Alle benadeelde partijen hebben verzocht de vordering te verhogen met de wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan en een schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
Het standpunt van de officier van justitie
Ten aanzien van de vordering van benadeelde heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat de vordering niet-ontvankelijk verklaard dient te worden, omdat de vordering in het geheel geen betrekking heeft op de aan verdachte verweten gedragingen.
Ten aanzien van de vordering van benadeelde heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat de vordering niet-ontvankelijk verklaard dient te worden, omdat de vordering betrekking heeft op de schade die is ontstaan na de bankhelpdeskfraude, hetgeen verdachte niet ten laste is gelegd.
Ten aanzien van de vordering van benadeelde heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat de vordering voor toewijzing vatbaar is. Voor wat betreft de hoogte van het bedrag heeft zij zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Ten aanzien van de vorderingen van benadeelden en heeft de officier van
justitie zich op het standpunt gesteld dat beide vorderingen niet-ontvankelijk verklaard dienen te worden, omdat beide vorderingen lijken te gaan om marktplaatsfraude waarbij een gekocht product niet is geleverd, hetgeen verdachte niet ten laste is gelegd.
Ten aanzien van de vordering van benadeelde heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat de vordering niet-ontvankelijk verklaard dient te worden, omdat deze schade door de bank reeds is vergoed.
Ten aanzien van de vordering van benadeelde heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat deze voor wat betreft de materiële kosten niet-ontvankelijk verklaard dienen te worden, gelet op het ontbreken van een deugdelijke onderbouwing. De proceskosten kunnen worden toegewezen tot een bedrag van 116,80, bestaande uit de treinreiskosten voor het bijwonen van de zitting en de hotelovernachting.
Ten aanzien van de vordering van de heeft de officier van justitie geconcludeerd dat de vordering toewijsbaar is tot een bedrag van 4.900,28, bestaande uit de posten ten aanzien van aangevers [slachtoffers] en de gemaakte onderzoekskosten. Voor het overige dient de vordering niet-ontvankelijk te worden verklaard, omdat deze posten betrekking hebben op de niet aan verdachte tenlastegelegde bankhelpdeskfraude en op personen die niet bekend zijn in het dossier.
Ten aanzien van de vordering van de heeft de officier van justitie als volgt geconcludeerd. Ter terechtzitting is de vordering teruggebracht tot het bedrag dat ziet op de 38 aangevers in het dossier die schadeloos zijn gesteld. De vordering is daarom geheel toewijsbaar.
Ten aanzien van de vordering van de heeft de officier van justitie geconcludeerd dat de vordering toewijsbaar is tot een bedrag van 835,00, bestaande uit de posten ten aanzien van aangevers [slachtoffers] . Voor het overige dient de vordering niet-ontvankelijk te worden verklaard, omdat deze posten en de onderzoekskosten betrekking hebben op de niet aan verdachte tenlastegelegde bankhelpdeskfraude en personen die niet bekend zijn in het dossier.
Ten aanzien van de vordering van de heeft de officier van justitie geconcludeerd dat de vordering toewijsbaar is tot een bedrag van 1.455,00, bestaande uit de enkele post die betrekking heeft op aangever [slachtoffers] en de onderzoekskosten. Voor het overige dient de vordering niet-ontvankelijk verklaard te worden, omdat deze posten betrekking hebben op personen die niet bekend zijn in het dossier.
De officier van justitie heeft daarbij telkens de hoofdelijke aansprakelijkheid en toepassing van de schadevergoedingsmaatregel gevorderd, waarbij de gijzeling vastgesteld dient te worden op nihil vanwege de minderjarige leeftijd van verdachte.
Het standpunt van de verdediging
Ten aanzien van de vordering van benadeelde heeft de raadsvrouw bepleit de vordering af te wijzen dan wel niet-ontvankelijk te verklaren, omdat alle opgevoerde posten geen rechtstreekse schade betreffen.
Ten aanzien van de vordering van benadeelde heeft de raadsvrouw primair bepleit de vordering af te wijzen. De vordering ziet immers op de diefstal met betrekking tot de bankhelpdeskfraude, hetgeen verdachte niet ten laste is gelegd. Hierdoor staan de gevorderde materiële kosten in een te ver verwijderd verband tot verdachte en ontbreekt de wettelijke grondslag voor de immateriële schade.
Subsidiair heeft de raadsvrouw bepleit dat de vordering niet-ontvankelijk verklaard dient te worden, omdat niet vastgesteld kan worden dat de sessies bij de psycholoog rechtstreeks betrekking hebben op de ten laste gelegde feiten.
Ten aanzien van de vordering van benadeelde heeft de raadsvrouw bepleit de vordering af te wijzen, omdat geen sprake is geweest van enige vorm van aantasting in de persoon op andere wijze zoals bedoeld in artikel 6:106, eerste lid aanhef en onder b van het Burgerlijk wetboek (verder: BW).
Ten aanzien van de vordering van benadeelde heeft de raadsvrouw bepleit de vordering af te wijzen, omdat de vordering niet is onderbouwd en geen rechtstreekse schade betreft.
Ten aanzien van de vordering van benadeelde heeft de raadsvrouw bepleit de vordering af te wijzen dan wel niet-ontvankelijk te verklaren, omdat uit de aangifte blijkt dat deze schade reeds is vergoed door de ING Bank.
Ten aanzien van de vordering van heeft de raadsvrouw bepleit de vordering af te wijzen, omdat de vordering geen enkel raakvlak heeft met de aan verdachte ten laste gelegde feiten.
Ten aanzien van de vordering van benadeelde heeft de raadsvrouw bepleit de vordering af te wijzen, omdat de schade reeds is vergoed door de bank, de reiskosten naar het politiebureau niet zijn onderbouwd en de begrote kosten voor de aanwezigheid op de zitting, de hotelovernachting en de gederfde inkomsten onnodig en disproportioneel zijn.
Ten aanzien van de vordering van de heeft de raadsvrouw bepleit dat de vordering toewijsbaar is tot een bedrag van 3.982,16, bestaande uit de aangevers die door de bank schadeloos zijn gesteld, te weten [slachtoffers] . De gemaakte onderzoekskosten zijn toewijsbaar tot een bedrag van zevenmaal een half uur, omdat onderbouwing voor een hogere weging ontbreekt. Voor het overige dient de vordering afgewezen dan wel niet-ontvankelijk verklaard te worden. Voor aangever Van der Hee ontbreekt immers het rechtstreekse verband, aangezien deze vordering ziet op de bankhelpdeskfraude, hetgeen verdachte niet wordt verweten. Daar komt bij dat sprake is van deels eigen verantwoordelijkheid van de gedupeerde vanwege het contact met een anonieme beller. De overige personen komen niet voor in het dossier waardoor ook daar geen sprake is van rechtstreekse schade.
Ten aanzien van de vordering van de heeft de raadsvrouw bepleit dat de schadeposten die zien op de aangevers die niet in rechtstreeks verband staan met de namen op de dagvaarding afgewezen moeten worden. In de eerste kolom gaat het daarbij om de namen [slachtoffers] . In de tweede kolom gaat het daarbij om alle namen met uitzondering van die van [slachtoffers] . De overige schadeloosstellingen van aangevers genoemd in de eerste kolom zijn niet onderbouwd middels specificaties en dienen derhalve niet-ontvankelijk verklaard te worden. Ten aanzien van aangever [slachtoffers] dient de vordering gematigd te worden tot een bedrag van 275,13 gelet op de drie bijgevoegde bankafschriften. Ten aanzien van aangever [slachtoffers] dient de vordering niet-ontvankelijk dan wel gematigd te worden, omdat in de aangifte wordt gesproken over een bedrag van bijna 2.300,00 terwijl een hoger bedrag aan schadeloosstelling is overgemaakt. Dit verschil vraagt om een onderbouwing. Ten aanzien van de onderzoekskosten heeft de raadsvrouw bepleit de vordering niet-ontvankelijk te verklaren gelet op de summiere onderbouwing hiervan. Subsidiair heeft de raadsvrouw verzocht de kosten te matigen tot een tarief van een half uur per dossier.
Ten aanzien van de vordering van de heeft de raadsvrouw bepleit dat de vordering toewijsbaar is tot een bedrag van 835,00, bestaande uit de aangevers die door de bank schadeloos zijn gesteld, te weten [slachtoffers] . De gemaakte onderzoekskosten zijn toewijsbaar tot een bedrag van tweemaal een half uur. Voor het overige dient de vordering afgewezen dan wel niet-ontvankelijk verklaard te worden, aangezien een vijftal posten betrekking heeft op de bankhelpdeskfraude, hetgeen verdachte niet wordt verweten en derhalve geen sprake is van rechtstreekse schade. De overige personen komen niet voor in het dossier waardoor ook daar geen sprake is van rechtstreekse schade.
Ten aanzien van de vordering van de heeft de raadsvrouw primair bepleit dat de vordering nietontvankelijk verklaard dient te worden, omdat een machtiging van de ondertekenaar ontbreekt.
Subsidiair heeft de raadsvrouw bepleit dat enkel de post inzake aangever [slachtoffers] met daarbij één uur aan onderzoekskosten toewijsbaar is. Voor het overige dient de vordering afgewezen te worden. De andere twee personen komen immers niet voor in het dossier waardoor geen sprake is van rechtstreekse schade. De drie extra uren aan onderzoekskosten in verband met het zoeken naar verbanden betreffen geen redelijk gemaakte kosten.
Het oordeel van de rechtbank
Zowel de officier van justitie als de verdediging hebben zich op het standpunt gesteld dat de schade die is geleden door de bankhelpdeskfraude in een te ver verwijderd verband staat tot de bewezenverklaarde feiten, zodat daartussen geen rechtstreeks verband bestaat. De rechtbank verwerpt dat standpunt en overweegt daartoe het volgende.
Vooropgesteld moet worden dat een benadeelde partij een vordering tot schadevergoeding kan indienen als er sprake is van schade die rechtstreeks aan haar is toegebracht door het bewezenverklaarde feit (artikel 361 en 51f, eerste lid, Sv). Uit vaste jurisprudentie van de Hoge Raad blijkt dat deze eis niet te strikt moet worden uitgelegd. Er moet worden gekeken naar de concrete omstandigheden van het geval, waarbij de vraag of het slachtoffer is geraakt in het belang dat de geschonden norm beschermt, niet doorslaggevend is. Niet uitgesloten is dat de schade weliswaar niet het rechtstreekse gevolg is van de bewezen verklaarde gedraging als zodanig, maar dat gelet op de uit de bewijsvoering blijkende gedragingen van de verdachte de door de benadeelde partij geleden schade in zodanig nauw verband staat met de bewezenverklaarde oplichtingen, dat die schade redelijkerwijs moet worden aangemerkt als rechtstreeks aan de benadeelde partij door dat feit te zijn toegebracht, zoals bedoeld in voornoemde wetsartikelen.
Kijkend naar de concrete omstandigheden van het geval is naar het oordeel van de rechtbank sprake van een zodanig nauw verband. Verdachte heeft contact gelegd met aanbieders op marktplaats en hen phishing-links gestuurd. In enkele gevallen heeft verdachte vervolgens zelf geld van bankrekeningen van aangevers aangewend voor de aanschaf van goederen en/of cadeaukaarten. Verdachte wist dat er meerdere opties waren zodra de marktplaatsadverteerders hun internetbankierengegevens invulden op de door hem aan hen verstuurde phishing links. Eén van die opties was dat wanneer er grote bedragen op de rekeningen stonden een vierde persoon in opdracht van een onbekend gebleven persoon contact zou opnemen met de adverteerders. Deze vierde persoon zou namens de bank de adverteerders bellen om vanwege zojuist gepleegde phishing, geld veilig te stellen door dit over te maken naar andere rekeningen. Hoewel verdachte niet zelf degene is geweest die zich voordeed als bankhelpdeskmedewerker, heeft hij als medepleger van de daaraan voorafgaande oplichting wel mogelijk gemaakt dat de benadeelden schade hebben geleden. Hij was daarbij een belangrijke en onmisbare schakel. Daar komt bij dat er tussen het moment van het versturen van de phishing links, het verkrijgen van de inloggegevens en het daarop volgende contact met de zogenaamde bankhelpdeskmedewerker geringe tijd zat. De benadeelden werden immers doorgaans binnen enkele minuten dan wel enkele uren na het invullen van de door verdachte kort daarvoor verstuurde DHL link gecontacteerd door de zogenaamde bankhelpdeskmedewerker. De rechtbank benadrukt dat het feit dat verdachte niet heeft gedeeld in de middels bankhelpdeskfraude verkregen buit niet relevant is voor het aannemen van een rechtstreeks verband en evenmin voor diens civielrechtelijke aansprakelijkheid. Voor zover banken hun klanten hebben gecompenseerd voor de schade is dat in het maatschappelijke verkeer een voorzienbare reactie en het rechtstreekse gevolg van een fraude die zich richt op klanten van een bank.
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank alle vorderingen van de natuurlijke personen en de banken die zien op de bankhelpdeskfraude daarom aanmerken als rechtstreekse schade als gevolg van het bewezenverklaarde medeplegen van oplichting. Voorts is de rechtbank van oordeel dat van eigen schuld van de benadeelden omtrent het opnemen van contact met een anonieme beller niet is gebleken.
De rechtbank stelt vast dat de door benadeelde gevorderde schade geen rechtstreeks verband houdt met het bewezen verklaarde. De rechtbank zal daarom bepalen dat de benadeelde partij in de vordering nietontvankelijk is.
De benadeelde partij heeft onder meer vergoeding van immateriële schade gevorderd. In het geval geen sprake is van lichamelijk letsel, zoals hier aan de orde, kan op grond van artikel 6:106 lid 1 BW slechts een vergoeding voor immateriële schade worden toegekend indien de benadeelde partij in zijn eer of goede naam is geschaad of op andere wijze in zijn persoon is aangetast. Geestelijk letsel kan pas worden aangemerkt als aantasting van de persoon, indien de psychische gevolgen voldoende ernstig zijn.
Gevoelens van angst, onzekerheid, schrik en machteloosheid vallen niet onder het bereik van artikel 6:106 BW. De rechtbank stelt vast dat de benadeelde partij naar aanleiding van de phishing en met name de bankhelpdeskfraude veel psychische en relationele problemen ervaart. Deze klachten zijn tot op heden nog steeds aanwezig. Hoewel het de rechtbank duidelijk is geworden dat de benadeelde partij de genoemde klachten en problemen ervaart, kan naar het oordeel van de rechtbank zonder verdere onderbouwing niet zonder meer worden vastgesteld dat sprake is van meer dan psychisch onbehagen en dus van een aantasting van de persoon 'op andere wijze' als bedoeld in artikel 6:106 sub 2 BW. Gelet op het voorgaande zal de rechtbank de vordering van de benadeelde partij ten aanzien van de immateriële schade niet-ontvankelijk verklaren. In aanmerking genomen dat de materiële schade uit de immateriële schade voortvloeit treft deze post hetzelfde lot en zal de vordering ook in zoverre niet-ontvankelijk worden verklaard.
De benadeelde partij heeft vergoeding van immateriële schade gevorderd. Evenals hiervoor is overwogen is de rechtbank van oordeel dat onvoldoende is onderbouwd dat sprake is van schade als bedoeld in artikel 6:106 sub 2 BW. De vordering tot vergoeding van immateriële schade wordt dan ook niet-ontvankelijk verklaard.
De rechtbank stelt vast dat de door benadeelde gevorderde schade geen rechtstreeks verband houdt met het bewezenverklaarde. De rechtbank zal daarom bepalen dat de benadeelde partij in de vordering nietontvankelijk is.
De rechtbank stelt vast dat de ING Bank de door benadeelde partij gevorderde materiële schade reeds heeft vergoed. De vordering zal dan ook worden afgewezen.
De rechtbank stelt vast dat de door benadeelde gevorderde schade geen rechtstreeks verband houdt met het bewezenverklaarde. De rechtbank zal daarom bepalen dat de benadeelde partij in de vordering nietontvankelijk is.
De rechtbank overweegt dat de post reiskosten naar het politiebureau voor het doen van aangifte evenals de post gederfde inkomsten (drie dagen à 600,00) geen schade vormen als bedoeld in artikel 6:96 BW, zodat de vordering zal worden afgewezen. De overige gevorderde posten moeten als proceskosten worden aangemerkt. Omdat de benadeelde partij in het ongelijk is gesteld komen de gevorderde proceskosten voor diens eigen rekening.
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk geworden dat de ABN AMRO Bank schade heeft geleden door het uitbetalen van schadeloosstellingen en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder 1, 2 en 3 bewezen verklaarde. Ter terechtzitting is de vordering teruggebracht tot een bedrag dat ziet op de acht aangevers uit onderhavig dossier die door de ABN AMRO Bank schadeloos zijn gesteld, te weten [slachtoffers] . De vordering zal in zoverre worden toegewezen.
Ten aanzien van de gevorderde onderzoekskosten overweegt de rechtbank als volgt. De ABN AMRO Bank heeft voldoende onderbouwd gesteld welke verrichtingen er hebben plaatsgevonden om de geleden schade te herstellen. Anders dan door de verdediging is bepleit acht de rechtbank een tijdsbesteding van één uur per klant redelijk. Het verweer wordt dan ook verworpen. Daarmee bedraagt het totale bedrag aan onderzoekskosten achtmaal 120,00 = 960,00. De rechtbank is van oordeel dat de vordering ook in zoverre kan worden toegewezen. De toegewezen vordering wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 20 april 2022, onder niet-ontvankelijkverklaring van de vordering voor het overige.
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk geworden dat de ING Bank schade heeft geleden door het uitbetalen van schadeloosstellingen en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder 1, 2 en 3 bewezen verklaarde. Ter terechtzitting is de vordering teruggebracht tot een bedrag dat ziet op de 38 aangevers uit onderhavig dossier die door de ING Bank schadeloos zijn gesteld. Anders dan door de verdediging is bepleit is de rechtbank van oordeel dat de schadeloosstellingen die zijn uitbetaald aan [slachtoffers] wel rechtstreekse schade betreffen. Uit het dossier volgt immers dat aangever [slachtoffers] mede namens haar dochter [slachtoffers] aangifte heeft gedaan. Aangever [slachtoffers] heeft mede namens zijn partner [slachtoffers] aangifte gedaan en ditzelfde geldt voor [slachtoffers] die namens zijn vrouw [slachtoffers] aangifte heeft gedaan. De rechtbank is dan ook van oordeel dat in voornoemde gevallen telkens sprake is geweest van rechtstreekse schade en verwerpt het verweer van de verdediging op dit punt.
Voorts overweegt de rechtbank dat de ING Bank ter terechtzitting haar werkwijze van de uitkering aan schadeloosstellingen voldoende heeft toegelicht. Vast is komen te staan dat de bank eerst middels haar eigen transactiegegevens heeft gecontroleerd of de gestelde weggenomen bedragen daadwerkelijk zijn afgeschreven voordat tot uitkering is overgegaan. De rechtbank is gelet op het voorgaande van oordeel dat de schadeloosstellingen en de hoogte daarvan alle terecht zijn opgevoerd als schadeposten. Het verweer van de verdediging hieromtrent wordt dan ook verworpen. Voorts acht de rechtbank, anders dan door de verdediging is bepleit, de onderzoekskosten voldoende onderbouwd en een tijdsbesteding van één uur per klant redelijk. Ook dit verweer wordt verworpen.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de vordering zoals deze ter terechtzitting is teruggebracht, bestaande uit 38 aangevers, te weten alle aangevers uit de eerste kolom met uitzondering [slachtoffers] en uit de tweede kolom enkel aangevers [slachtoffers] , kan worden toegewezen. Daarbij is de rechtbank uitgegaan van de initiële schadebedragen, dus zonder hierin de reeds door de ING Bank doorgerekende wettelijke rente mee te nemen. De optelling die leidt tot het totaalbedrag van de 38 aangevers is middels een Excel bestand als bijlage 2 aan het vonnis gehecht. De rechtbank komt daarbij uit op een totaalbedrag van 11.747,38. Dat is meer dan de teruggebrachte vordering door de ING Bank zelf. In het civiele recht is het niet mogelijk om een hoger bedrag dan het gevorderde toe te wijzen. Daarom zal de rechtbank de vordering geheel toewijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 20 april 2022. Daarbij specificeert de rechtbank dat het gaat om een bedrag van 11.729,98 aan uitgekeerde schadeloosstellingen en een bedrag van 4.560,00 (38 maal 120,00) aan gemaakte onderzoekskosten.
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat de Rabobank schade heeft geleden door het uitbetalen van schadeloosstellingen en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder 1, 2 en 3 bewezen verklaarde. Ter terechtzitting is de vordering teruggebracht tot een bedrag dat ziet op de zeven aangevers uit onderhavig dossier die door de Rabobank schadeloos zijn gesteld, te weten aangevers [slachtoffers] . Anders dan door de verdediging is bepleit acht de rechtbank ten aanzien van de gevorderde onderzoekskosten een tijdsbesteding van één uur per klant redelijk en voldoende gemotiveerd. Het verweer van de raadsvrouw wordt op dit punt dan ook verworpen. De rechtbank is derhalve van oordeel dat de vordering geheel kan worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 20 april 2022. Daarbij specificeert de rechtbank dat het gaat om een bedrag van 52.977,00 aan uitgekeerde schadeloosstellingen en 840,00 (zevenmaal 120,00) aan gemaakte onderzoekskosten.
De rechtbank is van oordeel dat, ondanks het ontbreken van een machtiging bij de vordering tot schadevergoeding, uit het dossier voldoende blijkt dat de ondertekenaar bevoegd was tot het indienen van de vordering. De persoon die blijkens het aanvullend proces-verbaal namens de Volksbank aangifte heeft gedaan van phishing is immers dezelfde persoon als de ondertekenaar van de vordering tot schadevergoeding. Daarmee is diens bevoegdheid voldoende vast komen te staan.
Voorts is de rechtbank van oordeel dat voldoende aannemelijk is geworden dat de Volksbank schade heeft geleden door het uitbetalen van schadeloosstellingen en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder feiten 1, 2 en 3 bewezen verklaarde. Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat de vordering van de Volksbank moet worden opgesplitst zodat alleen de schadeloosstellingen worden meegerekend die zijn terug te voeren op de bewezenverklaarde feiten betreffende aangevers die daarin worden genoemd. Voorgaande houdt in dat enkel het bedrag inzake aangever [slachtoffers] hiervoor in aanmerking komt. Nu blijkt dat er maar één schadepost toewijsbaar is zal de gevorderde schade bestaande in drie uren aan onderzoekskosten naar het vinden van de verbanden tussen aangevers niet-ontvankelijk verklaard worden, omdat dit geen rechtstreekse schade betreft. Ook hier worden de onderzoekskosten door de rechtbank opgesplitst zodat alleen de onderzoekskosten worden meegerekend die zijn terug te voeren op de bewezenverklaarde feiten.
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank de vordering toewijzen tot een bedrag van 855,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 20 april 2022. De rechtbank verklaart de vordering voor het overige niet-ontvankelijk. Daarbij specificeert de rechtbank dat het gaat om een bedrag van 735,00 aan uitgekeerde schadeloosstelling en 120,00 aan gemaakte onderzoekskosten.
De rechtbank stelt vast dat verdachte telkens de strafbare feiten samen met anderen heeft gepleegd en dat zij naar civielrechtelijke maatstaven hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de schade. De rechtbank zal daarom bepalen dat verdachte de schadevergoeding niet meer aan de benadeelde partijen hoeft te betalen indien (een van) zijn medeverdachte(n) deze al heeft/hebben betaald, en andersom.
De rechtbank zal voor wat betreft de aan de banken toegewezen vorderingen geen
schadevergoedingsmaatregel opleggen, omdat de ABN AMRO Bank, de ING Bank, de Rabobank en de Volksbank professionele partijen zijn die in staat moeten worden geacht om zelfstandig vorderingen te kunnen innen.
De rechtbank zal in geval van een (gedeeltelijke) toewijzing van de vordering verdachte telkens veroordelen in de kosten die de benadeelde partijen tot aan deze uitspraak in verband met de vordering hebben gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partijen ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken. In alle andere gevallen draagt iedere partij de eigen kosten.
De rechtbank heeft gelet op de artikelen 45, 47, 77a, 77g, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77gg, 138ab, 234, 311 en 326 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.
Verklaart het onder feiten 1, 2, 3, 4 en 5 ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.