Ten aanzien van parketnummer 18.069041.24
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III.
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.
De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.
Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het volwassenenstrafrecht dient te worden toegepast. De officier van justitie heeft, onder verwijzing naar het weggingskader voor toepassing van het adolescentenstrafrecht, hiertoe aangevoerd dat verdachte niet meer thuiswonend is en evenmin naar school gaat. De officier van justitie heeft voorts verzocht de behandeling van de strafzaak tegen verdachte voor onbepaalde tijd aan te houden om nader onderzoek te laten verrichten naar alternatieve plaatsingsmogelijkheden, anders dan het [inrichting] , alwaar verdachte in het kader van de reeds voorwaardelijk aan verdachte opgelegde straf begeleid en behandeld kan worden. Subsidiair heeft de officier van justitie, indien en voor zover de rechtbank het adolescentenstrafrecht toepast en tot een strafoplegging komt, gevorderd dat verdachte ter zake van de ten laste gelegde feiten wordt veroordeeld tot een geheel onvoorwaardelijke jeugddetentie voor de duur van 3 (drie) maanden, met aftrek van de tijd die verdachte reeds in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft gepleit het adolescentenstrafrecht toe te passen en verdachte te veroordelen tot een jeugddetentie waarvan het onvoorwaardelijke deel gelijk is aan de duur die verdachte reeds in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. De raadsman heeft gepleit aan het voorwaardelijk deel van de op te leggen jeugddetentie de voorwaarden te verbinden zoals reeds in het kader van de schorsing van de voorlopige hechtenis zijn geformuleerd, aangevuld met de voorwaarde dat verdachte, indien geïndiceerd, kortdurend klinisch kan worden opgenomen.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting, het psychologisch Pro Justitia rapport van 14 maart 2024, het psychiatrisch Pro Justitia rapport van 13 maart 2024, het reclasseringsadvies van 15 maart 2024 en het e-mailbericht van [naam] , directeur zorginhoudelijke zaken [inrichting] , van 19 maart 2024, het verdachte betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
Ernst van de feiten
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. Verdachte heeft zich op 22 augustus 2022 schuldig gemaakt aan een tweetal mishandelingen, waarvan één mishandeling met voorbedachten rade, en een winkeldiefstal. Verdachte heeft het slachtoffer van de mishandelingen, van wie verdachte ten onrechte dacht dat hij zijn vriendin lastigviel, op klaarlichte dag aangevallen en - onder meer - een fiets op het been van het slachtoffer gegooid. Nadat verdachte het gevecht (voorlopig) staakte is hij weggegaan, heeft hij uit een willekeurige winkel een paletmes weggenomen, waarna hij het slachtoffer opnieuw heeft opgezocht om hem met het paletmes meermaals in zijn arm te steken. Dergelijke vormen van geweld hebben zowel fysiek als mentaal veel impact op de slachtoffers en zij ondervinden vaak nog geruime tijd de nadelige gevolgen daarvan. Het door verdachte toegepaste geweld heeft daarenboven plaatsgevonden op klaarlichte dag, op de openbare weg en te midden van winkelend publiek. Het onder deze omstandigheden uitoefenen van dergelijk geweld versterkt gevoelens van angst en onveiligheid in de samenleving. Daarnaast heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan een winkeldiefstal. Diefstallen als het onderhavige zijn hinderlijk en leveren veel overlast en financiële schade op onder getroffen winkeliers. De rechtbank rekent verdachte dit alles aan, te meer nu verdachte nadat hij aanvankelijk uit de situatie is weggegaan doelgericht op zoek is gegaan naar een wapen en is teruggegaan naar het slachtoffer, kennelijk met de bedoeling het slachtoffer te verwonden. Tot slot heeft verdachte, terwijl diens voorlopige hechtenis onder voorwaarden was geschorst, op 27 februari 2024 een gaspistool voorhanden gehad. Het onbevoegd voorhanden hebben van gasvuurwapens als het onderhavige brengt veel onaanvaardbare risicos voor de veiligheid van personen met zich mee. Uit het oogpunt van preventie en maatschappelijke veiligheid moet dan ook streng tegen het onbevoegd voorhanden hebben van dergelijke vuurwapens worden opgetreden.
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank voorts in aanmerking genomen dat verdachte recentelijk onherroepelijk is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
Persoon van verdachte
Uit het psychologisch rapport, opgemaakt door drs. T. t Hoen, gezondheidszorgpsycholoog, volgt - zakelijk weergegeven - dat bij verdachte ten tijde van het plegen van de ten laste gelegde strafbare feiten sprake was een ontwikkelingsstoornis, zijnde ADHD, excessief polimiddelengebruik, een persoonlijkheidsscheefgroei met antisociale en vermijdende trekken en een disharmonisch intelligentieprofiel. Als gevolg van voornoemde psychische problematiek heeft verdachte zijn eigen impulsen moeilijk kunnen controleren en zijn eigen primaire behoeftebevrediging niet uit kunnen stellen. Daarnaast zijn de gewetensfuncties van verdachte onvoldoende ontwikkeld en lacunair en zijn er langdurig problemen binnen de primaire steungroep, te weten ouder-kind relatieproblemen en problemen binnen de sociale omgeving van verdachte. De complexe psychopathologie waarmee verdachte is gediagnosticeerd, in combinatie met de inadequate en vooral externaliserende en bagatelliserende expressiewijze van verdachte, heeft mede geleid tot de gepleegde mishandelingen en winkeldiefstal. Gelet op het voorgaande adviseert de gedragsdeskundige de onder parketnummer 18.229732.23 ten laste gelegde feiten in verminderde mate aan verdachte toe te rekenen. De gedragsdeskundige schat de kans op recidive, bij gelijkblijvende psychopathologie en omstandigheden, als matig verhoogd in. De combinatie van de ontwikkelingsstoornis, zijnde ADHD, en het misbruik van middelen vormen een explosieve combinatie en een vruchtbare bodem voor het plegen van strafbare feiten als de onderhavige. Hoewel verdachte naar het oordeel van de gedragsdeskundige in aanmerking komt voor toepassing van het jeugdstrafrecht, wordt geadviseerd het volwassenenstrafrecht toe te passen. Om het recidiverisico in te perken wordt een psychiatrische en medicamenteuze behandeling binnen de huidige setting, te weten het [inrichting] te Assen, noodzakelijk geacht. Binnen voornoemde setting kan verdere procesdiagnostiek betreffende de ontwikkelingsproblematiek en oorzaken daarvan, als ook een specialistische behandeling van de ADHD, plaatsvinden. Daarnaast kan binnen de huidige setting de benodigde structuur en controle worden geboden en kan een schematherapie worden overwogen om zijn persoonlijkheidsscheefgroei in de antisociale richting een andere wending te geven.
Uit het psychiatrisch rapport, opgemaakt door drs. P. Bokšan, psychiater, volgt - zakelijk weergegeven dat er ten tijde van de ten laste gelegde strafbare feiten bij verdachte sprake was van een persoonlijkheidsstoornis met antisociale en vermijdende trekken, ADHD en verslavingspathologie. De gebrekkige impulscontrole en agressieregulatie, alsmede het beperkte probleemoplossend vermogen van verdachte, hebben het handelen van verdachte ten tijde van de ten laste gelegde feiten beïnvloed. Verdachte is vanuit zijn pathologie onvoldoende in staat de consequenties van zijn gedrag over de volle breedte te overzien, beschikt over onvoldoende copingvaardigheden om op een meer adequate wijze met de situatie en zijn emoties om te gaan en wordt op dergelijke momenten onvoldoende geremd in zijn emoties en impulsen. Voorts heeft meer indirect in zekere zin katalyserend een rol gespeeld dat verdachte ten tijde van de onder parketnummer 18.229732.23 ten laste gelegde feiten onder invloed was. Ondanks dat verdachte de wederrechtelijkheid van zijn handelen heeft ingezien, is hij gelet op het voorgaande in verminderde mate in staat geweest naar dit inzicht te handelen en meer adequate gedragskeuzes te maken. De gedragsdeskundige adviseert de onder parketnummer 18.229732.23 ten laste gelegde feiten in verminderde mate aan verdachte toe te rekenen. Hoewel de gedragsdeskundige enerzijds aanwijzingen ziet om het adolescentenstrafrecht toe te passen is dit voor wat betreft de keuze van de toezichthoudende reclasseringsinstantie en het te verkiezen strafrechtelijk kader anderzijds niet noodzakelijk. Een steviger aanpak vanuit de (volwassenen-)reclassering zal naar het oordeel van de gedragsdeskundige meer effect sorteren. Voorts schat de gedragsdeskundige de kans op recidive zonder passende hulpverlening in als matig tot hoog. Indien de huidige hulpverlening wordt voortgezet, verdachte zich blijft inzetten en de ontwikkeling zoals die nu is ingezet zich voort zal blijven zetten, schat de gedragsdeskundige in dat het recidiverisico verder zal afnemen. Hoewel verdachte in korte tijd en gedurende een lopende proeftijd is gerecidiveerd adviseert de gedragsdeskundige de huidige hulpverlening vanuit het [inrichting] te Assen voort te zetten. Verdachte lijkt na onderhavige feiten, als gevolg van behandeling en begeleiding vanuit het [inrichting] , aan probleembesef en -inzicht te hebben gewonnen. De reeds ingezette behandeling lijkt derhalve aan te slaan en verdachte toont zich gemotiveerd de behandeling voort te zetten.
De reclassering merkt in haar rapport van 15 maart 2024 op dat verdachte ten tijde van het onder parketnummer 18.069041.24 ten laste gelegde feit onder toezicht stond van de jeugdreclassering en begeleid woonde bij en werd behandeld door Factor 5 en het [inrichting] te Assen. Omdat verdachte zich onvoldoende aan de voorwaarden hield heeft de jeugdreclassering het lopende toezicht teruggelegd en aangegeven geen mogelijkheden meer te zien om verdachte in een ambulant kader te begeleiden. Gelet op het feit dat verdachte zich enerzijds matig heeft gehouden aan de voorwaarden van het lopende toezicht, maar zich anderzijds wanneer verdachte geen verdovende middelen gebruikt beter in staat is zich te conformeren aan afspraken die worden gemaakt, schat de reclassering het risico op onttrekken aan de voorwaarden als gemiddeld in. Gelet op de jonge leeftijd van verdachte, de problemen op verschillende leefgebieden en het ontbreken van beschermende factoren schat de reclassering de kans op recidive als hoog in. Op basis van het wegingskader adolescentenstrafrecht ziet de reclassering redenen het adolescentenstrafrecht toe te passen. Verdachte oogt voor wat betreft zijn handelingsvaardigheden jonger dan zijn kalenderleeftijd en overziet de risicos van zijn handelen niet. De reclassering ziet met name wanneer verdachte zich onthoud van het gebruik van verdovende middelen pedagogische mogelijkheden in het feit dat verdachte openstaat voor ondersteuning door volwassenen. Gelet op het hoge recidiverisico en het feit dat verdachte ondanks begeleiding en behandeling in korte tijd meermaals opnieuw wegens geweldsdelicten in beeld is gekomen, betwijfeld de reclassering of een ambulant kader afdoende is om het risico op recidive te kunnen beperken. De reclassering acht behandeling in een meer gesloten (klinische) instelling noodzakelijk en acht het huidige kader binnen het [inrichting] onvoldoende en te vrijblijvend om het recidiverisico te kunnen beperken. De reclassering heeft geen advies kunnen geven over de concrete invulling en formulering van eventueel aan verdachte op te leggen voorwaarden.
De deskundigen mevrouw [naam] , reclasseringswerker, en mevrouw [naam] , jeugdreclasseringswerker, hebben tijdens de terechtzitting van 20 maart 2024 voornoemd advies bevestigd en opgemerkt dat de (jeugd)reclassering, mede gelet op de lange wachttijden, thans geen zicht heeft op een beschikbare alternatieve (behandel)plek.
Uit de e-mail van mevrouw [naam] , Directeur zorginhoudelijke zaken van [inrichting] van 19 maart 2024 volgt, zakelijk weergegeven, dat er inmiddels een behandelrelatie met verdachte is opgebouwd, verdachte voldoende lijdensdruk en probleembesef laat zien om te kunnen profiteren van de reeds ingezette behandeling en verdachte steeds beter in staat is vast te houden aan afspraken en voorwaarden. Geadviseerd wordt het huidige behandeltraject bij het [inrichting] voort te zetten, te meer nu er geen geschikte behandelalternatieven zijn.
De rechtbank kan zich, gelet op de onderbouwing daarvan, verenigen met de inhoud en conclusies voor wat betreft de toerekeningsvatbaarheid van verdachte. De rechtbank stelt op basis van de rapporten vast dat de geschetste problematiek bij verdachte aanwezig was ten tijde van de onder parketnummer
18.229732.23 bewezen verklaarde feiten en is van oordeel dat deze feiten in verminderde mate aan verdachte kunnen worden toegerekend.
De verdachte was respectievelijk 19 en 20 jaar oud toen hij de onder parketnummers 18.229732.23 en 18.069041.24 bewezen verklaarde feiten pleegde. Het Wetboek van Strafrecht geeft de rechter de mogelijkheid om rekening te houden met de jeugdige leeftijd van verdachten en het adolescentenstrafrecht toe te passen (artikel 77c). De rechtbank is gelet op het wegingskader adolescentenstrafrecht en de adviezen van de Pro Justitia rapporteurs van oordeel dat er in het onderhavige geval geen doorslaggevende reden is voor toepassing van het adolescentenstrafrecht. Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan ernstige strafbare feiten, woont sinds enkele jaren niet meer thuis en is niet meer schoolgaand. Voornoemde omstandigheden, in combinatie met het feit dat de reeds in het kader van het jeugdstrafrecht ingezette hulpverlening niet het beoogde effect heeft gehad en de jeugdreclassering ter zitting heeft aangegeven geen begeleidingsmogelijkheden meer te zien, maakt dat de rechtbank verdachte naar het volwassenenstrafrecht zal berechten.
Gelet op de aard en ernst van het bewezenverklaarde, de straffen die in soortgelijke gevallen plegen te worden opgelegd en de verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte acht de rechtbank, alles afwegende, oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf passend en geboden. De rechtbank acht het in het kader van de op te leggen straf van belang dat het reeds ingezette behandeltraject zal worden hervat, zodat verdachte spoedig de noodzakelijk geachte behandeling en begeleiding krijgt. Gelet op het voorgaande acht de rechtbank oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk aan de duur van de tijd die verdachte reeds in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht passend en geboden. Om de ernst van het bewezenverklaarde te benadrukken en uit het oogpunt van vergelding en normhandhaving zal de rechtbank daarnaast aan verdachte opleggen een taakstraf voor de duur van 100 uren. Omdat verdachte reeds onder reclasseringstoezicht staat in het kader van een aan verdachte voorwaardelijk opgelegde straf, zal de rechtbank in onderhavige strafzaak niet ook een voorwaardelijke straf met bijzondere voorwaarden opleggen, te meer nu de proeftijd van het reeds lopende reclasseringstoezicht zal worden verlengd met één jaar.
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank voorts het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte en het bevel tot voorlopige tenuitvoerlegging opheffen met ingang van heden.
Bij onherroepelijk vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland te Leeuwarden, is verdachte veroordeeld tot -onder meer- een werkstraf voor de duur van 35 uren, subsidiair 17 dagen jeugddetentie voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren. De proeftijd is ingegaan op 7 juni 2022. Daarbij is als algemene voorwaarde gesteld dat veroordeelde voor het einde van de proeftijd geen strafbare feiten zal plegen.
De officier van justitie heeft bij vordering van 7 maart de tenuitvoerlegging gevorderd van de voorwaardelijke straf en ter terechtzitting van 20 maart 2024 bij deze vordering gepersisteerd.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich ten aanzien van de vordering tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van 7 juni 2022 voorwaardelijk aan verdachte opgelegde straf gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Oordeel van de rechtbank
Nu veroordeelde de bewezen verklaarde feiten heeft begaan voor het einde van de proeftijd, zal de rechtbank de tenuitvoerlegging gelasten van deze voorwaardelijke straf.
Bij onherroepelijk vonnis van de meervoudige kamer in de rechtbank Noord-Nederland te Leeuwarden, is verdachte veroordeeld tot -onder meer- een jeugddetentie voor de duur van 500 dagen, waarvan 341 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. De proeftijd is ingegaan op 18 november 2022. Daarbij is als algemene voorwaarde gesteld dat veroordeelde voor het einde van de proeftijd geen strafbare feiten zal plegen.
De officier van justitie heeft bij vordering van 7 maart de tenuitvoerlegging gevorderd van de voorwaardelijke straf.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft ter terechtzitting van 20 maart 2024 gevorderd de vordering tot tenuitvoerlegging gedeeltelijk toe te wijzen in die zin dat de vordering zal worden toegewezen tot het aantal dagen dat verdachte op de datum van de uitspraak reeds op de titel van het bevel tot voorlopige tenuitvoerlegging in detentie heeft verbleven. De officier van justitie heeft voorts gevorderd de vordering voor het overige af te wijzen en de proeftijd te verlengen met één jaar.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering tot tenuitvoerlegging kan worden toegewezen tot het aantal dagen dat verdachte reeds in het kader van het bevel tot voorlopige tenuitvoerlegging in detentie heeft verbleven. De raadsman stelt zich voorts op het standpunt dat de vordering voor het overige dient te worden afgewezen.
Oordeel van de rechtbank
Nu veroordeelde de bewezen verklaarde feiten heeft begaan voor het einde van de proeftijd, kan de vordering in beginsel worden toegewezen. Gelet op hetgeen ter terechtzitting is behandeld is de rechtbank echter met de officier van justitie en de raadsman van oordeel dat er aanleiding is slechts een gedeelte van de niet ten uitvoer gelegde straf, te weten een jeugddetentie voor de duur van 35 dagen met aftrek van de tijd die verdachte reeds op de titel van het bevel tot voorlopige tenuitvoerlegging in detentie heeft doorgebracht, ten uitvoer te leggen. De rechtbank acht het van belang dat verdachte terstond (opnieuw) zal worden behandeld en begeleid en acht een detentieperiode van langere duur, gelet op de problematiek van verdachte, niet wenselijk. Gelet op de adviezen van de Pro Justitia rapporteurs, de positieve ontwikkeling die verdachte in het [inrichting] lijkt te hebben ingezet en het ontbreken van een alternatieve behandelplek zal de rechtbank de voorwaarde dat verdachte zich laat opnemen in het [inrichting] te Assen ongewijzigd laten. De rechtbank wijzigt de bijzondere voorwaarden wel in die zin dat het toezicht op de naleving van de voorwaarden wordt opgedragen aan de reclassering en aan de bijzondere voorwaarden wordt toegevoegd de voorwaarden dat verdachte zich zal onthouden van het gebruik van alcohol en drugs, zal meewerken aan kamercontroles en inzage in zijn telefoongebruik en tevens inzicht zal geven in zijn financiële situatie. De rechtbank wijst de vordering tot tenuitvoerlegging voor het overige af en verlengt de proeftijd van het resterende deel van de voorwaardelijke veroordeling met één jaar.
De rechtbank heeft gelet op de artikelen 9, 22c, 22d, 57, 300, 301 en 310 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie. Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.
Verklaart het onder parketnummer 18.229732.23 onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde en het onder parketnummer 18.069041.24 ten laste gelegde, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.