ECLI:NL:RBNNE:2024:1173

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
2 april 2024
Publicatiedatum
2 april 2024
Zaaknummer
18.332433.23
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor afpersing met gevangenisstraf en bijzondere voorwaarden

Op 2 april 2024 heeft de Rechtbank Noord-Nederland in Groningen uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 13 december 2023 een gewapende afpersing heeft gepleegd. De verdachte, geboren in 1973 en thans gedetineerd, heeft met een mes de kassière van een winkel gedwongen om een geldbedrag van ongeveer 245 euro af te geven. De rechtbank heeft vastgesteld dat het feit wettig en overtuigend bewezen is, mede op basis van de verklaring van de verdachte en het proces-verbaal van aangifte. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren, en heeft bijzondere voorwaarden opgelegd zoals reclasseringstoezicht en behandeling. De rechtbank heeft rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de impact van de overval op het slachtoffer, die door de gebeurtenis twee maanden niet heeft kunnen werken. De rechtbank heeft ook de vordering van de benadeelde partij, een bedrijf dat het loon van de kassière heeft doorbetaald, toegewezen en de verdachte veroordeeld tot schadevergoeding van 2.242,60 euro, vermeerderd met wettelijke rente. De rechtbank heeft de in beslag genomen geldbedragen verbeurd verklaard en de verdachte verplicht om zich te houden aan de opgelegde voorwaarden.

Uitspraak

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht Locatie Groningen
parketnummer 18/332433-23
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 2 april 2024 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboorte datum] 1973 te [geboorte plaats] , wonende te [adres] , thans gedetineerd te [instelling] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van
19 maart 2024.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. F.H. Kappelhof, advocaat te Delfzijl. Het Openbaar Ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. L.G. de Graaf.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op 13 december 2023 te Groningen met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer] heeft gedwongen tot de afgifte van een geldbedrag van (ongeveer) 245 euro, althans een geldbedrag, dat geheel of ten dele aan [bedrijf] gelegen aan [adres] te Groningen en/of een derde toebehoorde(n), door
  • de winkel ( [bedrijf] ) binnen te lopen- vervolgens naar de toonbank te lopen
  • een (groot) mes te tonen aan en/of te richten op die [slachtoffer]
  • dat mes in de toonbank te slaan/steken
  • (daarbij) de woorden "money" en/of woorden van gelijke strekking tegen die [slachtoffer] te zeggen- het geld afkomstig uit de kassalade aan te pakken van die [slachtoffer] en (daarbij) het mes in de richting van die [slachtoffer] en/of over/van de toonbank te schuiven
  • het geld in zijn (broek)zak te stoppen en de winkel te verlaten met dat geld.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor het ten laste gelegde feit.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat het ten laste gelegde feit bewezen kan worden.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring. Nu verdachte dit feit duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend, volstaat de rechtbank met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering.
Deze opgave luidt als volgt:
de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 19 maart 2024;
een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 13 december 2023,opgenomen op pagina 6 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer 2023332250 d.d.
18 december 2023, inhoudend de verklaring van [slachtoffer] .

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
hij op 13 december 2023 te Groningen met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld [slachtoffer] heeft gedwongen tot de afgifte van een geldbedrag van (ongeveer)
245 euro dat toebehoorde aan [bedrijf] gelegen aan [adres] te Groningen, door
  • de winkel ( [bedrijf] ) binnen te lopen- vervolgens naar de toonbank te lopen
  • een (groot) mes te tonen aan en te richten op die [slachtoffer]
  • dat mes in de toonbank te steken
  • daarbij de woorden "money" en woorden van gelijke strekking tegen die [slachtoffer] te zeggen- het geld afkomstig uit de kassalade aan te pakken van die [slachtoffer] en daarbij het mes in de richting van die [slachtoffer] over de toonbank te schuiven
  • het geld in zijn broekzak te stoppen en de winkel te verlaten met dat geld.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde Het bewezen verklaarde levert op:

afpersing.

Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het ten laste gelegde feit wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden waarvan 8 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren, met daaraan gekoppeld de bijzondere voorwaarden zoals opgenomen in de rapportage van de reclassering van 12 maart 2024.
De officier van justitie heeft bij de strafeis enerzijds rekening gehouden met de ernst van de gepleegde gewapende overval en de impact die de overval op het slachtoffer heeft gehad. Anderzijds heeft de officier van justitie rekening gehouden met de justitiële documentatie van verdachte waaruit niet blijkt van recente recidive en met het feit dat verdachte meteen openheid van zaken heeft gegeven en het aannemelijk is dat het om een wanhoopsdaad ging.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft de rechtbank verzocht te volstaan met een gevangenisstraf van 18 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren, met oplegging van de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden. De raadsman heeft daarbij verzocht rekening te houden met de bijzondere omstandigheden waaronder verdachte het feit heeft gepleegd, zijn persoonlijke omstandigheden en het feit dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor een dergelijk misdrijf. Het door verdachte gepleegde feit betrof een wanhoopsdaad. Het is van belang dat verdachte zijn huurwoning kan behouden, omdat het behoud van deze woning - zoals ook uit het reclasseringsrapport volgt - een beschermende factor is. Het onvoorwaardelijke deel van een eventueel op te leggen gevangenisstraf dient daarom niet langer dan 6 maanden te duren.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting en de rapportage van Reclassering Nederland van 12 maart 2024, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte is op 13 december 2023 [bedrijf] binnengelopen en heeft de kassière bedreigd met een mes, zodat zij hem geld uit de kassa gaf. Dit feit heeft grote indruk op het slachtoffer gemaakt. Het slachtoffer heeft hierdoor twee maanden niet kunnen werken. De ernst van het bewezen verklaarde feit en de gevolgen die dit heeft gehad voor het slachtoffer, maakt dat in beginsel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke duur passend en geboden is.
De rechtbank ziet in deze zaak echter aanleiding om een groot deel van de op te leggen gevangenisstraf in voorwaardelijke vorm op te leggen. Uit de verklaring van verdachte volgt dat hij werd bedreigd en dat hij wilde worden aangehouden om ervoor te zorgen dat hij veilig zou zijn. Uit het dossier blijkt dat verdachte voorafgaand aan het plegen van het bewezenverklaarde feit contact heeft opgenomen met de politie en heeft aangegeven dat hij problemen had, in het bezit was van een mes en een bijl en een overval wilde plegen. Hierna is hij naar het politiebureau gegaan en met de politie in gesprek gegaan. Nadat de politie verdachte weer liet gaan, heeft verdachte het bewezen verklaarde feit gepleegd. De rechtbank acht het, gelet op het voorgaande, aannemelijk dat sprake is geweest van een wanhoopsdaad en een roep om hulp.
De rechtbank heeft daarnaast acht geslagen op het reclasseringsrapport van 12 maart 2024. Daaruit volgt dat de reclassering het delict zonder diagnostisch onderzoek en delictanalyse onvoldoende kan duiden, maar dat, gelet op de ernst van het delict en daarnaast de onduidelijkheid over het ontstaan van het delict, in het kader van een reclasseringstoezicht moet worden bekeken of behandeling ter voorkoming van recidive noodzakelijk is. Er waren ten tijde van het plegen van het delict beschermende factoren aanwezig in het leven van verdachte. Verdachte had een eigen huurwoning, hij had budgetbeheer vanuit de GKB, hij had actief betrokken hulpverlening vanuit het Wijkteam en hij had beschermende contacten in de vorm van zijn ouders. De reclassering adviseert om het onvoorwaardelijke strafdeel zo kort mogelijk te houden, zodat verdachte zijn huurwoning niet verliest. Bij een voorwaardelijke veroordeling adviseert de reclassering het opleggen van een meldplicht, ambulante behandeling, dagbesteding en begeleid wonen of maatschappelijke opvang.
De rechtbank ziet in de aard van het feit en de persoonlijke omstandigheden van verdachte aanleiding om een lagere gevangenisstraf op te leggen met een groter voorwaardelijk deel dan door de officier van justitie is geëist.
De rechtbank is, alles afwegend, van oordeel dat oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden waarvan 12 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaren en oplegging van de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden, met aftrek van het voorarrest, passend en geboden is.
Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert het geldbedrag dat door verdachte is verkregen verbeurd te verklaren.
Standpunt van de verdediging
De raadsman maakt geen bezwaar tegen de vordering van de officier van justitie.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht het inbeslaggenomen geldbedrag van 53,70 Euro (waarvan verdachte geen afstand heeft gedaan) vatbaar voor verbeurdverklaring.
[bedrijf] heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Gevorderd wordt een bedrag van 2.242,60 ter vergoeding van materiële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij moet worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente, en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Uit het uittreksel van de Kamer van Koophandel blijkt dat de heer [naam] tekeningsbevoegd is. Het gevorderde bedrag bestaat uit loon dat [bedrijf] aan het slachtoffer heeft doorbetaald, terwijl het slachtoffer niet inzetbaar is geweest als gevolg van het bewezen verklaarde feit, welk bedrag is onderbouwd met salarisstroken.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zicht op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij moet worden afgewezen, dan wel dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vordering tot schadevergoeding. De raadsman heeft aangevoerd dat de kassière, mevrouw [slachtoffer] , slachtoffer is van het bewezen verklaarde feit en niet [bedrijf] Daarnaast heeft de raadsman aangevoerd dat een ondernemer over het algemeen verzekerd is voor de kosten van ziekte van een werknemer in het eerste jaar en dat niet duidelijk is of [bedrijf] een beroep heeft gedaan op een dergelijke verzekering.
Oordeel van de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij de gestelde schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het bewezen verklaarde feit. Mevrouw [slachtoffer] heeft door de impact die het bewezen verklaarde feit op haar heeft gehad twee maanden niet kunnen werken. [bedrijf] heeft het loon van mevrouw [slachtoffer] in die periode doorbetaald. De schade is dan ook een rechtstreeks gevolg van het bewezen verklaarde feit. Uit het uittreksel van de Kamer van Koophandel volgt dat de heer [naam] voor meer dan 75% aandeelhouder is van [bedrijf] , zodat ervan kan worden uitgegaan dat de heer [naam] tekeningsbevoegd is. Verder heeft [bedrijf] de geleden schade onderbouwd door salarisstroken van de maanden december 2023 en januari 2024 te overleggen. Aangenomen kan worden dat [bedrijf] voornoemd bedrag heeft betaald en daarvoor niet een verzekering heeft aangewend. Bij gebrek aan nadere onderbouwing volstaat de enkele stelling van de raadsman dat ondernemingen in het algemeen een verzekering afsluiten, niet. Gelet op het voorgaande zal de vordering worden toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 13 december 2023.
Nu de aansprakelijkheid van verdachte vaststaat, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat verdachte de schade zal vergoeden.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 33, 33a, 36f, 317 van het Wetboek van Strafrecht. Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.
De rechtbank:
Verklaart het ten laste gelegde feit bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:
Bepaalt dat van deze gevangenisstraf , niet zal worden ten uitvoer
gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond, dat de veroordeelde voor het einde van of gedurende de proeftijd, die hierbij wordt vastgesteld op 3 jaren, de hierna te noemen voorwaarden niet heeft nageleefd.
Beveelt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.
Voorwaarde is, dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
dat de veroordeelde zich uiterlijk 5 dagen na het ingaan van de proeftijd meldt bij VerslavingszorgNoord-Nederland op het [adres] in Groningen. De veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
dat de veroordeelde gedurende de proeftijd meewerkt aan diagnostiek en zich daaruit voortvloeiendambulant laat behandelen door de AFPN van [instelling] of een soort gelijke instelling, te bepalen door de reclassering voor zolang de reclassering dit noodzakelijk acht. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling;
dat de veroordeelde gedurende de proeftijd meewerkt met het verkrijgen en behouden vandagbesteding ten behoeve van het opbouwen van structuur. Dagbesteding kan zowel betaalde als onbetaalde werkzaamheden evenals het volgen van een opleiding inhouden;
dat de veroordeelde, indien hij zijn huurwoning verliest en de reclassering dit nodig acht, gedurende deproeftijd meewerkt aan het verblijf in een instelling voor begeleid wonen. Het verblijf start vanaf het moment dat er een geschikte plek is gevonden en duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De veroordeelde houdt zich aan het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld.
Geeft aan voornoemde reclasseringsinstelling de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een ofmeer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
  • medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van hetWetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen.
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe tot het hierna te noemen bedrag en veroordeelt verdachte om aan [bedrijf] te betalen:
  • het bedrag van 2.242,60 (zegge: tweeduizend tweehonderdtweeënveertig euro en zestig eurocent);
  • de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 13 december 2023 tot de dag van algehele voldoening;
  • de proceskosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging vandeze uitspraak alsnog zal maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op om ten behoeve van [bedrijf] aan de Staat te betalen een bedrag van 2.242,60 (zegge: tweeduizend tweehonderdtweeënveertig euro en zestig eurocent) vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 13 december 2023 tot de dag van algehele voldoening. Dit bedrag bestaat uit materiële schade.
Bepaalt dat bij gebreke van volledig verhaal van de betalingsverplichting aan de Staat gijzeling voor de duur van 32 dagen kan worden toegepast. De toepassing van gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
Bepaalt dat als verdachte voldoet aan de betalingsverplichting aan de benadeelde partij of aan de Staat, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd van de betalingsverplichting aan beiden;
Verklaart verbeurd de in beslag genomen voorwerpen, te weten: het geldbedrag van 53,70 Euro.
Dit vonnis is gewezen door mr. O.J. Bosker, voorzitter, mr. J.V. Nolta en mr. R. Tesfai, rechters, bijgestaan door mr. R. Visscher, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 2 april 2024.