In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 22 maart 2024 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een eiser, eigenaar van een tattooshop, en een gedaagde, een shock-vlogger. De eiser vorderde de verwijdering van vlogs en video’s van de gedaagde op sociale media, waarin hij beschuldigd werd van ernstige strafbare feiten, waaronder verkrachting en chantage. De eiser stelde dat deze beschuldigingen onterecht waren en dat hij hierdoor dagelijks bedreigingen ontving. De gedaagde is niet verschenen in de procedure, waardoor verstek werd verleend. De voorzieningenrechter oordeelde dat de vorderingen van de eiser voldoende aannemelijk waren, gezien de ernstige aard van de beschuldigingen en de impact daarvan op de eer en goede naam van de eiser. De rechter benadrukte de botsing tussen het recht op eerbiediging van de goede naam van de eiser en het recht op vrijheid van meningsuiting van de gedaagde. Uiteindelijk werden de vorderingen van de eiser toegewezen, met inachtneming van de noodzaak om de vrijheid van meningsuiting van de gedaagde niet onnodig te beperken. De gedaagde werd veroordeeld tot het verwijderen van specifieke video’s en vlogs en kreeg een verbod opgelegd om nieuwe video’s te plaatsen waarin de eiser wordt genoemd.