ECLI:NL:RBNNE:2024:1187

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
3 april 2024
Publicatiedatum
3 april 2024
Zaaknummer
C/17/191361 / HA ZA 23-196
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot aanwijzing van een noodweg tussen buren in het kader van burenrechtelijke geschillen

In deze zaak, die voor de Rechtbank Noord-Nederland is behandeld, hebben buren [A 2] c.s. en [C] een geschil over de toegang tot een weiland dat eigendom is van [C]. [C] heeft een vordering ingesteld om de oprit van [A 2] c.s. aan te wijzen als noodweg, omdat hij stelt dat hij geen behoorlijke toegang heeft tot zijn perceel. De rechtbank heeft de procedure gevolgd, waarbij eerdere bindende adviezen van televisieprogramma's zijn meegenomen, en heeft vastgesteld dat er al jarenlang burenrechtelijke conflicten bestaan tussen de partijen. De rechtbank heeft geoordeeld dat [C] onvoldoende heeft aangetoond dat een behoorlijke exploitatie van zijn erf niet mogelijk is zonder de aanwijzing van een noodweg. De rechtbank heeft vastgesteld dat [C] zelf verantwoordelijk is voor de aanpassingen aan zijn perceel die de toegang tot het weiland belemmeren. De vordering van [C] is afgewezen, en hij is veroordeeld in de kosten van het geding. De uitspraak is gedaan op 3 april 2024.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling privaatrecht
Locatie Leeuwarden
zaaknummer / rolnummer: C/17/191361 / HA ZA 23-196
Vonnis van 3 april 2024
in de zaak van

1.[A 1] ,

wonende te [woonplaats] ,
2.
[B],
wonende te [woonplaats] ,
eisers in conventie,
verweerders in reconventie,
advocaat mr. N.J. Mesu te Joure,
tegen
[C],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
advocaat mr. L.G. van der Meer te Heerenveen.
Partijen zullen hierna [A 2] c.s. (en eiser sub 1 afzonderlijk: [A 2] ) en [C] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 13 december 2023
  • de conclusie van antwoord in reconventie
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 21 februari 2024 (wat betreft de vaststellingsovereenkomst)
  • de schriftelijke aantekeningen van de griffier van de mondelinge behandeling
  • de pleitnota van mr. Mesu
  • de pleitnota van mr. Van der Meer.
1.2.
Vervolgens is vonnis bepaald in reconventie. De zaak in conventie is aangehouden in afwachting van de uitvoering van hetgeen ter gelegenheid van de mondelinge behandeling is overeengekomen, zoals neergelegd in het proces-verbaal van de mondelinge behandeling.

2.De feiten

In reconventie

2.1.
Partijen zijn buren van elkaar.
2.2.
[C] is sinds 2002 samen met zijn echtgenote, die in 2022 is overleden, eigenaar van de woning aan de [Adres X] , kadastraal bekend gemeente [X] . Het perceel van [C] is ongeveer 5000 m2 groot. De woning van [C] bevindt zich aan de voorzijde van zijn perceel, welk deel van zijn perceel aan de openbare weg ( [weg] ) grenst. Achter de woning van [C] bevindt zich een stuk weiland - met agrarische bestemming - waarop [C] hobbymatig vier paarden houdt.
2.3.
[A 2] c.s. is woonachtig in de ten oosten van het perceel van [C] gelegen woning aan de [Adres Y] , kadastraal bekend gemeente [Y] . De woning van [A 2] c.s. bevindt zich - evenals bij [C] het geval is - aan de voorzijde van zijn perceel. [A 2] (eiser sub 1) heeft deze woning in 2013 geërfd van zijn ouders, die voordien woonachtig waren in deze woning. Aan de westzijde van het perceel van [A 2] - aan de zijde van het perceel van [C] - bevindt zich een pad dat naar de achterzijde van zijn perceel loopt (hierna: de oprit van [A 2] c.s.). Het perceel van [A 2] c.s. grenst aan de achterzijde aan het weiland van [C] . [A 2] en zijn zoon hebben een groot aantal (tientallen) oldtimers in eigendom die zich op het perceel van [A 2] c.s. bevinden en in een op het perceel aanwezige garage/schuur. Samen met zijn zoon restaureert en repareert [A 2] deze oldtimers.
2.4.
Op onderstaande kadastrale kaart zijn de percelen van partijen weergegeven. Met een gele markering is de oprit van [A 2] c.s. aangegeven.
2.5.
Tussen partijen bestaan al jarenlang diverse burenrechtelijke conflicten. In het jaar 2016 hebben zij het televisieprogramma "De Rijdende Rechter" ingeschakeld. Het aan mr. J.S. Reid voorgelegde geschil betrof de vraag of - zoals [C] stelde - het perceel van [A 2] c.s. (de hiervoor bedoelde oprit) was belast met een erfdienstbaarheid van weg ten behoeve van het perceel van [C] . Mr. Reid heeft in een bindend advies van 18 januari 2017 beslist dat dat niet (meer) het geval was. Weliswaar bestond er vanaf 1929 een recht van weg over het perceel van (thans) [A 2] c.s. ten behoeve van het perceel van (thans) [C] , maar dit recht is volgens mr. Reid in 1968 vervallen als gevolg van de titelzuiverende werking van de ruilverkaveling die toen heeft plaatsgevonden. Ook is volgens mr. Reid geen sprake van verkrijgende of bevrijdende verjaring van het recht van weg. Van goede trouw is volgens hem geen sprake en evenmin van ondubbelzinnig bezit. Wat betreft dat laatste heeft hij overwogen dat het gebruik dat [C] nog van de oprit van [A 2] c.s. maakte, steeds is gebaseerd op een eventuele toestemming van [A 2] c.s. (en zijn rechtsvoorgangers).
2.6.
In ieder geval vanaf het jaar 2010 heeft [C] - gelet op de geschillen tussen hem en (de rechtsvoorgangers van) [A 2] c.s. - geen gebruik meer gemaakt van de oprit van [A 2] c.s. [C] maakte vanaf dat jaar gebruik van een dam die zich op het perceel van de agrariër [D] bevond en die voor [C] bereikbaar was door zich te begeven via de Jousterweg en vervolgens om het perceel met de woning aan de [Adres D] .
[C] en [D] hebben op enig moment een pachtovereenkomst gesloten.
2.7.
In 2022 hebben partijen wederom (burenrechtelijke) geschillen voorgelegd aan een televisieprogramma, namelijk het programma "Mr. Frank Visser doet uitspraak". Mr. Frank Visser heeft hierop op 7 september 2022 in een bindend advies beslist. De conventionele vordering heeft betrekking op een aantal van die geschillen. Het gebruik door [A 2] c.s. van de oprit van [C] maakte geen onderdeel uit van de aan mr. Visser voorgelegde geschillen.
2.8.
Na het overlijden van de echtgenote Van [C] in 2022 heeft [D] aan [C] aangekondigd dat hij de dam zou verwijderen. [C] heeft hier niet tegen geprotesteerd. De dam is vervolgens in 2023 verwijderd.

3.De vordering in reconventie

3.1.
De vordering van [C] strekt er - na vermindering van eis ter gelegenheid van de mondelinge behandeling - dat de rechtbank, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
1. het gedeelte van het perceel [Y] , zoals aangegeven op de kadastrale kaart van [C] -5 (de rechtbank begrijpt: 6) bij conclusie van antwoord aan te wijzen als noodweg ten dienste van perceel [Y] en ten laste van perceel [Y] ;
2. [A 2] c.s. beveelt deze aanwijzing van noodweg te gedogen op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 500,00 per dag of gedeelte daarvan gedurende welke [A 2] c.s. weigert aan dit bevel te voldoen, na betekening van dit vonnis;
3. [A 2] c.s. veroordeelt in de kosten van het geding.
3.2.
[A 2] c.s. voert verweer.
3.3.
Op de stellingen en verweren van partijen wordt hierna - voor zover van belang - nader ingegaan.
4. Het geschil en de beoordeling daarvan
In reconventie
4.1.
De vordering van [C] strekt ertoe dat de oprit van [A 2] c.s. als noodweg wordt aangewezen. Volgens [C] is een behoorlijke exploitatie van zijn perceel (het achtergelegen weiland) niet meer mogelijk omdat hij niet langer gebruik kan maken van de dam op het erf van [D] . Het weiland dient volgens [C] voor hem bereikbaar te zijn voor het afleveren van voer voor de paarden. Ook landbouwvoertuigen moeten het weiland kunnen bereiken, onder meer voor het hekkelen van de sloten. Volgens [C] is dit niet mogelijk via zijn eigen perceel.
4.2.
[A 2] c.s. heeft hiertegen aangevoerd dat de rechtsvoorganger van [C] - de familie [E] - gelet op het vervallen van de erfdienstbaarheid in het kader van de ruilverkaveling in 1968 een pad heeft aangelegd aan de westzijde van het perceel (grenzend aan het perceel [Adres E] ). Volgens [A 2] c.s. maakte de familie [E] en ook volgende bewoners van de [Adres X] gebruik van dit pad om het achterliggende weiland te bereiken. Toen [C] in 2002 eigenaar werd van de Jousterweg 14 liep er dus een pad naar het achtergelegen weiland. Dit verharde pad was volgens [A 2] c.s. 3,08 meter breed en was geschikt om met klein agrarisch materieel, waaronder een tractor, overheen te rijden. Volgens [A 2] c.s. is het aan [C] zelf te wijten dat hij dit pad vanaf het jaar 2004 heeft "volgebouwd" waardoor hij thans geen toegang meer heeft tot het achtergelegen weiland. [A 2] c.s. stelt zich op het standpunt dat [C] dit pad in de oude staat kan herstellen. Daarbij heeft [A 2] c.s. opgemerkt dat ook zijn oprit in de huidige toestand niet geschikt is om het achterliggende weiland van [C] met landbouwvoertuigen te bereiken. Daartoe zal er een op het erf van [A 2] c.s. bevindende schuur - waarin zich oldtimers bevinden - moeten worden afgebroken en zal de oprit van andere bestrating moeten worden voorzien. Bij een aanwijzing van zijn oprit als noodweg, zal [A 2] c.s. bovendien de mogelijkheid worden ontnomen om deze oprit als parkeerplaats voor zijn camper te gebruiken, aldus nog steeds [A 2] c.s.
4.3.
De rechtbank stelt voorop dat een eigenaar van een erf dat geen behoorlijke toegang heeft tot een openbare weg, op grond van artikel 5:57 BW van de eigenaren van de naburige erven aanwijzing van een noodweg ten dienste van zijn erf kan vorderen. Voor aanwijzing van een noodweg is in het algemeen beslissend of een behoorlijke exploitatie van het erf mogelijk is, rekening houdend met de normale bestemming ervan.
4.4.
De rechtbank is van oordeel dat [C] onvoldoende onderbouwd heeft gesteld dat een behoorlijke exploitatie van zijn erf (het achtergelegen weiland) niet mogelijk is zonder aanwijzing van een noodweg. [C] heeft niet weersproken dat toen hij in 2002 eigenaar werd van zijn perceel, zich aan de westzijde daarvan (grenzend aan het perceel [Adres E] ) een pad bevond die van de openbare weg naar de achterzijde van zijn perceel liep. [C] heeft voorts niet weersproken dat hij nadien zodanige wijzigingen heeft doorgevoerd, dat dit pad op meerdere plaatsen is versmald/geblokkeerd. De rechtbank begrijpt dat hij aan de achterzijde van zijn woning een serre heeft geplaatst en dat hij een deel van dit voormalige pad in gebruik heeft genomen als tuin (met bielzen) en dat door hem een schuttingdeur is geplaatst.
4.5.
Hoewel vast staat dat [C] zijn erf op dit moment niet behoorlijk kan exploiteren met gebruikmaking van zijn eigen pad, is de rechtbank van oordeel dat deze omstandigheid geen aanwijzing van een noodweg over het (op dit moment evenmin geschikte) perceel van [A 2] c.s. rechtvaardigt. Aanwijzing van een noodweg kan pas aan de orde zijn, wanneer de eigenaar die de aanwijzing vordert eerst zelf alle mogelijkheden heeft onderzocht van te treffen maatregelen die redelijkerwijs van hem gevergd kunnen worden om een normale exploitatie mogelijk te maken. Zoals hiervoor is overwogen heeft [C] zelf bewerkstelligt dat zijn westelijk gelegen pad niet geschikt is om met landbouwvoertuigen het achtergelegen weiland te bereiken. [C] stelt dat dit pad ook vóór de door hem verrichte aanpassingen daarvoor niet geschikt was omdat dit pad op het smalste gedeelte volgens hem ook bij het verwijderen van de door hem aangebrachte bebouwing/obstakels slechts 2,90 meter breed is. De rechtbank volgt [C] hierin niet. Desgevraagd heeft [C] ter gelegenheid van de mondelinge behandeling medegedeeld dat hij via het pad vier hooibalen tegelijk naar het achtergelegen weiland kan vervoeren in plaats van 20. Het kan zo zijn dat het voor [C] makkelijker en sneller is om gebruik te maken van de (bredere) oprit van [A 2] c.s., maar dit ongemak rechtvaardigt nog niet de aanwijzing van een noodweg. Ook overigens is onvoldoende gesteld of gebleken dat noodzakelijke werkzaamheden zoals het eens per jaar hekkelen van de sloten onmogelijk is bij een doorgang van op zijn smalst 2,90 meter. Zonder nadere motivering - die ontbreekt - valt niet in te zien dat dit niet met een kleiner landbouwvoertuig mogelijk is of op andere wijze kan worden uitgevoerd. Ook de ruilverkavelingscommissie is er destijds kennelijk vanuit gegaan dat er geen noodzaak was ten behoeve van het onderhavige perceel een erfdienstbaarheid van weg te vestigen omdat de eigenaar van het erf geacht moest worden de achterliggende weide over eigen erf te bereiken. Naar het oordeel van de rechtbank kan in de omstandigheid dat [C] het pad zelf in de loop der jaren heeft versmald/geblokkeerd, van hem worden gevergd dat hij deze feitelijke obstakels op het eigen erf weer verwijdert teneinde er voor zorg te dragen dat de toegang tot de openbare weg van het ingesloten erf (het achtergelegen weiland) wordt hersteld. Daarbij wordt opgemerkt dat ter gelegenheid van de mondelinge behandeling aan de orde is gekomen dat [C] zonder protest akkoord is gegaan met de verwijdering van de dam door [D] . Hoewel het begrijpelijk is dat [C] op dat moment door het overlijden van zijn echtgenote "zijn hoofd er niet bij had", is dit wel een omstandigheid die voor zijn rekening dient te komen. De vordering die ertoe strekt dat de oprit van [A 2] c.s. als noodweg zal worden aangewezen, zal dus worden afgewezen.
4.6.
[C] zal als de in het ongelijk te stellen partij worden veroordeeld in de kosten van het geding. De kosten aan de zijde van [A 2] c.s. worden vastgesteld op:
- salaris voor de advocaat € 1.228,00 (2 punten x tarief € 614,00)
- nakosten
€ 178,00(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal € 1.406,00.

5.De beslissing

De rechtbank
in reconventie
5.1.
wijst de vordering af;
5.2.
veroordeelt [C] in de kosten van het geding, aan de zijde van [A 2] c.s. vastgesteld op € 1.406,00 te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe en te vermeerderen met een bedrag van € 92,00 en de kosten van betekening indien [C] niet tijdig aan de veroordeling voldoet en het vonnis daarna wordt betekend.
Dit vonnis is gewezen door mr. T.K. Hoogslag en in het openbaar uitgesproken op 3 april 2024. [1]

Voetnoten

1.82.