ECLI:NL:RBNNE:2024:1024

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
21 maart 2024
Publicatiedatum
22 maart 2024
Zaaknummer
18-225631-22
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor aanmerkelijk verwijtbaar onvoorzichtig rijden met dodelijke afloop

Op 21 maart 2024 heeft de Rechtbank Noord-Nederland een 45-jarige man veroordeeld voor aanmerkelijk verwijtbaar onvoorzichtig rijden, wat leidde tot een dodelijk ongeval. De verdachte, die op 3 september 2022 met een snelheid van 81 km/u reed, overschreed de maximumsnelheid van 50 km/u binnen de bebouwde kom. Tijdens het rijden werd hij verblind door de laagstaande zon, wat zijn zicht belemmerde. Hij botste tegen een fietser, die als gevolg van de aanrijding overleed. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet de nodige voorzichtigheid in acht had genomen en onvoldoende aandacht had voor de verkeerssituatie. De rechtbank legde een voorwaardelijke gevangenisstraf van 3 maanden op, een taakstraf van 240 uren, en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor 12 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk. De rechtbank benadrukte dat het gedrag van de verdachte de verkeersveiligheid in gevaar had gebracht en dat hij zijn verantwoordelijkheden als verkeersdeelnemer had veronachtzaamd. De uitspraak is gedaan na een zorgvuldige afweging van de omstandigheden van de zaak, de ernst van het feit en de impact op de nabestaanden van het slachtoffer.

Uitspraak

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Groningen
parketnummer 18-225631-22
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 21 maart 2024 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1978 te [geboorteplaats] , wonende te [adres] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 7 maart 2024. Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. D.C. Keuning, advocaat te Groningen.
Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. R.J. Joustra.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 3 september 2022, te [geboorteplaats] , als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (auto), daarmede rijdende over de weg, [adres] , zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend, te handelen, eruit bestaande dat hij, verdachte,
- niet de nodige voorzichtigheid in acht heeft genomen en/of onvoldoende aandacht heeft gehad voor het verkeer en/of de verkeerssituatie ter plaatse, immers werd het zicht (ernstig) belemmerd door de laagstaande zon
en/of (vervolgens)
  • heeft gereden met een hoger dan aldaar toegestane maximumsnelheid (81 km/u), althans met een gelet op de verkeersveiligheid en/of verkeerssituatie ter plaatse te hoge snelheid, althans in strijd met het gestelde in artikel 19 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 niet de snelheid van dat door hem, verdachte bestuurde motorrijtuig zodanig heeft geregeld, dat hij, verdachte, in staat was dat motorrijtuig tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover hij die weg kon overzien en waarover deze vrij was en/of (vervolgens)
  • zijn motorrijtuig niet tijdig tot stilstand heeft gebracht ten gevolge waarvan hij met zijn motorrijtuig in botsing is gekomen met een aldaar overstekende fietser, waardoor een ander te weten die fietser (genaamd [slachtoffer] ) werd gedood;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden: hij op of omstreeks 3 september 2022, te [geboorteplaats] , als bestuurder van een voertuig (auto), daarmee rijdende op de weg, [adres] ,
- niet de nodige voorzichtigheid in acht heeft genomen en/of onvoldoende aandacht heeft gehad voor het verkeer en/of de verkeerssituatie ter plaatse, immers werd het zicht (ernstig) belemmerd door de laagstaande zon
en/of (vervolgens)
  • heeft gereden met een hoger dan aldaar toegestane maximumsnelheid (81 km/u), althans met een gelet op de verkeersveiligheid en/of verkeerssituatie ter plaatse te hoge snelheid, althans in strijd met het gestelde in artikel 19 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 niet de snelheid van dat door hem, verdachte bestuurde motorrijtuig zodanig heeft geregeld, dat hij, verdachte, in staat was dat motorrijtuig tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover hij die weg kon overzien en waarover deze vrij was en/of (vervolgens)
  • zijn motorrijtuig niet tijdig tot stilstand heeft gebracht ten gevolge waarvan hij met zijn motorrijtuig in botsing is gekomen met een aldaar overstekende fietser, waardoor een ander te weten die fietser (genaamd [slachtoffer] ) werd gedood, door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd.
Beoordeling van het bewijs
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft bewezenverklaring gevorderd voor het primair ten laste gelegde feit, met dien verstande dat de gedragingen van verdachte kunnen worden gekwalificeerd als ernstig verwijtbaar onvoorzichtig.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat, zo er al sprake zou zijn van een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid of onoplettendheid, dit geen ernstig verwijtbaar gedrag oplevert.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank past ten aanzien van het hierna onder primair bewezen verklaarde de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. De verklaring van verdachte ter terechtzitting van 7 maart 2024 afgelegd, voor zover inhoudende:
Ik reed op 3 september 2022 in mijn Toyota en heb [slachtoffer] op zijn fiets aangereden. Ik werd verblind door de zon.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal Verkeersongevallen Analyse d.d. 7 april 2023, opgenomen op pagina 52 en verder van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van verbalisanten:
Voertuig 1
Soort voertuig: Fiets
Voertuig 2
Soort voertuig: personenauto Hierna genoemd: Toyota
Op zaterdag 3 september 2022 reed de Toyota over [adres] , komende uit de richting van het centrum van [geboorteplaats] en gaande richting [plaats] . De fietser stak ter hoogte van de [adres] over, verleende geen voorrang aan de van rechts komende Toyota en kwam hiermee in botsing.
Nagenoeg direct na de botsing had de Toyota een (nood) remming ingezet, waarbij alle vier de wielen blokkeerden. Hierbij ontstonden de slijtplekken op het loopvlak van de banden en tekenen de vier wielen remblokkeersporen af op het wegdek.
Aan de hand van de berekende aanvangssnelheid kan worden gesteld dat de Toyota minimaal 81 km/h reed op het moment dat het eerste remblokkeerspoor aftekende. Indien de Toyota de toegestane maximumsnelheid van 50 km/u had gereden, had de fietser meer tijd gehad om over te steken c.q. op de Toyota te reageren. De botsing zou, indien deze nog plaatsvond, niet met 81 km/u, maar met 41,4 km/u hebben plaatsgevonden. De impact op de fietser zou hierbij aanzienlijk lager zijn geweest.
Bij technisch onderzoek kwamen geen gebreken naar voren die de oorzaak of van invloed zouden kunnen zijn geweest op het ontstaan van het ongeval.
Er werden geen zicht belemmerde obstakels aangetroffen welke van invloed waren op het ontstaan van het ongeval.
De fietser liep door de botsing met de Toyota en de impact op het wegdek hoofd- en hersenletsel op. Als gevolg van dit letsel overleed de fietser vrijwel direct ter plaatse.
De rechtbank overweegt als volgt. Hoewel verdachte ter zitting heeft ontkend de ter plaatse geldende maximum snelheid te hebben overschreden, is de rechtbank op grond van de bewijsmiddelen van oordeel dat voldoende vaststaat dat verdachte met een niet toegestane en onverantwoord hoge snelheid heeft gereden. Hierdoor was hij niet in staat om zijn auto op tijd tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover hij de weg kon overzien en deze vrij was. Het daardoor ontstane ongeval, als gevolg waarvan [slachtoffer] is komen te overlijden, is daarom te wijten aan de schuld van de verdachte als bedoeld in artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994.
Dat verdachte op een voorrangsweg reed en [slachtoffer] hem dus voorrang had moeten verlenen, doet hier niet aan af nu redelijkerwijs niet van een verkeersdeelnemer verwacht kan worden dat deze rekening houdt met een dergelijk forse overschrijding van de maximum snelheid.
De vraag die de rechtbank vervolgens dient te beantwoorden is of verdachte zeer dan wel aanmerkelijk onvoorzichtig heeft gereden. Verdachte heeft een voor de verkeersveiligheid belangrijke verkeersregel in forse mate overtreden, te weten de ter plaatste geldende maximumsnelheid. De rechtbank heeft evenwel geen aanknopingspunten in het dossier aangetroffen die er op duiden dat verdachte andere (verkeers)regels heeft geschonden. De enkele overschrijding van de maximum snelheid is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende om te kunnen spreken van zeer onvoorzichtig rijgedrag. Naar het oordeel van de rechtbank is wel wettig en overtuigend bewezen dat verdachte aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend heeft gereden.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het primair ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
hij op 3 september 2022, te [geboorteplaats] , als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (auto), daarmede rijdende over de weg, [adres] , zich zodanig heeft gedragen dat een aan
zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door aanmerkelijk, onvoorzichtig en onoplettend, te handelen, eruit bestaande dat hij, verdachte,
  • niet de nodige voorzichtigheid in acht heeft genomen en onvoldoende aandacht heeft gehad voor het verkeer en de verkeerssituatie ter plaatse, immers werd het zicht belemmerd door de laagstaande zon en (vervolgens)
  • heeft gereden met een hoger dan aldaar toegestane maximumsnelheid (81 km/u), en (vervolgens)
  • zijn motorrijtuig niet tijdig tot stilstand heeft gebracht ten gevolge waarvan hij met zijn motorrijtuig in botsing is gekomen met een aldaar overstekende fietser, waardoor een ander te weten die fietser (genaamd [slachtoffer] ) werd gedood.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
Primairovertreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander wordt gedood
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het primair ten laste gelegde feit wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden en een ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen voor de duur van 18 maanden met aftrek, waarvan 12 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ervoor gepleit om aan verdachte geen gevangenisstraf op te leggen, maar te volstaan met een forse taakstraf en een ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen waarvan het onvoorwaardelijke deel gelijk is aan de tijd dat het rijbewijs ingevorderd en ingehouden is
geweest.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft als bestuurder van een personenauto aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend gereden door binnen de bebouwde kom, waar een maximale snelheid van 50 km/u was toegestaan, te rijden met een (minimale) snelheid van 81 km/u, waarbij verdachte een overstekende fietser heeft aangereden. Deze fietser is ten gevolge van de aanrijding overleden. Ondanks dat verdachte zich op een voorrangsweg bevond, mocht hij er niet op vertrouwen dat het verkeer dat deze voorrangsweg kruist voor hem de doorgang vrijlaat of tijdig vrij maakt. Verdachte heeft met zijn rijgedrag de verkeersveiligheid in gevaar gebracht en zijn verantwoordelijkheden als verkeersdeelnemer veronachtzaamd. Door voornoemd verkeersgedrag is aan het slachtoffer en diens nabestaanden onherstelbaar leed toegebracht. De rechtbank rekent dit alles verdachte zeer aan.
De rechtbank realiseert zich dat geen enkele straf het veroorzaakte leed ongedaan kan maken. Daarbij dient evenmin uit het oog te worden verloren dat ook verdachte de noodlottige gevolgen van zijn verkeersgedrag voor anderen niet heeft gewild en deze ten zeerste betreurt.
Voor het bepalen van straf heeft de rechtbank in de eerste plaats gekeken naar de landelijke oriëntatiepunten straftoemeting (LOVS), waarin het gebruikelijke rechterlijke straftoemetingsbeleid is opgenomen. Als uitgangspunt voor het veroorzaken een verkeersongeval met de dood ten gevolge waarbij sprake is van een aanmerkelijke mate van schuld wordt een taakstraf van 240 uur en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van een jaar gehanteerd.
De rechtbank ziet in beginsel geen aanleiding om af te wijken van de LOVS-oriëntatiepunten en zal aan verdachte daarom een taakstraf voor de duur van 240 uren opleggen. De rechtbank zal daarnaast in het belang van de verkeersveiligheid en om verdachte ervan te weerhouden opnieuw een (dergelijk) strafbaar feit te begaan, een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen opleggen voor de duur van 12 maanden met aftrek, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren. Gelet op de omstandigheden waaronder het feit is begaan, met name de mate waarin de maximumsnelheid is overtreden, en het feit dat verdachte hiervoor nauwelijks verantwoordelijkheid lijkt te nemen, acht de rechtbank daarnaast oplegging van een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden met een proeftijd van 2 jaren op zijn plaats. De rechtbank beoogt hiermee te voorkomen dat verdachte opnieuw een dergelijk feit zal begaan en wil hiermee ook het signaal afgeven dat dit soort rijgedrag levensgevaarlijk en volstrekt onaanvaardbaar is.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 6, 175 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het primair ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden.

Bepaalt dat deze gevangenisstraf
niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd, die hierbij wordt vastgesteld op 2 jaren, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.

een taakstraf voor de duur van 240 uren.

Beveelt dat voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis voor de duur van 120 dagen zal worden toegepast.
Beveelt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf geheel in mindering zal worden gebracht naar de maatstaf van 2 uren per dag inverzekeringstelling.
een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 12 maanden.
Bepaalt dat van deze bijkomende straf een gedeelte,
groot 6 maanden, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter anders mocht gelasten, op grond dat de veroordeelde zich voor het einde van een
proeftijd, die hierbij wordt vastgesteld op 3 jaren, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Bepaalt dat de duur van de ontzegging wordt verminderd met de tijd gedurende welke het rijbewijs vóór het tijdstip waarop de straf ingaat, ingevorderd is geweest.
Dit vonnis is gewezen door mr. S. Zwarts, voorzitter, mr. M.S. van der Kuijl en mr. R. Tesfai, rechters, bijgestaan door mr. F.C.A. Fierstra, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 21 maart 2024.
Mr. R. Tesfai en mr. F.C.A. Fierstra zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.