ECLI:NL:RBNNE:2024:1113

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
25 maart 2024
Publicatiedatum
27 maart 2024
Zaaknummer
18-291408-22
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Witwassen door het pinnen van geld afkomstig uit oplichting via Marktplaats

Op 25 maart 2024 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van witwassen. De verdachte, geboren in 2003, had op 15 maart 2021 een geldbedrag van 500 euro gepind met de bankpas van een derde, kort nadat dit bedrag door de aangeefster op basis van valselijke informatie op de rekening van die derde was overgemaakt. De rechtbank oordeelde dat de verdachte ten tijde van het pinnen wist dat het geld afkomstig was uit een misdrijf, gezien het zeer korte tijdsbestek tussen de oplichting en de pintransactie. De verdachte werd bijgestaan door zijn advocaat, mr. F.M.M.M. Vogels, terwijl het openbaar ministerie vertegenwoordigd was door mr. I.M. Schaafsma. De rechtbank achtte het ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen en legde een voorwaardelijke werkstraf van 20 uur op, met een proeftijd van één jaar. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot betaling van een schadevergoeding van 500 euro aan de benadeelde partij, vermeerderd met wettelijke rente.

Uitspraak

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Assen
Parketnummer 18/291408-22
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 25 maart 2024 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte
[verdachte] ,
geboren op [geboortedatum] 2003 te [geboorteplaats] , wonende te [adres] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 11 maart 2024.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. F.M.M.M. Vogels, advocaat te Amsterdam. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. I.M. Schaafsma.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 15 maart 2021 te [plaats] en/of [plaats] en/of, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, (van) een geldbedrag 1.000,-., althans een of meer voorwerpen
-heeft verworven, voorhanden heeft gehad, heeft overgedragen, heeft omgezet, en/of
-gebruik heeft gemaakt
terwijl hij, verdachte, wist, althans redelijkerwijs moest vermoeden dat dat/die voorwerp(en) - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig (eigen) misdrijf.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor het ten laste gelegde witwassen. Zij heeft hiertoe aangevoerd dat het, gelet op het zeer korte tijdsbestek tussen de oplichting, het overmaken van de geldbedragen door aangeefster op de bankrekening van [slachtoffer 1] en het pinnen van een geldbedrag van die bankrekening door verdachte, niet anders kan dan dat er contact heeft plaatsgevonden tussen de oplichters en verdachte en dat verdachte derhalve wist dat het door hem gepinde geldbedrag afkomstig was uit misdrijf. Daarnaast heeft [slachtoffer 1] bij de politie verklaard dat verdachte zich bezig hield met bankpasfraude.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het ten laste gelegde feit, nu niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte wist of redelijkerwijze moest vermoeden dat het door hem gepinde geldbedrag afkomstig was uit een misdrijf.
De raadsman heeft hiertoe aangevoerd dat verdachte ter terechtzitting een aannemelijke verklaring heeft afgelegd over het pinnen: hij heeft op verzoek van [slachtoffer 1] geld voor haar gepind omdat zij flink onder invloed was van GHB. Het enkele gegeven dat door verdachte, op verzoek, een bedrag van 500,- is gepind, is onvoldoende om de conclusie te dragen dat verdachte wist of redelijkerwijs had moeten vermoeden dat dit geldbedrag uit misdrijf afkomstig was. De verklaring van [slachtoffer 1] , dat verdachte zich bezig hield met bankpasfraude, is onvoldoende betrouwbaar om voor het bewijs te kunnen worden gebruikt en wordt voorts niet ondersteund door de overige zich in het strafdossier bevindende bewijsmiddelen.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht het ten laste gelegde witwassen wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring.
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
De door verdachte op de terechtzitting van 11 maart 2024 afgelegde verklaring, voor zover inhoudende: Op 15 maart 2021 heb ik 500,- van de bankrekening van [slachtoffer 1] gepind.
Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 24 maart 2021, opgenomen op pagina 10 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL2000-2021073332 d.d. 19 juli 2022, inhoudende als verklaring van [slachtoffer 2] :
Ik doe aangifte van oplichting. Ik heb een advertentie op Marktplaats gezet dat ik een aantal keukenlopers te koop had. Op 15 maart 2021 kreeg ik omstreeks 18:00 uur een WhatsApp of mijn keukenlopers nog te koop waren. De koper wilde 2 stuks kopen. Daarop kreeg ik een link toegestuurd met een betaalvoorstel. Ik heb deze aangeklikt en waarna ik mijn ING-pasnummer en vervaldatum in moest vullen. Toen ik vastliep, zei hij dat er een storing op Marktplaats was en dat ik anders maar gewoon mijn rekeningnummer door moest geven. Dan zou hij het overmaken. Toen ik dat gedaan had, kreeg ik een WhatsApp van de koper dat hij per ongeluk 2500 euro te veel had overgeboekt en of ik dat weer terug kon boeken. De koper zou betaalverzoeken maken en aan mij toesturen. Ik heb via het betaalverzoek de volgende bedragen overgemaakt van mijn bankrekening:
Om 19:18 uur: 500 euro naar [slachtoffer 1] , [rekeningnummer] ; Om 19:19 uur: 500 euro naar [slachtoffer 1] , [rekeningnummer] ; Om 19:20 uur: 500 euro naar [slachtoffer 1] , [rekeningnummer] .
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 7 april 2021, opgenomen op pagina 21 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als relaas van verbalisant:
De mededeling van de potentiële koper dat hij het genoemde bedrag van 2500 euro te
veel had overgemaakt, leek te kloppen. Precies dat bedrag was net daarvoor op de bankrekening van aangeefster bijgeschreven. Later bleek dat beide bedragen afkomstig waren van haar eigen spaarrekening.
Aangeefster of andere gemachtigden hadden deze
overschrijvingen niet gedaan. Hierdoor kan worden vastgesteld dat het beheer van de rekening(en) werd overgenomen en dat de koper in staat was om zonder
toestemming deze handelingen te verrichten.
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 21 april 2021, opgenomen op pagina 72 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als relaas van verbalisant:
Ik bekeek de camerabeelden van pintransacties van rekeningnummer [rekeningnummer] vanuit de geldautomaat aan de [adres] te [plaats] op 15 maart 2021. Om 19:20:20 uur zag ik dat een man met de bankpas naar de geldautomaat reikte en handelingen verrichtte. Om 19:21:00 uur zag ik dat de man geld uit de geldautomaat haalde en opborg in de jaszak. Om 19:21:36 uur zag ik dat de man de bankpas uit de geldautomaat haalde. Om 19:21:47 uur zag ik dat de man de bankpas weer in de geldautomaat deed en handelingen verrichtte. Om 19:22:07 uur zag ik dat de man de bankpas uit de geldautomaat haalde, er weer terug in deed en handelingen verrichtte op de geldautomaat. Om 19:22:30 uur zag ik dat de man de bankpas uit de geldautomaat haalde en daarna weg liep.
Bewijsoverweging
Op grond van bovenstaande bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat aangeefster [slachtoffer 2] op 15 maart 2021 tussen 19:18 uur en 19:20 uur op basis van valselijke informatie driemaal een geldbedrag van 500,- heeft overgemaakt naar het bankrekeningnummer [rekeningnummer] , ten name van [slachtoffer
1] . Verdachte heeft op 15 maart 2021 om 19:20 uur een geldbedrag van 500,- van deze bankrekening gepind. De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of verdachte wist dan wel redelijkerwijs kon vermoeden dat het door hem gepinde geldbedrag afkomstig was uit misdrijf.
De rechtbank stelt voorop dat het zeer korte tijdsbestek tussen de oplichting, het overmaken van de geldbedragen door aangeefster op de bankrekening van [slachtoffer 1] en het pinnen van een geldbedrag van 500,- van die rekening door verdachte, geen toeval kan zijn geweest. Naar het oordeel van de rechtbank moet er dan ook contact geweest zijn tussen de oplichter(s) en ten minste één ander persoon, waarbij de oplichter(s) heeft/hebben laten weten dat het geld van de rekening kon worden afgehaald.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij met [slachtoffer 1] in een auto zat en dat zij hem heeft gevraagd om 500,- te pinnen omdat zij helemaal leip was van de GHB en daarom zelf niet in staat was om te pinnen. [slachtoffer 1] heeft hem daartoe zelf haar bankpas en pincode gegeven. De rechtbank acht deze verklaring ongeloofwaardig en schuift deze terzijde. Op de vraag van de rechtbank waarom iemand die leip was van de GHB juist op dat moment een fors geldbedrag van 500,- nodig en ter beschikking had, heeft verdachte geen antwoord kunnen geven. Daarnaast bevreemdt het de rechtbank dat iemand die leip is van de GHB en om die reden niet in staat is om zelf geld te pinnen, kennelijk wel in staat is om zonder duidelijke reden verdachte te verzoeken een fors geldbedrag te pinnen én hem daartoe haar bankpas en pincode te geven. Bovendien blijkt uit de camerabeelden die van het pinnen zijn gemaakt, dat verdachte het niet heeft gelaten bij het (eenmalig) pinnen van
500,-. Direct nadat de pintransactie was geslaagd, heeft verdachte -tot tweemaal toe- de bankpas opnieuw in de geldautomaat gestopt en op die geldautomaat handelingen verricht die erop duiden dat hij nogmaals heeft geprobeerd om geld van de bankrekening af te halen. [slachtoffer 1] heeft het verhaal van verdachte ook niet bevestigd. Integendeel, zij verklaart nooit een bankrekening bij de ABNAMRO te hebben gehad.
Gelet op bovenstaande overwegingen, in het bijzonder het tijdsbestek van één minuut tussen het overmaken van het geld door aangeefster op de bankrekening van [slachtoffer 1] en het pinnen van een geldbedrag van die bankrekening door verdachte met een pinpas die niet van hem was, de hoogte van het gepinde bedrag dat ook overeenkomt met het door aangeefster overgemaakte bedrag en het feit dat verdachte daarna nog tweemaal (tevergeefs) handelingen heeft verricht die erop duiden dat hij heeft geprobeerd nog meer geld van de bankrekening af te halen, is de rechtbank van oordeel dat het niet anders kan zijn dan dat verdachte wist dat het door hem gepinde geldbedrag afkomstig was uit criminele activiteiten.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht het ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
hij op 15 maart 2021 te [plaats] een geldbedrag heeft verworven, voorhanden heeft gehad en heeft overgedragen, terwijl hij, wist dat dat voorwerp - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
witwassen.
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het ten laste gelegde witwassen wordt veroordeeld tot een geheel voorwaardelijke werkstraf van 20 uren met een proeftijd van twee jaren.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft - zo de rechtbank tot een bewezenverklaring zou komen - gepleit voor een schuldigverklaring zonder oplegging van straf of maatregel.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting en het reclasseringsadvies van Verslavingszorg Noord Nederland, d.d. 19 februari 2024, het uittreksel uit de justitiële documentatie (het strafblad) d.d. 23 januari 2024, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Ernst van het feit
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan witwassen. Verdachte heeft op verzoek van een ander een bedrag van 500,- gepind dat afkomstig was van een kort daarvoor gepleegde Marktplaatsoplichting. Door aldus te handelen heeft verdachte uit misdrijf afkomstig geld weggesluisd en is aangeefster [slachtoffer 2] gedupeerd.
Het strafblad
De rechtbank heeft kennis genomen van het strafblad van verdachte. Hieruit blijkt dat verdachte niet eerder wegens een strafbaar feit is veroordeeld. Bij het bepalen van de (hoogte van de) straf weegt de rechtbank het strafblad van verdachte dan ook niet als strafverzwarende omstandigheid mee.
Persoonlijke omstandigheden van verdachte
Verdachte was ten tijde van het bewezenverklaarde feit 17 jaar oud. Ter terechtzitting heeft hij verklaard dat hij een positieve wending aan zijn leven heeft gegeven. Het contact met zijn familie is goed. Hij woont bij zijn moeder en stiefvader en helpt hen met het huishouden. Daarnaast is hij bezig met het halen van zijn rijbewijs, heeft hij vanaf eind maart 2024 werk bij een autobedrijf en heeft hij afstand genomen van zijn vroegere vrienden. Verdachte heeft voorts verklaard dat hij open staat voor hulp bij zijn financiën om zijn leven verder op de rit te krijgen. Ook in het gesprek met de reclassering heeft verdachte laten zien gemotiveerd te zijn voor gedragsverandering. Uit het reclasseringsrapport volgt daarnaast dat thans geen zorgwekkende problematiek op de leefgebieden van verdachte bestaat. De reclassering schat het herhalingsgevaar in als gemiddeld en adviseert (mede) om die reden een (deels) voorwaardelijke straf, waarbij de praktische en financiële ondersteuning die verdachte nodig heeft om te kunnen toewerken naar een zelfstandig bestaan, in de vorm van bijzondere voorwaarden aan hem worden opgelegd. De rechtbank zal bij het bepalen van (de hoogte van) de straf in het voordeel van verdachte rekening houden met de positieve wending die verdachte aan zijn leven lijkt te hebben gegeven. Tegelijkertijd weegt de rechtbank in het nadeel van verdachte mee dat hij ter terechtzitting geen verantwoordelijkheid heeft genomen voor zijn handelen. Door de grotendeels ontkennende houding van verdachte heeft de rechtbank voorts geen zicht kunnen krijgen op wat hem heeft gedreven om de bewezenverklaarde feit te plegen en of, en zo ja in hoeverre, verdachte echt bereid en in staat is om zijn leven te beteren. Deze houding van verdachte baart de rechtbank zorgen voor de toekomst.
De straf
Gelet op de aard en ernst van het feit, is de rechtbank, anders dan de raadsman, van oordeel dat strafoplegging op zijn plaats is. Het feit is te ernstig om te kunnen volstaan met schuldigverklaring zonder toepassing van straf of maatregel. Tegelijkertijd ziet de rechtbank in de persoonlijke omstandigheden van verdachte en het tijdsverloop in de strafprocedure aanleiding om de straf geheel voorwaardelijk op te leggen. Alles afwegend acht de rechtbank een voorwaardelijke werkstraf van 20 uur, zoals door de officier van justitie is gevorderd, passend en geboden. Gelet op het tijdsverloop zal de rechtbank de proeftijd beperken tot een jaar. De rechtbank ziet voorts geen aanleiding om aan het voorwaardelijke strafgedeelte bijzondere voorwaarden te verbinden.
Benadeelde partij
[slachtoffer 2] heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Gevorderd wordt een bedrag van 1.500,- ter zake van materiële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel;
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot gedeeltelijke toewijzing van de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van 500,-, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Voor het overige dient de vordering niet-ontvankelijk verklaard te worden omdat niet gebleken is van een rechtstreeks verband tussen het handelen van verdachte en het gevorderde bedrag.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij moet worden afgewezen omdat verdachte dient te worden vrijgesproken van het feit waarop de vordering is gebaseerd.
Oordeel van de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aangetoond dat de benadeelde partij als rechtstreeks gevolg van het bewezenverklaarde feit schade heeft geleden tot een bedrag van 500,-. De vordering van de benadeelde partij zal derhalve tot dat bedrag worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 15 maart 2021. Voor het overige gedeelte van de vordering, is de rechtbank van oordeel dat het rechtstreeks verband tussen de schade en het bewezenverklaarde handelen van verdachte niet is komen vast te staan. De rechtbank zal de vordering op dit punt niet-ontvankelijk verklaren.
Nu vast staat dat verdachte tot het hiervoor genoemde bedrag aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen verklaarde is toegebracht, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 36f, 77a, 77g, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z en 420quater van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.
Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een taakstraf, bestaande uit een werkstraf voor de duur van 20 uren.

Bepaalt dat deze taakstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd, die hierbij wordt vastgesteld op één jaar, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt voorts dat, indien het mocht komen tot de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde taakstraf, vervangende hechtenis voor de duur van tien (10) dagen zal worden toegepast, indien de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] toe tot na te melden bedrag en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van 500,- (zegge: vijfhonderd euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 15 maart 2021.
Verklaart de vordering voor het overige niet-ontvankelijk. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 2] te betalen een bedrag van 500,- (zegge: vijfhonderd euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 15 maart 2021. Dit bedrag bestaat uit materiële schade.
Beveelt, voor het geval dat de verdachte niet volledig betaalt, dat gijzeling voor de duur van nul (0) dagen kan worden toegepast.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 2] daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.C. Fuhler, voorzitter, tevens kinderrechter, mr. A.S. Venema-Dietvorst en mr. R. ter Haar, rechters, bijgestaan door mr. K. Bodewes-Maas, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 25 maart 2024.