ECLI:NL:RBNNE:2024:106

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
12 januari 2024
Publicatiedatum
18 januari 2024
Zaaknummer
190126
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging kinderalimentatie na wijziging van omstandigheden en beoordeling van draagkracht

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 12 januari 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen een man en een vrouw over de wijziging van de kinderalimentatie voor hun minderjarige kind. De man had verzocht om de eerder vastgestelde kinderalimentatie te verlagen, omdat hij recentelijk was gehuwd en nu ook onderhoudsplichtig is voor de kinderen van zijn nieuwe partner. De rechtbank heeft vastgesteld dat de man en de vrouw gezamenlijk verantwoordelijk zijn voor de kosten van hun kind, en dat de man zijn volledige draagkracht moet aanwenden voor de kosten van zijn eigen kind voordat hij bijdraagt aan de kosten van zijn stiefkinderen.

De rechtbank heeft de verzoeken van de man en de vrouw beoordeeld aan de hand van de wettelijke bepalingen omtrent kinderalimentatie en de aanbevelingen van de landelijke Expertgroep Alimentatienormen. De rechtbank heeft vastgesteld dat er sprake is van een wijziging van omstandigheden, zoals de inkomensvermeerdering van de vrouw en de nieuwe huwelijkse situatie van de man. De rechtbank heeft de draagkracht van beide ouders berekend en geconcludeerd dat de man vanaf 27 juni 2023 een bijdrage van € 145,- per maand moet betalen voor de kosten van verzorging en opvoeding van hun kind. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en de rechtbank heeft het meer of anders verzochte afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling Privaatrecht
Locatie Leeuwarden
zaak-/rekestnummer: C/17/190126 / FA RK 23-1285
beschikking van de enkelvoudige kamer d.d. 12 januari 2024
inzake
[voornaam] [achternaam],
wonende te [woonplaats] ,
hierna ook te noemen: de man,
advocaat: mr. B.M. Speel-van Dijk, kantoorhoudende te Heerenveen,
tegen
[voornaam] [achternaam],
wonende te [woonplaats] ,
hierna ook te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. B.E. Dijkstra, kantoorhoudende te Drachten.

1.Procesverloop

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
 het verzoekschrift met bijlage(n) van de man, ingekomen op 27 juni 2023;
 het verweerschrift met bijlage(n) van de vrouw, ingekomen op 7 augustus 2023.
 een F9-formulier van de vrouw van 21 november 2023 met bijlage(n);
 een brief van de man van 21 november 2023 met bijlage(n), tevens inhoudende wijziging verzoekschrift, ingekomen op 22 november 2023.
1.2.
De mondelinge behandeling met gesloten deuren heeft - na aanhouding -plaatsgevonden op 5 december 2023. Partijen en hun advocaten zijn verschenen.

2.De feiten

2.1.
De man en de vrouw zijn op [datum] te [plaats] met elkaar gehuwd. Zij zijn de ouders van de nog minderjarige [kind 1] [achternaam] (verder: [kind 1] ), geboren op [datum] . Partijen zijn gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag over [kind 1] . [kind 1] woont bij de vrouw.
2.2.
Bij beschikking van de Rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, van 24 juli 2018 is de echtscheiding tussen partijen uitgesproken. De echtscheidingsbeschikking, waarvan een convenant en ouderschapsplan deel uitmaken, is geregistreerd in de daartoe bestemde registers op 1 augustus 2018. Ten aanzien van de kinderalimentatie hebben partijen afgesproken dat de man een bijdrage in de kosten van [kind 1] betaalt ter hoogte van in ieder geval het wettelijk minimum van € 100,- per maand of meer indien dat - na onderling overleg - nodig is ten behoeve van [kind 1] .
2.3.
Bij beschikking van de Rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, van 29 september 2022 heeft de rechtbank bepaald, dat de man met ingang van 28 juni 2022 een bedrag van € 181,- per maand aan de vrouw dient te voldoen als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [kind 1] .
2.4.
Op 3 maart 2023 is de man gehuwd met [voornaam] [A] (verder: [A] ).
[A] heeft twee nog minderjarige kinderen uit een eerdere relatie met [voornaam] [C 1] (verder: [C 1] ) :
 [kind 2] [naam] [C 1] (verder: [kind 2] ), geboren op [datum] ;
 [kind 3] [naam] [C 1] (verder: [kind 3] ), geboren op [datum] .
2.5.
[kind 2] en [kind 3] hebben hun hoofdverblijf bij de man en [A] .
2.6.
Bij beschikking van de Rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, van 4 augustus 2022, heeft de rechtbank bepaald, dat [C 1] met ingang van 6 mei 2022 een bedrag van € 375,- per kind per maand aan kinderalimentatie aan [A] dient te voldoen.

3.Verzoeken

3.1.
De man heeft de rechtbank verzocht om bij beschikking, uitvoerbaar bij voorraad, te bepalen dat de beschikking van 29 september 2022 van deze rechtbank voor wat betreft de kinderalimentatie wordt gewijzigd en wordt bepaald, dat de man per de datum van indiening van het verzoekschrift een bedrag van € 60,- per maand als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [kind 1] aan de vrouw dient te voldoen.
3.2.
De vrouw heeft de rechtbank verzocht om bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de verzoeken van de man niet-ontvankelijk te verklaren dan wel als ongegrond af te wijzen.
3.3.
Bij brief van 21 november 2023 heeft de man zijn inleidende verzoekschrift gewijzigd en de rechtbank verzocht om bij beschikking, uitvoerbaar bij voorraad, te bepalen dat de beschikking van 29 september 2022 van deze rechtbank voor wat betreft de kinderalimentatie wordt gewijzigd en wordt bepaald, dat de man per datum van indiening van het verzoekschrift een bedrag van € 50,- per maand als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [kind 1] aan de vrouw dient te voldoen.

4.Beoordeling

4.1.
De rechtbank volgt voor de vaststelling van de kinderalimentatie de aanbevelingen
van de landelijke Expertgroep Alimentatienormen (verder: alimentatienormen).
Ontvankelijkheid
4.2.
Op grond van artikel 1:401 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan een rechterlijke uitspraak of een overeenkomst betreffende levensonderhoud bij latere rechterlijke uitspraak worden gewijzigd of ingetrokken, wanneer zij nadien door wijziging van omstandigheden ophoudt aan de wettelijke maatstaven te voldoen.
4.3.
De man heeft gemotiveerd gesteld, dat er sprake is van een wijziging van omstandigheden als bedoeld in artikel 1:401 lid 1 BW en is daarom ontvankelijk in zijn verzoek.
Wijziging van omstandigheden
4.4.
De man heeft gesteld dat er sprake is van een wijziging van omstandigheden, bestaande uit de inkomensvermeerdering van de vrouw, alsmede het feit dat de man op [datum] gehuwd is met [A] , waardoor hij mede-onderhoudsplichtig is geworden voor zijn stiefkinderen [kind 2] en [kind 3] . Nu de vrouw deze wijzigingen niet heeft betwist, zal de rechtbank beoordelen in hoeverre deze wijzigingen moeten leiden tot een aanpassing van de geldende kinderalimentatie. De rechtbank zal daarom hierna aan de hand van de behoefte en draagkracht beoordelen in hoeverre sprake is van een rechtens relevante wijziging van omstandigheden die een aanpassing van de geldende kinderalimentatie rechtvaardigt.
Ingangsdatum
4.5.
De rechtbank zal bij haar beoordeling als ingangsdatum - zoals te doen gebruikelijk - de datum hanteren waarop het verzoekschrift is ingekomen, te weten 27 juni 2023, nu de man dit heeft verzocht en de vrouw dit niet heeft weersproken. Dit betekent dat de rechtbank bij de berekening van de draagkracht van partijen zal rekenen met de tarieven van 2023-1.
Behoefte [kind 1]
4.6.
Bij beschikking van 29 december 2022 is door deze rechtbank de behoefte van [kind 1] vastgesteld op € 372,- per maand. De rechtbank gaat, evenals partijen, ook in deze procedure uit van deze behoefte. Geïndexeerd naar 2023 bedraagt de behoefte van [kind 1] € 384,- per maand.
Draagkracht man
4.7.
De man stelt zich primair op het standpunt dat bij het berekenen van zijn draagkracht dient te worden uitgegaan van het gemiddelde van de salarisspecificaties van september t/m november 2023, omdat zijn inkomsten uit overwerk fluctueren. Omgerekend is dit een bruto jaar inkomen van € 36.209,-.
4.8.
De vrouw stelt zich primair op het standpunt dat de draagkracht van de man berekend moet worden op basis van het bruto jaarinkomen van € 38.048,-. De vrouw heeft het inkomen van de man doorgerekend op basis van de bij het verzoekschrift gevoegde salarisspecificatie van de man over de periode februari t/m april 2023.
4.9.
De rechtbank zal aansluiten bij het door de man gestelde bruto inkomen van
€ 36.209,-, nu in ieder geval is gebleken dat de man dit salaris (gemiddeld) kan verdienen. Hierbij heeft de rechtbank overwogen, dat door de vrouw onvoldoende gesteld en onderbouwd is dat de man het door haar gestelde (doorgerekende) inkomen van € 38.048,- ook daadwerkelijk zal verdienen.
4.10.
De rechtbank volgt, uitgaande van een bruto jaarinkomen van € 36.209,-, de door de man bij brief van 21 november 2023 overgelegde berekening van het netto besteedbaar inkomen (NBI). Hieruit volgt een NBI van € 2.386,- per maand.
4.11.
De man is op [datum] gehuwd met [A] . Als gevolg daarvan is hij stiefvader van de kinderen van zijn nieuwe partner. De man is van mening dat hier rekening mee gehouden dient te worden bij het verdelen van zijn draagkracht, omdat [A] geen eigen inkomen heeft en [C 1] de door de rechtbank bij beschikking van 4 augustus 2022 per 6 mei 2022 vastgelegde bedrag aan kinderalimentatie ten behoeve van [kind 2] en [kind 3] , niet voldoet.
4.12.
De rechtbank overweegt dat op grond van artikel 1:395 BW de man als stiefvader onderhoudsplichtig voor zijn stiefkinderen is. Wanneer de stelling van de man wordt gevolgd, dan betekent dat dat een (groot) deel van de behoefte van de stiefkinderen voor rekening van de man komt, omdat hij een veel hoger inkomen genereert dan [A] . Tegelijkertijd heeft dat tot gevolg dat het aandeel van de man in de kosten van de kinderen van partijen daalt. Dit acht de rechtbank geen redelijke verdeling. Het feit dat [C 1] de door de rechtbank opgelegde kinderalimentatie niet betaalt en het LBIO op dit moment geen mogelijkheid tot verhaal ziet bij [C 1] , betekent niet dat aan [C 1] geen enkele draagkracht toegerekend moet worden. De verplichting tot betaling van de kinderalimentatie door [C 1] geldt onverkort en hiermee wordt volledig voorzien in de behoefte van [kind 2] en [kind 3] . Daarom ziet de rechtbank aanleiding om in dit geval, waarbij de man bovendien nog maar kort geleden is gehuwd met [A] , voor de berekening van de bijdrage voor [kind 1] geen rekening te houden met enig aandeel van de man in de kosten van zijn stiefkinderen. Dit betekent dat de volledige draagkracht van de man in de verdeling van de kosten van [kind 1] wordt betrokken. Het staat de man vrij om alsnog bij te dragen in de kosten van zijn stiefkinderen uit zijn vrije ruimte dan wel de draagkracht die resteert na voldoening van de kosten [kind 1] .
4.13.
De draagkracht van de man bedraagt dan volgens de formule:
70% x [2386 - (30% x 2386 + 1.175)] = € 346,- per maand.
Draagkracht vrouw
4.14.
De vrouw heeft bij brief van 21 november 2023 zonder nadere toelichting gesteld, dat haar bruto inkomen (winst uit onderneming) € 17.028,- bedraagt. Tijdens de zitting heeft de vrouw toegelicht dat zij haar omzet over de periode (deels) van 2023 heeft omgerekend naar een jaarinkomen. De vrouw is in 2022 gestart met haar onderneming. Zij heeft in 2023 een periode minder kunnen werken in verband met de zorg voor [kind 1] die gedurende 4 maanden niet naar school is geweest.
4.15.
De man stelt dat de jaarcijfers van de vrouw van 2023 (en ook van 2022) ontbreken.
Het had van de vrouw verwacht mogen worden dat zij deze in het geding had gebracht. De man heeft de door de vrouw overgelegde winstcijfers van het tweede kwartaal van 2023, met een winst van afgerond € 6.280,- vermenigvuldigd met 4 en haar jaarinkomen over 2023 geschat op een bedrag van € 25.120,-.
4.16.
De rechtbank is van oordeel, dat het door de man berekende (geschatte) jaarinkomen van de vrouw over 2023 van € 25.120,- niet realistisch is en te hoog is geschat, nu de vrouw onweersproken heeft gesteld, dat [kind 1] een periode niet naar school is gegaan en de vrouw hierdoor minder werkzaamheden heeft kunnen verrichten. Het bruto inkomen waar de vrouw vanuit gaat, het bedrag van € 17.028,-, vindt de rechtbank echter te laag, omdat de vrouw niet de omzetcijfers over het gehele jaar 2023 heeft overgelegd. De rechtbank acht het redelijk - bij gebrek aan financiële stukken van de vrouw - om er tussen in te gaan zitten en bij de berekening van de draagkracht van de vrouw rekening te houden met een winst uit onderneming van € 21.000,- over 2023. De rechtbank heeft gelet hierop het NBI berekend op een bedrag van € 2.099,- per maand (zie bijlage 1, onderdeel van deze beschikking). Hierbij heeft de rechtbank onder meer rekening gehouden met een kindgebonden budget van
€ 5.168,-, overeenkomstig de door de vrouw in het geding gebrachte voorschotbeschikking.
4.17.
De draagkracht van de vrouw bedraagt dan volgens de formule:
70% x [2099 - (30% x 2099 + 1.175)] = € 206,- per maand.
Zorgkorting
4.18.
Partijen zijn het eens over de zorgkorting van 25% van de behoefte, zodat ook de rechtbank van dit percentage zal uitgaan. Dit betekent dat de zorgkorting € 96,- bedraagt (25% x € 384,-).
Verdeling van de kosten
4.19.
De gezamenlijke draagkracht van de ouders bedraagt in totaal € 552,- per maand
(€ 346,- + € 206,-). Dat is voldoende om in de behoefte van [kind 1] van € 384,- per maand te voorzien.
De verdeling van de kosten over beide ouders wordt dan berekend volgens de formule: ieders draagkracht gedeeld door de totale draagkracht vermenigvuldigd met de behoefte, te weten:
- het eigen aandeel van de man bedraagt € 346,- /€ 552,- x € 384,- = € 241,-;
- het eigen aandeel van de vrouw bedraagt € 206,- / € 552,- x € 384,- = € 143,-.
4.20.
Op het aandeel van de man wordt de zorgkorting in mindering gebracht, zodat een bedrag resteert van € 145,- (€ 241,- - € 96,-) per maand.
Conclusie
4.21.
Gelet op het voorgaande bedraagt de door de man te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [kind 1] met ingang van 27 juni 2023 € 145,- per maand. Dit maakt dat de wijzigingen, die zich sinds de beschikking van 29 september 2022 hebben voorgedaan, zodanig zijn dat zij een wijziging van de in die beschikking vastgestelde kinderalimentatie rechtvaardigen. De rechtbank zal de daarin vastgestelde kinderalimentatie dan ook wijzigen.
4.22.
De rechtbank beslist als volgt.

5.Beslissing

De rechtbank:
5.1.
wijzigt de beschikking van deze rechtbank van 29 september 2022 - wat betreft de kinderalimentatie - aldus, dat zij thans als volgt beslist:
 bepaalt dat de man met ingang van 27 juni 2023 € 145,- (honderdenvijfenveertig euro) per maand moet betalen als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige [kind 1] [achternaam] , geboren op [datum] , telkens bij vooruitbetaling - voor zover de termijnen nog niet zijn verstreken - te voldoen aan de vrouw;
5.2.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
5.3.
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. J. Teertstra, (kinder)rechter, bijgestaan door
G. Timmermans, griffier en in het openbaar uitgesproken op 12 januari 2024.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak.
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet door tussenkomst van een advocaat worden ingediend ter griffie van het gerechtshof
Arnhem-Leeuwarden.
fn: 433