ECLI:NL:RBNNE:2024:1106

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
27 maart 2024
Publicatiedatum
27 maart 2024
Zaaknummer
18-303990-22
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor bezit van hennep en munitie met vrijspraak voor witwassen

Op 27 maart 2024 heeft de Rechtbank Noord-Nederland in Assen uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van het bezit van hennep en munitie. De zaak kwam voort uit een doorzoeking op 5 oktober 2021, waarbij in de woning van de verdachte ongeveer 1150 gram hennep en vijf kogelpatronen van het merk GECO werden aangetroffen. De verdachte, geboren in 1967 en woonachtig in Emmen, werd bijgestaan door zijn advocaat, mr. M.H. Wormmeester, terwijl het openbaar ministerie werd vertegenwoordigd door mr. S. Eijzenga. De tenlastelegging omvatte ook een geldbedrag van 9.994 euro, waarvan werd gesteld dat het afkomstig was uit misdrijf. De officier van justitie vorderde veroordeling voor alle ten laste gelegde feiten, terwijl de verdediging vrijspraak voor het bezit van munitie en het geldbedrag bepleitte.

De rechtbank oordeelde dat het bezit van hennep wettig en overtuigend bewezen was, maar sprak de verdachte vrij van het bezit van munitie en het witwassen van het geldbedrag. De rechtbank overwoog dat de verdachte een verifieerbare verklaring had gegeven over de herkomst van het geld, en dat er onvoldoende bewijs was om te concluderen dat het geld uit misdrijf afkomstig was. De rechtbank legde een gevangenisstraf van één week op, met daarnaast een taakstraf van 80 uren, rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure. Het in beslag genomen geld werd aan de verdachte teruggegeven.

Uitspraak

Uitspraak

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Assen
parketnummer 18/303973-22
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 27 maart 2024 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte
[verdachte] ,
geboren op [geboortedatum] 1967 te [geboorteplaats] , wonende te [adres] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 13 maart 2024.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. M.H. Wormmeester, advocaat te Emmen. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. S. Eijzenga.

Tenlastelegging

Aan verdachte is, na wijziging van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
1
hij op of omstreeks 5 oktober 2021 te Emmen, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 1150 gram, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II;
2
hij op of omstreeks 5 oktober 2021 te Emmen, munitie van categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten 5 patronen (centraal vuur kogelpatronen van het merk/type GECO, volmantel) van het kaliber 9x17mmm, voorhanden heeft gehad;
3
hij op of omstreeks 5 oktober 2021, te Emmen, althans in Nederland, een geldbedrag van 9.994,- voorhanden heeft gehad (sub b), terwijl hij, verdachte, wist dat dat/die voorwerp(en) - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 5 oktober 2021, te Emmen, althans in Nederland, een voorwerp, te weten een geldbedrag van 9.994,-, voorhanden heeft gehad, terwijl dat geldbedrag onmiddellijk afkomstig was uit enig eigen misdrijf.
Beoordeling van het bewijs
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor het onder 1, 2 en 3 subsidiair ten laste gelegde.
Ten aanzien van het onder 3 primair ten laste gelegde heeft de officier van justitie aangevoerd dat het geld vermoedelijk uit eigen misdrijf afkomstig is en geen verhullende of verbergende handelingen zijn verricht, zodat verdachte hiervan dient te worden vrijgesproken. Ten aanzien van het onder 3 subsidiair ten laste gelegde heeft de officier van justitie aangevoerd dat er gelet op de geringe legale inkomsten van verdachte en de aangetroffen handelshoeveelheid hennep een gerechtvaardigd vermoeden bestaat dat het niet anders kan dan dat het aangetroffen geldbedrag van misdrijf afkomstig is. In dat geval mag van verdachte worden verlangd dat hij een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft dat het geldbedrag niet van misdrijf afkomstig is. Gelet op de wisselende verklaringen die uit het dossier blijken, is verdachte hierin niet geslaagd. Op basis van het voorgaande kan volgens de officier van justitie worden vastgesteld dat het aangetroffen geldbedrag afkomstig is uit eigen misdrijf, te weten verdachtes handel in verdovende middelen.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft aangegeven dat het onder 1 ten laste gelegde kan worden bewezen, maar dat verdachte van het onder 2 en 3 ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken. Zij heeft hiertoe het volgende aangevoerd.
De onder 2 ten laste gelegde kogelpatronen zijn aangetroffen in een doosje dat zich in een tas met kapotte horloges bevond die verdachte en zijn partner hebben gekregen van [naam] . Uit het dossier kan niet worden afgeleid dat die kogelpatronen open en bloot in dit tasje lagen en het doosje hoort niet bij deze kogelpatronen. Gelet hierop kan niet worden vastgesteld dat verdachte wist dat er kogelpatronen in zijn woning aanwezig waren. Het onder 3 ten laste kan niet wettig en overtuigend worden bewezen, nu verdachte een geldbedrag van
8.000,00 in bewaring had voor [naam] en niet kan worden vastgesteld dat dit geldbedrag uit misdrijf afkomstig is. Ten aanzien van de overige 1.994,00 kan evenmin worden vastgesteld dat dit uit misdrijf afkomstig is.
Oordeel van de rechtbank
Feit 3
De rechtbank acht het onder 3 primair en subsidiair ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen, zodat verdachte hiervan zal worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt hiertoe het volgende.
De rechtbank stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van het in de delictsomschrijving van art. 420bis, eerste lid, onder b van het Wetboek van Strafrecht opgenomen bestanddeel "afkomstig uit enig
misdrijf", niet is vereist dat uit de bewijsmiddelen moet kunnen worden afgeleid dat het desbetreffende voorwerp afkomstig is uit een nauwkeurig aangeduid misdrijf. Wel is voor een veroordeling ter zake van dit wetsartikel vereist dat vaststaat dat het voorwerp afkomstig is uit enig misdrijf.
Dat een voorwerp "afkomstig is uit enig misdrijf", kan, indien op grond van de beschikbare bewijsmiddelen geen rechtstreeks verband valt te leggen met een bepaald misdrijf, niettemin bewezen worden geacht, indien het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat het in de tenlastelegging genoemde voorwerp (of zoals in casu: een geldbedrag) uit enig misdrijf afkomstig is.
Indien door het openbaar ministerie feiten en omstandigheden zijn aangedragen die een vermoeden rechtvaardigen dat het niet anders kan zijn dan dat het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is, mag van de verdachte worden verlangd dat hij of zij een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft dat het voorwerp niet van misdrijf afkomstig is. De omstandigheid dat zo een verklaring van de verdachte mag worden verlangd, houdt niet in dat het aan de verdachte is om aannemelijk te maken dat het voorwerp niet van misdrijf afkomstig is.
Indien de verdachte zo'n verklaring heeft gegeven, ligt het op de weg van het openbaar ministerie nader onderzoek te doen naar die verklaring. Mede op basis van de resultaten van dat onderzoek zal moeten worden beoordeeld of ondanks de verklaring van de verdachte het witwassen bewezen kan worden op de grond dat het niet anders kan zijn dan dat het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is. Indien een dergelijke verklaring is uitgebleven, mag de rechter die omstandigheid betrekken in zijn bewijsoverwegingen.
De rechtbank leidt uit het dossier en het onderzoek ter terechtzitting de volgende feiten en omstandigheden af.
In de woning van verdachte, die beperkte bekende legale inkomsten heeft, is naast meer dan een kilo hennep een bedrag van 9.994,00 aan contant geld aangetroffen. Op grond daarvan is sprake van een gerechtvaardigd vermoeden van witwassen.
Verdachte heeft op 8 oktober 2021 bij de politie verklaard dat hij 8.000,00 in bewaring had voor een vriend die misschien in [plaats] woont en dat het restant toebehoorde aan zijn vrouw, bedoeld om te voorzien in het dagelijks levensonderhoud van het gezin. Op 17 november 2021 heeft verdachte bij de politie verklaard dat [naam] de persoon is wiens geld verdachte in bewaring had. Dit deed verdachte omdat [naam] dit geld in het kader van een echtscheiding buiten het bereik van zijn vrouw wilde houden. Ter terechtzitting is verdachte bij deze verklaring gebleven.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte daarmee een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring heeft gegeven dat het contante geld niet van misdrijf afkomstig is.
Het openbaar ministerie heeft nader onderzoek verricht naar de verklaring van verdachte. Hiertoe heeft de politie [naam] op 22 december 2021 gehoord als getuige. [naam] , woonachtig in [plaats] , bevestigt de lezing van verdachte.
Gelet op het voorgaande en hetgeen overigens uit het dossier blijkt ziet de rechtbank onvoldoende aanknopingspunten om te kunnen oordelen dat het niet anders kan zijn dan dat het aangetroffen contante geldbedrag uit enig misdrijf afkomstig is. Dit betekent dat de rechtbank verdachte van het onder 3 ten laste gelegde integraal zal vrijspreken.
Feit 1
De rechtbank acht het onder 1 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring. De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
De door verdachte ter zitting van 13 maart 2024 afgelegde verklaring, voor zover inhoudend: Ik wist dat de op 5 oktober 2021 in mijn schuur aangetroffen hennep daar lag.
Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van doorzoeking ter inbeslagneming d.d. 5 oktober 2021, opgenomen op pagina 358 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer NNRCC20024 MASAYA d.d. 7 maart 2022, inhoudend als relaas van verbalisant [naam] , zakelijk weergegeven:
Op 5 oktober 2021 werd door de rechter-commissaris voor een doorzoeking ter inbeslagneming binnengetreden in de tussenwoning aan de [adres] .
In de schuur achter de woning, stonden veel goederen. Tegen de achterwand stond een stellagekast. Helemaal rechts stond een groen kratje met daarin een grote boodschappentas. Daarin zat een zilveren
tas met daarin een sealbag. Ik constateerde - gezien de waargenomen uiterlijke kenmerken, kleur en vorm, en daarnaast de herkenbare geur - dat er hennep in de sealbag zat.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 7 oktober 2021, opgenomen op pagina 133 van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisant [naam] :

Beslag

Naar aanleiding van deze doorzoeking ter inbeslagname werd een hoeveelheid sterk geurend
plantmateriaal aangetroffen, waarvan op basis van de uiterlijke kenmerken werd vermoed dat het hennep betreft.

Gewicht

De hiervoor beschreven hoeveelheid plantmateriaal werd gewogen door middel van een weegschaal van het merk Sennheiser. Hieruit bleek dat het een hoeveelheid met een gewicht van 1150 gram betreft (inclusief verpakkingsmateriaal / plastic sealbag).
Onderzoek
Op donderdag 7 oktober 2021 heb ik verbalisant, de voornoemd beschreven hoeveelheid plantmateriaal nader onderzocht.
Hennep(toppen)
Naar aanleiding van dit onderzoek bleek mij dat het een hoeveelheid henneptoppen waren. Ik herkende de substantie / het plantmateriaal namelijk aan zijn kleur, geur en uiterlijk als zijnde hennep. Met hennep wordt bedoeld elk deel van de plant van het geslacht Cannabis waaraan de hars niet is onttrokken. Hennep staat vermeld op lijst II van de Opiumwet.
Bewijsoverweging
Verdachte heeft op enig moment ter terechtzitting bekend dat hij wist van de hoeveelheid hennep in zijn schuur. Dit betekent dat de rechtbank wettig en overtuigend bewezen acht dat verdachte de aangetroffen hennep opzettelijk aanwezig heeft gehad. Nu de rechtbank niet kan vaststellen dat ook een ander dan verdachte de hennep opzettelijk aanwezig heeft gehad, zal de rechtbank verdachte vrijspreken voor het medeplegen hiervan.
Feit 2
De rechtbank acht het onder 2 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring. De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
De door verdachte ter zitting van 13 maart 2024 afgelegde verklaring, voor zover inhoudend: Ik heb vóór inbeslagname de zich in het doosje bevindende voorwerpen wel gezien.
Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van doorzoeking ter inbeslagneming d.d. 5 oktober 2021, opgenomen op pagina 358 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer NNRCC20024 MASAYA d.d. 7 maart 2022, inhoudend als relaas van verbalisant [naam] :
Op 5 oktober 2021 werd door de rechter-commissaris voor een doorzoeking ter inbeslagneming binnengetreden in de tussenwoning aan de [adres] .
Patronen
Op de overloop op de eerste etage, in een koffer, is een doosje gevonden met 9mm patronen. Er zaten nog vijf scherpe patronen in het doosje.
3. Een schriftelijk bescheid, te weten een kennisgeving van inbeslagneming van 5 oktober 2021, opgenomen op pagina 371 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend:
Goednummer: PL0100-2021267464-1425852
Object: Munitie (Kogelpatroon) Aantal/eenheid: 5 stuks Merk/type: 9mm Eigenaar: [verdachte] , [adres]
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal d.d. 18 oktober 2021, opgenomen op pagina 134 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als relaas van verbalisant [naam] :

Munitie:

Goednummer: PL0100-2021267464-1425852
Object: Munitie (Centraal vuur Kogelpatroon) Aantal: 5 stuks Merk/type: GECO, volmantel
Deze patronen zijn geschikt om een projectiel door middel van een vuurwapen in het kaliber 9x17mm/.380 af te schieten.
Categorisering
Deze kogelpatronen zijn munitie in de zin van artikel 1 onder 4 gelet op artikel 2 lid 2, categorie III van de Wet wapens en munitie.
Strafbepaling:
Het illegaal voorhanden hebben van de genoemde munitie is gezien Artikel 26 lid 1 in verband met artikel 55 lid 1 van de Wet Wapens en Munitie strafbaar.
De vrijstellingsbepalingen van de Wet wapens en munitie is op het voormelde munitie niet van toepassing.
Bewijsoverweging
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij de voorwerpen wel heeft gezien, maar pas na inbeslagname door de politie ermee bekend werd dat deze voorwerpen kogelpatronen betreffen. De rechtbank acht deze verklaring ongeloofwaardig, nu kogelpatronen niet zodanig bijzondere voorwerpen zijn dat verdachte die voorwerpen niet als zodanig herkend zou hebben. Gelet hierop stelt de rechtbank vast dat het niet anders kan dan dat verdachte zich ervan bewust was munitie in zijn bezit te hebben.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht het onder 1 en 2 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
1
hij op 5 oktober 2021 te Emmen opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 1150 gram hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II;
2
hij op 5 oktober 2021 te Emmen munitie van categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten 5
patronen (centraal vuur kogelpatronen van het merk/type GECO, volmantel) van het kaliber 9x17mm, voorhanden heeft gehad.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.
Strafmotivering
Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden. De officier van justitie heeft bij het bepalen van de strafeis rekening gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft opgemerkt dat de strafeis geen recht doet aan de overschrijding van de redelijke termijn en daarom bepleit om de straf te matigen.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting, de rapportage van Reclassering Nederland en het uittreksel uit de justitiële documentatie van 10 januari 2024, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Ernst van de feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan overtreding van de Opiumwet en de Wet wapens en munitie. In de schuur bij de woning van verdachte is ongeveer 1150 gram hennep aangetroffen. Voorts zijn in de woning van verdachte vijf kogelpatronen aangetroffen. Met het voorhanden hebben van hennep heeft verdachte een bijdrage geleverd aan de instandhouding van het criminele drugscircuit en alle daarmee gepaard gaande gevaren voor de openbare orde en de maatschappelijke veiligheid. Het ongecontroleerde bezit van munitie brengt in zijn algemeenheid een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van anderen met zich mee, waartegen moet worden opgetreden.
De rechtbank heeft tevens in aanmerking genomen dat verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld ter zake van overtreding van de Opiumwet.
Persoon van verdachte
De reclassering heeft op 28 juli 2023 over verdachte gerapporteerd. Gelet op de ontkennende proceshouding van verdachte heeft de reclassering geen relatie kunnen leggen tussen de verdenkingen en
leefgebieden die tot deze verdenking hebben kunnen leiden. Op het gebied van financiën is sprake van grote schulden, en in overige leefgebieden heeft verdachte weinig inzicht willen geven. Van beschermende factoren is de reclassering niet gebleken. De reclassering ziet, gelet op de houding van verdachte, geen mogelijkheden om met interventies of toezicht de risicos te beperken of het gedrag te veranderen en adviseert bij veroordeling een straf zonder bijzondere voorwaarden.
Overschrijding van de redelijke termijn
De rechtbank constateert dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag ter bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) is overschreden. Als uitgangspunt geldt dat een verdachte recht heeft op berechting van zijn zaak binnen een termijn van twee jaar. Die termijn vangt aan op het moment dat vanwege de Nederlandse Staat jegens de verdachte een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat tegen hem ter zake van een bepaald strafbaar feit door het openbaar ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld. De rechtbank stelt vast dat de termijn in dit geval is aangevangen op 5 oktober 2021, de dag waarop de woning van verdachte werd doorzocht en de hennep en munitie in beslag werden genomen.
Er is geen sprake van bijzondere omstandigheden die deze overschrijding rechtvaardigen. De rechtbank zal bij de bepaling van de straf rekening houden met de overschrijding van de redelijke termijn, door een strafkorting toe te passen.
Straf
De rechtbank acht, alles afwegende, in beginsel een gevangenisstraf voor de duur van 1 week met aftrek van de tijd die verdachte in verzekering heeft doorgebracht en daarnaast een taakstraf voor de duur van 100 uren, passend en geboden. In verband met de overschrijding van de redelijke termijn zal de rechtbank de taakstraf matigen tot een taakstraf voor de duur van 80 uren, subsidiair 40 dagen hechtenis. De rechtbank legt een lagere straf op dan geëist in verband met de oriëntatiepunten van de LOVS en het
feit dat zij tot een beperktere bewezenverklaring komt, dan waarvan de officier van justitie bij de strafeis is uitgegaan.
Inbeslaggenomen goederen
Nu verdachte zal worden vrijgesproken van het wiswassen van het geld dat in zijn woning is aangetroffen, zal de rechtbank gelasten dat het inbeslaggenomen geld met goednummer G1425843, te weten 9.994,50, aan verdachte wordt teruggegeven.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 9, 22c, 22d en 57 van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder 3 primair en subsidiair is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van 1 week.

Beveelt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.

een taakstraf voor de duur van 80 uren.

Beveelt dat voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis voor de duur van 40 dagen zal worden toegepast.
Gelast de teruggave aan veroordeelde van de in beslag genomen en nog niet teruggegeven 9.994,50.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.C. Fuhler, voorzitter, mr. H.R. Eising en mr. C. Krijger, rechters, bijgestaan door mr. R. de Boer, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 27 maart 2024.
Mr. C. Krijger is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.