mr. H.J. Idzenga, rechters, in tegenwoordigheid van de griffier, mr. M.A. Toussaint, en in het openbaar uitgesproken op 20 maart 2024.
griffier voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.