ECLI:NL:RBNNE:2024:105

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
10 januari 2024
Publicatiedatum
18 januari 2024
Zaaknummer
189787
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging van partneralimentatie en nihilstelling op basis van gewijzigde omstandigheden

In deze zaak heeft de rechtbank Noord-Nederland op 10 januari 2024 uitspraak gedaan in een verzoek tot wijziging van de partneralimentatie. De man heeft verzocht om de alimentatie, die hij sinds 2018 aan de vrouw betaalt, te beëindigen of op nihil te stellen, omdat de vrouw niet langer behoeftig zou zijn. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vrouw sinds 1 november 2022 samenwoont met een nieuwe partner, maar heeft niet kunnen concluderen dat er sprake is van een duurzame samenlevingsrelatie die de alimentatieplicht van de man zou beëindigen. De rechtbank heeft echter wel geoordeeld dat de vrouw in staat is om in haar eigen levensonderhoud te voorzien, gezien haar eerdere werkervaring en opleidingen. De rechtbank heeft de vrouw verweten dat zij onvoldoende inspanningen heeft geleverd om werk te vinden en dat zij haar onderneming niet winstgevend heeft weten te maken. Gelet op deze overwegingen heeft de rechtbank besloten de partneralimentatie per 10 januari 2024 op nihil te stellen, omdat de vrouw niet langer behoeftig is. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard en het verzoek van de man om de alimentatie te beëindigen is afgewezen. De uitspraak is gedaan door rechter J. Teertstra, bijgestaan door griffier G. Timmermans.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling Privaatrecht
Locatie Leeuwarden
zaak-/rekestnummer: C/17/189787 / FA RK 23-1128
beschikking van de enkelvoudige kamer d.d. 10 januari 2024
inzake
[de man],
wonende te [woonplaats] ,
hierna ook te noemen: de man,
advocaat: mr. E. Leentjes, kantoorhoudende te Groningen,
tegen
[de vrouw],
wonende te [woonplaats] ,
hierna ook te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. J.F.M. Hanus, kantoorhoudende te Groningen.

1.Procesverloop

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
 het verzoekschrift van de man met bijlage(n), ingekomen op 7 juni 2023;
 het verweerschrift van de vrouw met bijlage(n), ingekomen op 7 augustus 2023.
1.2.
De rechtbank heeft verder kennis genomen van:
 een F9-formulier van de man met bijlage(n), tevens inhoudende akte aanvulling verzoek, ingekomen per e-mail op 24 november 2023 en per post op 27 november 2023;
 een F9-formulier van de vrouw van 24 november 2023 met bijlage(n).
1.3.
De mondelinge behandeling met gesloten deuren heeft - na aanhouding - op 5 december 2023 plaatsgevonden. Partijen en hun advocaten zijn verschenen. Mr. Leentjes heeft een pleitnota overgelegd.

2.De feiten

2.1.
Partijen zijn op [datum] met elkaar gehuwd. Uit het huwelijk zijn drie kinderen geboren die inmiddels meerderjarig zijn.
2.2.
In een voorlopige voorziening van 7 februari 2018 heeft deze rechtbank bepaald, dat de man met ingang van 15 november 2017 € 3.000,- per maand moet betalen als bijdrage in de kosten van levensonderhoud van de vrouw.
2.3.
Bij beschikking van 14 maart 2018 heeft de rechtbank de echtscheiding tussen partijen uitgesproken. De echtscheidingsbeschikking is op [datum] ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
2.4.
Bij beschikking van 12 december 2018 heeft de rechtbank de door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud vastgesteld op € 2.760,- (bruto) per maand.

3.Verzoeken

3.1.
De man heeft de rechtbank verzocht om bij beschikking, uitvoerbaar bij voorraad, de beschikking van deze rechtbank van 1 (lees: 12) december 2018 te wijzigen en de alimentatie met ingang van 1 oktober 2022, althans 1 januari 2023 te beëindigen, dan wel op nihil te stellen dan wel af te bouwen tot nihil oftewel te wijzigen naar € 1.774,- per maand, dan wel een zodanig bedrag met ingang van een zodanige datum door de rechtbank in goede justitie te bepalen en te bepalen dat de vrouw gehouden is de te veel ontvangen onderhoudsbijdragen terug te betalen aan de man.
3.2.
De vrouw heeft verweer gevoerd en de rechtbank verzocht om bij beschikking de verzoeken van de man niet-ontvankelijk te verklaren dan wel af te wijzen.
3.3.
Bij akte overlegging producties, tevens akte aanvulling verzoek van 24 november 2023, heeft de man zijn verzoek gewijzigd en de rechtbank verzocht om bij beschikking, uitvoerbaar bij voorraad:
Primair
I. vast te stellen dat de alimentatieplicht van de man met ingang van 1 november 2022 is beëindigd op grond van artikel 1:160 van het Burgerlijk Wetboek (BW), althans met ingang van een zodanige datum door de rechtbank te bepalen;
II. de vrouw te veroordelen € 35.880,- aan de man terug te betalen, te vermeerderen met € 2.760,- per maand tot aan de dag van de beschikking;
Subsidiair
de beschikking van deze rechtbank van 1 (lees: 12) december 2018 te wijzigen en de partneralimentatie met ingang van 1 oktober 2022, althans 1 januari 2023 te beëindigen, dan wel op nihil te stellen dan wel af te bouwen tot nihil ofwel te wijzigen naar € 1.774,- per maand, dan wel een zodanig bedrag met ingang van een zodanige datum door de rechtbank in goede justitie te bepalen en te bepalen dat de vrouw gehouden is de te veel ontvangen onderhoudsbijdragen terug te betalen aan de man.

4.Beoordeling

Samenwonen als waren zij gehuwd
4.1.
De man heeft bij akte aanvulling verzoek de primaire grondslag van zijn verzoek gewijzigd en gesteld dat de vrouw per 1 november 2022 samenwoont met haar partner [naam] (verder: [naam] ) als waren zij gehuwd in de zin van artikel 1:160 BW, zodat de onderhoudsplicht van de man voor de vrouw per voormelde datum komt te vervallen. De man heeft ter onderbouwing van zijn standpunt diverse door de vrouw geschreven blogs (verder: blogs) in het geding gebracht over de periode oktober 2022 tot medio oktober 2023.
4.2.
De man stelt dat de vrouw blijkens haar arbeidsovereenkomst op 14 oktober 2022 is begonnen met haar werkzaamheden als hostess in [land] . Zij houdt van haar leven in [land] een blog bij. Hieruit blijkt dat zij op 22 oktober 2022 [naam] heeft ontmoet en dat zij sindsdien samen zijn. Zij zoeken samen naar een woning, waar ook [naam] kan verblijven. De vrouw vermeldt als status op haar facebookpagina ook dat ze een relatie heeft. Verder blijkt uit de blogs dat de vrouw een visum voor [naam] in Nederland probeert te regelen, waaruit afgeleid kan worden dat de vrouw en [naam] de intentie hebben om voor langere tijd samen in Nederland te zijn. Dat partijen samenwonen blijkt uit het feit dat de vrouw en [naam] in [land] samen in een gehuurd appartement verblijven. Verder blijkt uit de blogs dat de vrouw en [naam] een gemeenschappelijke huishouding voeren. Zij verblijven samen, gaan samen uit, stemmen hun vrije dagen op elkaar af, eten samen, doen samen boodschappen en gaan samen op vakantie. De wederzijdse verzorging ligt in het verlengde hiervan. Dat de vrouw voor de zitting weer naar Nederland komt en ook de afgelopen periode vaker in Nederland is geweest, betekent niet dat er geen sprake is van samenwonen als ware men gehuwd. Gelet op voormelde omstandigheden dient de alimentatieplicht van de man beëindigd te worden met ingang van 1 november 2022, omdat vanaf dat moment vaststaat dat de vrouw is gaan samenwonen met [naam] . De vrouw heeft de man hier niet van op de hoogte gesteld, wat zij wel onverwijld had moeten doen.
4.3.
De vrouw heeft tijdens de zitting verweer gevoerd. Zij heeft onder meer gesteld, dat zij inderdaad in oktober 2022 in [land] [naam] heeft leren kennen en dat er tussen hen iets meer is ontstaan dan aanvankelijk de bedoeling was. [naam] is voor haar een grote steun en toeverlaat, maar er is geen sprake van een duurzame relatie. Zij delen niet samen de kosten van hun levensonderhoud. De vrouw is op eigen conto in [land] . Er is geen sprake van dat de vrouw met [naam] in Nederland gaat samenwonen. De vrouw kan geen visum voor [naam] krijgen voor een verblijf in Nederland. Dat er sprake is van dagelijks samenleven, zoals de man stelt, blijkt niet uit de door de vrouw geschreven blogs, nu deze niet dagelijks zijn geschreven. Er is geen sprake van voortdurend samenwonen. Daarbij komt bij dat in [land] samenwoning niet toegestaan.
4.4.
De rechtbank overweegt hierover als volgt. Op grond van artikel 1:160 BW eindigt een verplichting van een gewezen echtgenoot om uit hoofde van echtscheiding levensonderhoud te verschaffen aan de wederpartij wanneer deze opnieuw in het huwelijk treedt, een geregistreerd partnerschap aangaat dan wel is gaan samenleven met een ander als waren zij gehuwd of als hadden zij hun partnerschap laten registreren.
Voor een bevestigende beantwoording van de vraag of sprake is van een samenleven met een ander als waren zij gehuwd als bedoeld in dit artikel is vereist dat tussen de samenwonenden (1) een affectieve relatie bestaat van (2) duurzame aard, die meebrengt dat de gescheiden echtgenoot en die ander (3) elkaar wederzijds verzorgen, (4) met elkaar samenwonen en (5) een gemeenschappelijke huishouding voeren.
4.5.
Van een wederzijdse verzorging en een gemeenschappelijke huishouding is onder meer sprake als de samenwonenden hetzij bijdragen in de kosten van de gezamenlijke huishouding hetzij op andere wijze in elkaars verzorging voorzien. Het onherroepelijke karakter van de in artikel 1:160 BW besloten liggende sanctie vergt dat deze bepaling restrictief dient te worden uitgelegd, hetgeen meebrengt dat niet snel mag worden aangenomen dat is voldaan aan de door deze bepaling gestelde eisen voor de beëindiging van de verplichting levensonderhoud te verschaffen. Hieruit vloeit onder meer voort dat de omstandigheid dat aan sommige voorwaarden voor de toepassing van artikel 1:160 BW is voldaan, geen invloed heeft op de stelplicht en bewijslast ter zake van de andere voorwaarden voor de toepassing van die bepaling. De man doet een beroep op artikel
1:160 BW en daarmee op het verstrekkende gevolg hiervan dat zijn alimentatieplicht jegens de vrouw per 1 november 2022 is geëindigd. Hij dient derhalve alle genoemde vereisten die gelden voor samenleving in de zin van artikel 1:160 BW te stellen en zo nodig te bewijzen.
4.6.
Voor de rechtbank staat vast dat de vrouw en [naam] elkaar in oktober 2022 in [land] hebben leren kennen en dat zij op enig moment een affectieve relatie hebben gekregen. De vrouw heeft weliswaar tijdens de zitting aangegeven, dat [naam] niet meer dan een gezelschapsmaatje is, maar zij heeft ook naar voren gebracht dat er iets meer tussen hen is ontstaan dan dat de bedoeling was. Daarnaast blijkt uit de door de man overgelegde blogs dat zij op haar facebookpagina de status 'heeft een relatie' heeft aangegeven. Weliswaar staat niet expliciet opgenomen dat zij een relatie met [naam] heeft, maar voor de rechtbank is het voldoende duidelijk dat hiermee [naam] wordt bedoeld. De vrouw heeft dit ook niet weersproken. De rechtbank is dan ook oordeel dat de vrouw de stelling van de man dat er tussen haar en [naam] sprake is van een affectieve relatie van duurzame aard, onvoldoende gemotiveerd heeft weersproken.
4.7.
Daarentegen is de rechtbank van oordeel dat de man onvoldoende heeft gesteld om aan te nemen dat sprake is van samenwonen tussen de vrouw en [naam] . De omstandigheden waarop de man zich beroept, dat de vrouw en [naam] in [land] vaak samenzijn, zij zich als stel naar buiten toe manifesteren, zij samen vakantie houden, zijn, onvoldoende voor het aannemen van een samenlevingsrelatie tussen de vrouw en [naam] . Dat de vrouw en [naam] samenwonen in een appartement heeft de vrouw weersproken en bovendien heeft de vrouw onweersproken gesteld dat samenwoning in [land] niet is toegestaan en heeft zij nog een woning in Nederland.
4.8.
Verder is - mede gelet op de gemotiveerde betwisting daarvan door de vrouw - niet gebleken van wederzijdse verzorging en het voeren van een gemeenschappelijke huishouding. De onderdelen wederzijdse verzorging en het voeren van een gemeenschappelijke huishouding impliceren een zekere verstrengeling in die zin dat betrokkenen financieel en/of anderszins elkaar het nodige verschaffen. Dat er sprake is van een zekere financiële verwevenheid is niet (voldoende) door de man gesteld en wordt ook door de vrouw weersproken. Het enkele feit dat de vrouw en [naam] samen eten, boodschappen doen en op vakantie gaan is hiervoor onvoldoende, nu de vrouw de blogs met tussenpozen heeft geschreven en hieruit geen financiële verwevenheid blijkt.
4.9.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat niet is komen vast te staan dat aan
allein de rechtspraak geformuleerde cumulatieve eisen om te kunnen spreken van een samenlevingsrelatie in de zin van artikel 1:160 BW is voldaan. Uit de overgelegde blogs en hetgeen tijdens de zitting is besproken blijkt niet van een volledige, tot lotsverbondenheid leidende levensgemeenschap tussen de vrouw en [naam] . De rechtbank concludeert dat het beroep van de man op artikel 1:160 BW niet slaagt. De rechtbank zal het primaire verzoek van de man dan ook afwijzen en komt daarmee toe aan een beoordeling van zijn subsidiaire verzoek.
Wijzigingsverzoek
4.10.
Bij beschikking van 12 december 2018 heeft de rechtbank de door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud vastgesteld op € 2.760,- (bruto) per maand. De man verzoekt subsidiair te bepalen, dat hij met ingang van 1 oktober 2022, althans 1 januari 2023, niet langer gehouden is om een bedrag aan partneralimentatie aan de vrouw te voldoen. Daarbij stelt hij primair dat er sprake is van wijziging van omstandigheden.
Ontvankelijkheid
4.11.
Op grond van artikel 1:401 lid 1 BW kan een rechterlijke uitspraak of een overeenkomst betreffende levensonderhoud bij latere rechterlijke uitspraak worden gewijzigd of ingetrokken, wanneer zij nadien door een wijziging van omstandigheden ophoudt aan de wettelijke maatstaven te voldoen.
4.12.
De man heeft (voldoende gemotiveerd) gesteld, dat er sprake is van een wijziging van omstandigheden als bedoeld in artikel 1:401 lid 1 BW en is daarom ontvankelijk in zijn verzoek.
Wijziging van omstandigheden
4.13.
De rechtbank kan de partneralimentatie opnieuw berekenen als de omstandigheden zijn gewijzigd. De man stelt - kort gezegd - dat er sprake is van een wijziging van omstandigheden, inhoudende dat de vrouw inmiddels (tevens) inkomsten heeft uit het invullen van tijdelijke arbeidscontracten, de alimentatie te hoog is omdat er geen correctie voor de bijtelling van de auto is toegepast, alsmede dat van de vrouw verwacht mag worden dat zij in haar eigen levensonderhoud voorziet nu er sinds voormelde beschikking vijf jaar zijn verstreken en partijen inmiddels zeven jaar uit elkaar zijn.
4.14.
De vrouw is het niet eens met het verzoek. Zij betwist - kort gezegd - dat er sprake is van een wijziging van omstandigheden. Zij stelt dat zij al jaren een onderneming heeft en daarnaast inkomsten genereert uit tijdelijke arbeidscontracten. Dat er inmiddels geruime tijd na het uiteengaan is verstreken, maakt niet dat er sprake is van een wijziging van omstandigheden.
4.15.
De rechtbank stelt vast, dat de man voldoende heeft gesteld dat de omstandigheden zijn gewijzigd, welke onder meer zijn gelegen in de wijziging van het inkomen van de vrouw nu zij inmiddels (tevens) inkomsten heeft door het vervullen van tijdelijke arbeidscontracten en de gestelde wijziging ten aanzien van de behoeftigheid. De rechtbank zal daarom beoordelen in hoeverre sprake is van een rechtens relevante wijziging van omstandigheden die een aanpassing van de geldende partneralimentatie rechtvaardigt.
Behoefte van de vrouw
4.16.
Bij beschikking van 12 december 2018 is door de rechtbank de huwelijks gerelateerde behoefte van de vrouw vastgesteld op € 2.500,- netto per maand. De rechtbank gaat, evenals partijen, ook in deze procedure uit van deze behoefte. Geïndexeerd naar 2024 bedraagt de behoefte van de vrouw € 3.012,45 netto per maand.
Aanvullende behoefte (behoeftigheid) van de vrouw
4.17.
De man heeft betoogd, dat de vrouw met ingang van 1 oktober 2022 zelf in staat is om in haar behoefte te voorzien. De man verwijst naar de beschikking van 12 december 2018 van deze rechtbank waarin onder rechtsoverweging 3.7. het volgende is opgenomen: "Wel is de rechtbank van oordeel dat van de vrouw verwacht kan worden dat zij zich inspant om binnen afzienbare tijd alsnog in haar eigen levensonderhoud te voorzien."
De man stelt gelet hierop dat er inmiddels meer dan 5 jaar (en 7 jaar na het uitgaan) is verstreken en dat de vrouw zich onvoldoende inspant om zodanig betaald werk te vinden dat zij in haar eigen levensonderhoud kan voorzien. De vrouw is er nog steeds - na 8 jaar - niet in geslaagd om van haar winkel een winstgevende onderneming te maken. De keuze van de vrouw om desondanks de winkel open te houden, moet voor haar eigen rekening en risico komen. Daarbij komt dat de vrouw haar arbeidscapaciteit niet dan wel onvoldoende benut. Dat de vrouw in 5 jaar tijd driemaal gesolliciteerd heeft, getuigt niet van voldoende inspanning om in het eigen levensonderhoud te voorzien. Dat de vrouw gezondheidskwalen heeft die haar belemmeren in het vinden van werk betwist de man, nu de vrouw hiervan geen recente bewijsstukken in het geding heeft gebracht. De vrouw heeft tijdens het huwelijk werkervaring opgedaan en zowel tijdens als na het huwelijk opleidingen gevolgd. Ze heeft een mbo-opleiding en twee hbo-opleidingen met succes afgerond.
4.18.
De vrouw heeft gesteld, dat zij behoefte heeft aan een bijdrage van de man. De vrouw vindt dat zij een achterstand heeft op de arbeidsmarkt door haar leeftijd, gezondheid en relevante werkervaring. Zij is daarom genoodzaakt haar onderneming aan te houden in de hoop dat daar nog enige inkomsten mee te kunnen genereren. Om dit te realiseren heeft ze het concept van de onderneming veranderd. Daarbij komt dat de vrouw al jaren gezondheidskwalen heeft, die maken dat het haar niet lukt om fulltime werkzaamheden te verrichten.
4.19.
De rechtbank stelt voorop dat de vrouw dient te stellen, en bij betwisting dient aan te tonen, dat zij geen of onvoldoende inkomsten heeft om in haar behoefte te voorzien en evenmin in redelijkheid in staat kan worden geacht om voldoende inkomsten te verwerven. Hierin is de vrouw naar het oordeel van de rechtbank niet geslaagd en overweegt daartoe als volgt.
4.20.
De vrouw heeft haar stelling dat zij vanwege gezondheidsproblemen niet volledig zou kunnen werken - gelet op de gemotiveerde betwisting door de man - onvoldoende gemotiveerd onderbouwd. Uit de door de vrouw daartoe in het geding gebrachte medische gegevens blijkt niet dat zij niet in staat is zodanig betaalde werkzaamheden te verrichten dat zij in haar behoefte kan voorzien. Gelet op haar diverse Mbo/Hbo-opleidingen en de huidige krapte op de arbeidsmarkt moet de vrouw in staat worden geacht om voldoende inkomsten te genereren. Dat zij ervoor heeft gekozen om het afgelopen jaar een periode als hostess in [land] te gaan werken met onvoldoende inkomsten, doet aan voorgaande niet af. Dit geldt ook voor het nog steeds aanhouden van een al jarenlang verliesgevende onderneming, tijd die ze daaraan spendeert kan zij ook investeren in andere meer lonende werkzaamheden. Dat de vrouw zich voldoende heeft ingespannen om in haar eigen behoefte te voorzien blijkt niet uit de door haar summier gedane sollicitaties.
4.21.
Gelet op voorgaande heeft de vrouw onvoldoende inzichtelijke gemaakt waarom zij onder de gegeven omstandigheden nu nog, 5 jaar na voornoemde beschikking in 2018 en zeven jaar na het uiteengaan, voor haar levensonderhoud afhankelijk zou moeten zijn van een onderhoudsbijdrage van de man. Hierbij heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat zij in haar beschikking van 12 december 2018 de vrouw al gewezen heeft op haar inspanningsverplichting om betaald werk te vinden.
4.22.
De rechtbank volgt de man dan ook in zijn subsidiaire betoog dat de vrouw niet meer behoeftig is, omdat zij geacht wordt in haar eigen behoefte te kunnen voorzien en dat daarom een nihilstelling van de partneralimentatie dient te volgen. Voor een beëindiging van de partneralimentatie heeft de man bij zijn subsidiaire verzoek geen gronden aangevoerd.
Omdat de rechtbank oordeelt dat de vrouw met ingang van heden niet langer behoeftig is, zal de rechtbank de partneralimentatie per datum van deze beschikking op nihil stellen. De rechtbank vindt deze datum redelijk, omdat de vrouw op dit moment nog niet genoeg inkomen verwerft om in haar behoefte te voorzien en over de periode die is verstreken na de verzochte wijzigingsdata, dit inkomen ook niet meer kan verwerven.
Conclusie
De rechtbank zal dan ook ingaande 10 januari 2024 de partneralimentatie op nihil te stellen.
Gelet hierop komt de rechtbank niet meer toe aan een bespreking van de overige subsidiaire verzoeken van de man.
4.23.
De rechtbank beslist als volgt.

5.Beslissing

De rechtbank:
5.1.
wijzigt de beschikking van deze rechtbank van 12 december 2018 – wat betreft de partneralimentatie – aldus, dat zij thans als volgt beslist:
 stelt de door de man te betalen uitkering tot levensonderhoud van de vrouw met ingang van 10 januari 2024 op nihil;
5.2.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
5.3.
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. J. Teertstra, rechter, bijgestaan door de griffier
G. Timmermans en in het openbaar uitgesproken op 10 januari 2024.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak.
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet door tussenkomst van een advocaat worden ingediend ter griffie van het gerechtshof
Arnhem-Leeuwarden.
fn: 433