Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van de onder parketnummer
18/318253-22 tenlastegelegde feiten 1 en 2 en het primaire feit onder parketnummer 18/177816-22, wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden, met aftrek van voorarrest.
Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd dat de onder verdachte inbeslaggenomen kleding en helm aan hem dient te worden teruggegeven. De inbeslaggenomen aanhangwagen en dj-set dienen aan de rechthebbenden te worden teruggegeven.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft gepleit, indien ondanks de door hem bepleite vrijspraak een veroordeling mocht volgen, dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf gelijk aan de duur van de voorlopige hechtenis en daarnaast een eventuele voorwaardelijke gevangenisstraf van enkele maanden, met daarbij het opleggen van de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden. Die te stellen voorwaarden dienen niet dadelijk uitvoerbaar te worden verklaard zoals door de reclassering geadviseerd, nu daartoe een wettelijke basis ontbreekt.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting en de reclasseringsrapportages, het uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 23 januari 2023, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich op 5 december 2022 in de nachtelijke uren te Hoogeveen schuldig gemaakt aan inklimming in een geparkeerd staande bedrijfsauto, waarbij hij een dj-set heeft weggenomen. Aansluitend heeft verdachte deze bedrijfsauto in brand gestoken. De bedrijfsauto (met inventaris) is geheel uitgebrand. Hierdoor is voorts gemeen gevaar ontstaan voor een in de nabijheid aanwezige container/berging.
Daarnaast heeft verdachte zich op 13 juli 2022 te Stieltjeskanaal schuldig gemaakt aan een gekwalificeerde diefstal van een hoeveelheid goederen.
De rechtbank rekent verdachte deze feiten in hoge mate aan.
Diefstal uit een (bewoond) pand/omheind terrein en inbraak in een bedrijfsauto zijn ernstige feiten. Deze veroorzaken gevoelens van onveiligheid in de samenleving en met name bij de betrokken slachtoffers. De slachtoffers hebben naast het missen van hun eigendommen veelal ook te maken met schade als gevolg van deze feiten. De feiten zijn bovendien hinderlijk omdat de slachtoffers moeite moeten doen om het geleden financiële nadeel te beperken. De na de diefstal door verdachte gepleegde brandstichting in de bedrijfsauto is een ernstig misdrijf, omdat als gevolg van dit delict onbeheersbare, zeer gevaarzettende situaties voor personen of goederen kunnen ontstaan. Verdachte heeft door zijn handelen gevaar doen ontstaan voor andermans goederen. Dergelijke brandstichtingen veroorzaken onrust in de betrokken buurt en angst bij de buurtbewoners door toedoen van verdachte.
De rechtbank weegt in strafverzwarende zin mee dat verdachte op geen enkele wijze verantwoordelijkheid heeft genomen voor zijn handelen.
De rechtbank heeft tevens in aanmerking genomen dat verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld voor soortgelijke delicten. Daarnaast liep verdachte in een proeftijd van een voorwaardelijke veroordeling, hetgeen hem er niet van weerhield om binnen die proeftijd, opnieuw strafbare feiten te plegen.
Uit de adviesrapportage van de reclassering van 1 februari 2023 blijkt dat de reclassering heeft getwijfeld of er, vanwege het mislukken van eerdere trajecten, opnieuw een voorwaardelijk strafdeel met bijzondere voorwaarden geadviseerd zou moeten worden. Ook omdat, tot nog toe, de kans op recidive hiermee, ondanks alle inspanningen, niet positief werd beïnvloed. Uiteindelijk heeft de reclassering ervoor gekozen om toch te adviseren om een voorwaardelijk strafdeel met reclasseringstoezicht en bijzondere voorwaarden op te leggen. Dit, omdat de reclassering, zo schrijft zij in haar advies, heeft gezien dat in de periode voorafgaande aan de huidige detentie, verdachte, weliswaar met veel ondersteuning, steeds beter zijn afspraken met de reclassering nakwam.
Gelet op de ernst van de feiten en al het vorenoverwogene, waaronder niet in de laatste plaats de constatering van de rechtbank dat verdachte op geen enkele wijze verantwoordelijkheid heeft genomen voor zijn handelen, ziet de rechtbank er evenwel geen heil in om, op dit moment, in het kader van een (deels) voorwaardelijke straf, aan verdachte wederom een reclasseringscontact op te leggen. De rechtbank zal daarom aan verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf opleggen. Alles overziend acht de rechtbank een gevangenisstraf van 15 maanden met aftrek van voorarrest, passend en geboden. Zij zal deze straf dan ook aan verdachte opleggen.
De rechtbank merkt nog op dat zij tot de oplegging van een lagere gevangenisstraf komt dan gevorderd door de officier van justitie, omdat zij ter zake van het primaire feit, ten laste gelegd onder parketnummer 18/177816-22, komt tot een andere bewezenverklaring dan de officier van justitie.
Tenuitvoerlegging van deze gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.
Benadeelde partij
[benadeelde partij 3] heeft zich in de zaak met parketnummer 18/177816-22 als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Gevorderd wordt een bedrag van € 125.825,00 ter vergoeding van materiële schade en (tot nu toe) € 35.000,00 ter vergoeding van immateriële schade en/of affectieschade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, nu het causaal verband tussen het tenlastegelegde feit en de vordering ontbreekt.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat, nu de dagvaarding betrekking hebbende op de vordering partieel nietig is verklaard, er geen rechtstreekse schade is. Tevens bestaat er volgens hem onduidelijkheid over het eigendomsrecht van de goederen. Ook blijkt uit het dossier dat er reeds eerdere diefstallen uit het pand zijn gepleegd, waarbij spullen zijn weggenomen. De vordering dient derhalve te worden afgewezen.
Oordeel van de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank is niet, dan wel onvoldoende gebleken, dat door het bewezen verklaarde rechtstreekse schade is toegebracht aan de benadeelde partij. Uit het dossier blijkt namelijk dat de door verdachte en zijn mededaders weggenomen (en tenlastegelegde) goederen, die zich op de aanhangwagen bevonden, door de politie in beslag zijn genomen. De overige goederen, vermeld op de door de benadeelde partij overgelegde lijst van vermiste goederen, zijn niet in verband te brengen met de op 13 juli 2022 door verdachte gepleegde diefstal.
De rechtbank zal daarom de vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren.