ECLI:NL:RBNNE:2024:114

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
19 januari 2024
Publicatiedatum
22 januari 2024
Zaaknummer
18-038468-23
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling vrouw wegens brandstichting in appartement met gevaar voor andere bewoners

Op 19 januari 2024 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een vrouw die beschuldigd werd van brandstichting in haar appartement in Coevorden op 17 november 2022. De brand, die ontstond door het in contact brengen van een brandende aansteker met benzine, bleef beperkt tot de doucheruimte, maar er was wel gevaar voor andere bewoners door de rookgassen die zich via het ventilatiekanaal konden verspreiden. De rechtbank oordeelde dat de persoonlijke omstandigheden van de vrouw, waaronder een verstandelijke beperking, aanleiding gaven om de straf te beperken tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van zes maanden met een proeftijd van drie jaren. De rechtbank achtte het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, waarbij de verdachte de feitelijke handelingen had erkend. De officier van justitie had een gevangenisstraf van acht maanden geëist, maar de rechtbank besloot tot een lichtere straf gezien de omstandigheden van de verdachte. De vordering van de benadeelde partij werd niet-ontvankelijk verklaard, omdat deze onvoldoende onderbouwd was. De rechtbank heeft de in beslag genomen aansteker verbeurd verklaard.

Uitspraak

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Leeuwarden
parketnummer 18.038468.23
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 19 januari 2024 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1993 te [adres] ,
wonende te [adres] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 5 januari 2024.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. N. Brands, advocaat te Goor. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. H.J. Mous.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
zij op of omstreeks 17 november 2022 te [adres] (aan de [adres] ), althans in Nederland,
opzettelijk
brand heeft gesticht door een brandende aansteker in aanraking te brengen met benzine en/of een brandende kaars in aanraking te brengen met een handdoek, in elk geval open vuur in aanraking gebracht met benzine en/of een handdoek, althans met (een) brandbare stof(fen), ten gevolge waarvan een fles en/of een douchebak en/of een doucheput, althans (een deel van) een badkamer, geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan,
terwijl daarvan gemeen gevaar voor de in dat appartement bevindende goederen en/of één of meer nabijgelegen appartmenten en/of zich in die appartementen bevindende goederen en/of personen, in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar en/of gevaar voor lichamelijk letsel voor één of meer personen, in elk geval levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen, te duchten was;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
zij op of omstreeks 17 november 2022 te [adres] , althans in Nederland, grovelijk, althans aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onoplettend en/of onachtzaam in een pand aan de [adres] en bestaande uit een appartement met het
nummer [adres] , in de doucheruimte van haar appartement een kaars heeft aangestoken,
ten gevolge waarvan het aan haar schuld te wijten is geweest, dat een handdoek geheel of gedeeltelijk is verbrand,
in elk geval dat er brand is ontstaan,
en daardoor gemeen gevaar voor de in dat appartement bevindende goederen en/of één of meer nabijgelegen appartmenten en/of zich in die appartementen bevindende goederen en/of personen, in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar en/of gevaar voor lichamelijk letsel voor één of meer personen, in elk geval levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen, te duchten was.

Beoordeling van het bewijs

De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor het primair ten laste gelegde, waarbij er sprake is geweest van voorwaardelijke opzet.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat het primair ten laste gelegde bewezen zou kunnen worden verklaard met dien verstande dat er geen sprake is geweest van gevaar voor personen en dat er geen sprake is geweest van gevaar voor goederen in de nabijgelegen appartementen nu de brand in de douchecabine was en verdachte deze brand zelf heeft geblust.
Oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat zij in haar appartement in de doucheruimte met een aansteker een wc-papiertje in brand heeft gestoken. Dit was bij het doucheputje. Daar lag ook een plas vloeistof uit een plastic flesje. De vloeistof heeft vlam gevat en er ontstond een brandje waarbij veel rook vrijkwam.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte hiermee de feitelijke handelingen zoals de rechtbank deze bewezen zal verklaren, heeft bekend.
Ten aanzien van het bewijs voor de opzet van verdachte gaat de rechtbank uit van voorwaardelijk opzet. De brandweer heeft het in de doucheruimte aangetroffen petflesje veiliggesteld en een monster daarvan is onderzocht door het Nederlands Forensisch Instituut. Hierbij bleek dat er in het monster vluchtige stoffen zijn aangetoond die afkomstig zijn van motorbenzine. Het flesje lag op de vloer van de doucheruimte in het appartement van verdachte. De inhoud was op de grond gegoten/gelopen. Het is algemeen bekend dat vluchtige stoffen, met name benzine, een sterke geur hebben. Onder deze omstandigheden houdt verdachte een brandende stuk papier dichtbij of in die vloeistof. Het kan gezien al deze omstandigheden niet anders dan dat verdachte wist dat er een aanmerkelijke kans bestond dat door deze combinatie van
handelen de vloeistof in brand zou vliegen en dat zij deze aanmerkelijke kans ook daadwerkelijk aanvaard heeft.
Verdachte bewoonde een appartement in een pand waarin zich meerdere appartementen bevonden die uitkwamen op dezelfde hal. De brandweer gaf aan dat men iedereen uit het gebouw wilde hebben. De bewoners waren door de commotie in de hal allemaal wakker geworden en de bewoners zijn vervolgens allemaal naar buiten gegaan. Uit het forensisch onderzoek is gebleken dat hete rookgassen in het ventilatiekanaal terecht zijn gekomen. Via dit ventilatiekanaal konden de rookgassen zich verspreiden naar naastgelegen appartementen.
De rechtbank komt daarom tot het oordeel dat er levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten was.
Ten aanzien van het ten laste gelegde gemeen gevaar voor goederen in de nabijgelegen appartementen is de rechtbank van oordeel dat dit gevaar zich voorgedaan heeft gezien de mate waarin de brand heeft gewoed in combinatie met het onvoorspelbare van een brand. Dat door omstandigheden de brand beperkt is gebleven tot de doucheruimte maakt dit niet anders.
De rechtbank acht het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring. Zoals hierboven weergegeven heeft verdachte de ten laste gelegde feitelijke handelingen erkend. De rechtbank volstaat daarom met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering.
Deze opgave luidt als volgt:
de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 05 januari 2024;
een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal d.d. 17 november 2022, opgenomen op pagina 8 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2022304987 d.d. 31 januari 2023, inhoudend de bevindingen van verbalisanten [naam 1] en [naam 2] ;
een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 25 november 2022, opgenomen op pagina 4 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend de verklaring van [naam 3] ;
een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal d.d. 2 januari 2023, opgenomen op pagina 17
e.v. van voornoemd dossier, inhoudend de bevindingen van verbalisant [naam 4] als forensisch brandonderzoeker;
5. een rapport van het Nederlands Forensisch Instituut d.d. 27 maart 2023, opgenomen op pagina 3 e.v. van het Aanvullend proces-verbaal met nummer PL0100-2022304987-4
d.d. 10 april 2023, inhoudend de bevindingen van de deskundige dr. M.M.P. Grutters.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het primair ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
zij op 17 november 2022 te [adres] aan de [adres] , opzettelijk
brand heeft gesticht door een brandende aansteker in aanraking te brengen met
benzine ten gevolge waarvan een fles en een douchebak en een doucheput geheel of gedeeltelijk zijn verbrand, terwijl daarvan gemeen gevaar voor de zich in dat appartement bevindende goederen en één of
meer nabijgelegen appartementen en zich in die appartementen bevindende goederen te duchten was en levensgevaar en gevaar voor lichamelijk letsel voor meerdere personen, te duchten was.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
primair: Opzettelijk brand stichten terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is en terwijl daarvan levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is, meermalen gepleegd.
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.
De raadsman heeft er voor gepleit verdachte verminderd toerekeningsvatbaar te achten nu zij door de bij haar geconstateerde verstandelijke beperking de gevolgen van haar handelen niet kan overzien.
De rechtbank is van oordeel dat weliswaar uit de stukken voldoende naar voren komt dat verdachte een verstandelijke beperking heeft maar dat daaruit niet per definitie volgt dat het strafbare feit aan verdachte in verminderde mate zou moeten worden toegerekend.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake het primair ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van acht maanden, geheel voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaren.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft gepleit voor oplegging van een geheel voorwaardelijke taakstraf met een proeftijd van twee jaren. De proeftijd zou beperkt moeten worden tot twee jaren nu het feit al ongeveer een jaar geleden is gepleegd en verdachte sindsdien geen andere strafbare feiten heeft gepleegd.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting, het advies van Reclassering Nederland in haar rapport van 13 juni 2023, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft in de doucheruimte van haar appartement brand gesticht door wc-papier in brand te steken en dit te gebruiken als lont om een vluchtige stof die in ieder geval bestond uit benzine te laten ontbranden. Hierdoor is er veel schade in het appartement ontstaan en bestond er gevaar voor andere goederen. De brand werd midden in de nacht gesticht terwijl bewoners van andere appartementen die uitkwamen op dezelfde hal thuis waren. Zij hebben door de brand en de daarbij ontstane rookontwikkeling gevaar gelopen. Daarmee is deze brandstichting zo ernstig dat daarvoor een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op zijn plaats zou zijn.
De reclassering heeft in haar rapport aangegeven dat de verstandelijke beperkingen van verdachte dusdanig zijn dat zij haar leven lang afhankelijk is van zorg. De reclassering omschrijft ook dat verdachte binnen de begeleide woonvorm waarin zij ten tijde van het delict verbleef niet op haar plaats was, dat haar depressieve gevoelens zich versterkten en het dag-nachtritme zich omdraaide waardoor de emotionele gesteldheid van verdachte verslechterde. Dit in combinatie met een belast verleden en het recente overlijden van haar vader. De rechtbank heeft ook ter terechtzitting van verdachte zelf gehoord hoe slecht zij er indertijd aan toe was.
De rechtbank ziet in deze persoonlijke omstandigheden van verdachte redenen om af te zien van oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf en in plaats daarvan de gevangenisstraf geheel voorwaardelijk op te leggen. De rechtbank ziet onvoldoende redenen de op te leggen strafsoort verder af te waarderen naar een taakstraf. Dit zou onvoldoende recht doen aan de ernst van het feit.
De rechtbank zal de duur van de voorwaardelijke gevangenisstraf beperken tot zes maanden. De rechtbank komt met deze zes maanden in zoverre tegemoet aan de verdediging dat
- mocht er ooit sprake zijn van een vordering na voorwaardelijke veroordeling - de stap naar een gedeeltelijke tenuitvoerlegging in de vorm van taakstraf kleiner wordt.
De rechtbank zal aan deze voorwaardelijke gevangenisstraf de gebruikelijke proeftijd voor de duur van drie jaren verbinden. Het gegeven dat het feit al een jaar geleden heeft plaatsgevonden is onvoldoende reden om de proeftijd te bekorten tot twee jaren zoals de raadsman heeft bepleit.

Inbeslaggenomen goederen

Er rust nog beslag op een aansteker die na de brand in de doucheruimte is aangetroffen. De rechtbank acht deze aansteker vatbaar voor verbeurdverklaring nu met behulp van dit goed het feit is begaan en het toebehoort aan verdachte.

Benadeelde partij

[naam 3] heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Gevorderd wordt een bedrag van 4.000,00, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat de vordering niet-ontvankelijk zou moeten worden verklaard nu er geen enkele onderbouwing is gegeven voor het gevorderde salaris van
50,00 euro per uur en ook een nadere onderbouwing waar de gestelde 80 uren aan zouden zijn besteed ontbreekt.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft gesteld dat de vordering te ingewikkeld is voor afhandeling binnen deze strafzaak. Daarnaast speelt dat niet vast te stellen is dat het hier om rechtstreekse schade gaat. Daar komt bij dat de vordering onvoldoende onderbouwd is. De raadsman concludeert tot niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij in haar vordering.
Oordeel van de rechtbank
De benadeelde heeft in het verzoek tot schadevergoeding aangegeven dat zij een vergoeding voor geleden immateriële schade vordert. Uit de onderbouwing van de vordering blijkt echter dat het gevorderde bedrag beredderingskosten betreft en daarmee valt onder materiële schade. De rechtbank zal de vordering daarom als zodanig opvatten.
De benadeelde heeft bij haar vordering geen nadere onderbouwing gegeven op welke dagen/ tijdstippen de gestelde 80 uren zijn gewerkt door haar en waaruit deze werkzaamheden in die uren hebben bestaan. Daarnaast heeft de benadeelde niet nader onderbouwd op grond waarvan zij voor ieder uur een schade van 50,00 heeft geleden. Ten derde constateert de rechtbank dat uit de vordering blijkt dat de verzekering een bedrag van 19.589,00 heeft uitgekeerd en een bedrag van 2.261,00. De gestelde schade voor herstelwerkzaamheden badkamer, verfwerk, plafonds en deuren bedroeg 19.589,00 zo heeft benadeelde in haar verzoek aangegeven. Dat laat de mogelijkheid open dat het extra uitgekeerde bedrag van
2.261,00 ziet op beredderingskosten.
Alles bij elkaar genomen beschikt de rechtbank over onvoldoende informatie om de hoogte van de gestelde schade te kunnen beoordelen. Schorsing van het onderzoek om de benadeelde partij dit alsnog te laten aantonen, zal leiden tot een onevenredige belasting van het strafgeding en daartoe zal dan ook niet worden overgegaan. De rechtbank zal de vordering daarom niet ontvankelijk verklaren. De vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 33, 33a, 57, 63 en 157 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.
Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het primair ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van zes maanden.

Bepaalt dat deze gevangenisstraf
niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd, die hierbij wordt vastgesteld op drie jaren, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Verklaart de vordering van de benadeelde partij [naam 3] niet-ontvankelijk. Deze vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Bepaalt dat de benadeelde partij haar eigen proceskosten draagt.

Verklaart verbeurd de in beslag genomen aansteker.

Dit vonnis is gewezen door mr. J.G.W. Lootsma-Oude Nijeweme, voorzitter, mr. K. Bunk en mr. H. Supèr, rechters, bijgestaan door T.L. Komrij, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 19 januari 2024.
Mr. Bunk is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.