In deze uitspraak van de Rechtbank Noord-Nederland op 4 april 2024, wordt het beroep van eiser tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van de Belastingdienst behandeld. Eiser had een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd gekregen voor het jaar 2018, waarbij de inspecteur een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 98.076 en een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van € 1.050.000 had vastgesteld. Eiser betwistte de hoogte van de aanslag en stelde dat een bedrag van € 950.000, dat hij aan [N] en [N] Beheer B.V. moest betalen, als aftrekbare kosten moest worden aangemerkt.
De rechtbank oordeelt dat eiser niet heeft aangetoond dat de door hem gestelde bedragen als aftrekbare kosten kunnen worden aangemerkt. De rechtbank stelt vast dat er geen bewijs is geleverd dat de bedragen een verband hebben met het inkomen uit werk en woning of het inkomen uit aanmerkelijk belang. Eiser had enkel een afschrift van een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden overgelegd, maar dit biedt onvoldoende basis voor zijn stellingen. De rechtbank concludeert dat de inspecteur de aanslag IB/PVV 2018 ten onrechte niet had verminderd met de verkrijgingsprijs van de aandelen [LHN] Holding B.V. van € 100. Hierdoor wordt het belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang verlaagd tot € 1.049.900.
De rechtbank verklaart het beroep van eiser gegrond, vernietigt de uitspraak op bezwaar en vermindert de aanslag IB/PVV 2018. Tevens wordt de inspecteur veroordeeld tot het vergoeden van het griffierecht en de proceskosten van eiser. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.