Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor de primair ten laste gelegde moord op zijn ex-vriendin [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer] ). Daartoe heeft de officier van justitie - zakelijk weergegeven - onder meer het volgende aangevoerd.
Verdacht heeft [slachtoffer] in de avond van 4 april 2022 om het leven gebracht met een bijl. Eerder die dag belde hij met een jeugdbeschermer omdat hij [naam 1] , het kind van [slachtoffer] en hem, (eerder) wilde zien. Toen dat niet bleek te mogen, hield verdachte [slachtoffer] hier verantwoordelijk voor en werd hij boos. Kort daarna vertrok hij met een bijl - die hij de dag ervoor had aangeschaft vanuit zijn woonplaats [woonplaats] naar [slachtoffer] ’s woning in Appingedam. Tussen het moment van aankomst van verdachte bij de woning van [slachtoffer] en de aanvang van het delict zat blijkens objectieve gegevens, waaronder (deurbel)camerabeelden en 112-meldingen, ongeveer 13 seconden. Het is dan ook aannemelijk dat verdachte vrijwel meteen na aankomst in de woning is overgegaan tot het dodelijke geweld. Dat verdachte, zoals hij zelf heeft verklaard, een gesprek met [slachtoffer] had, waarna ruzie ontstond, dat hij haar eerst sloeg en dat daarna een stem hoorde die zei dat hij haar met de bijl moest slaan, kan niet kloppen gelet op het korte tijdsbestek.
De geschetste handelwijze van verdachte wijst - mede in het licht van eerder door hem gestuurde (voice)berichten die hinten op het doden van [slachtoffer] - op handelen ter uitvoering van een eerder voorgenomen besluit om [slachtoffer] te vermoorden. Voorbedachte raad kan dan ook bewezen worden. Blijkens de rapportages van deskundigen leed verdachte ten tijde van het ten laste gelegde weliswaar aan een stoornis (schizofrenie), maar dit staat niet in de weg aan een bewezenverklaring van voorbedachte raad.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van de primair ten laste gelegde moord op [slachtoffer] . Zij heeft daartoe - zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd. Volgens de deskundigen die over verdachte hebben gerapporteerd dient verdachte volledig ontoerekeningsvatbaar te worden verklaard met betrekking tot het ten laste gelegde.
Verdachte leed ten tijde van het ten laste gelegde namelijk aan een stoornis, te weten schizofrenie, als gevolg waarvan hij niet vrij was zijn wil te bepalen. Dit maakt dat hij niet in staat was om planmatig te werk te gaan en dat van daadwerkelijk beraad ten aanzien van de voorgenomen daad en de gevolgen daarvan, zoals vereist voor voorbedachte raad, geen sprake kan zijn geweest.
De subsidiair ten laste gelegde doodslag kan bewezen worden.
Oordeel van de rechtbank
Op basis van de bekennende verklaring van verdachte
12in combinatie met de bevindingen van het forensisch pathologisch onderzoek van het NFI
3staat vast dat verdachte [slachtoffer] om het leven heeft gebracht door meermalen met een bijl op haar in te slaan. Ten aanzien van de toedracht en de juridische kwalificaties (daarvan) stelt de rechtbank op grond van de inhoud van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting de volgende feiten en omstandigheden vast.
Aanvang onderzoek
Op 4 april 2022 komen rond 19.21 uur verschillende 112-meldingen binnen die het hebben over gegil dat te horen is in de woning gelegen aan de [adres] te Appingedam en hakkende bewegingen die worden waargenomen.
4
Als de politie ter plaatse komt, vinden zij achter de voordeur het levenloze lichaam van [slachtoffer] .
In de woning treffen de agenten verdachte aan, die daarop wordt aangehouden.
5
Onderzoek naar gebeurtenissen op 4 april 2022
Uit de telefoongegevens van verdachte blijkt dat op 4 april 2022 om 13.44 uur en 13.47 uur is gebeld met [naam 2] , medewerker van de Jeugdbescherming.
6[naam 2] heeft verklaard dat verdachte al eerder, op 1 april 2022, contact met hem heeft opgenomen en aangaf dat hij zijn zoontje [naam 1] wilde zien, waarna [naam 2] vasthield aan de afspraak die acht weken later gepland stond. Toen verdachte op 4 april 2022 [naam 2] belde, gaf hij aan [naam 1] sneller te willen zien. [naam 2] verklaart dat hij tijdens dit gesprek aangaf dat hij aan [slachtoffer] had gemerkt dat zij het niet goed vond dat de bezoekregeling tussen verdachte en [naam 1] zou worden aangepast. Hierop reageerde verdachte zeer agressief en merkte hij op dat [slachtoffer] dus bepaalde wanneer hij [naam 1] mocht zien. [naam 2] heeft daarop aangegeven dat het zijn beslissing was wanneer er een bezoek aan [naam 1] gepland zou worden, waarna verdachte boos werd op [naam 2] .
7
Het telefoongesprek met [naam 2] is de laatste activiteit vanuit de telefoon van verdachte. Op camerabeelden is te zien dat verdachte die dag om 15.46 uur op station Amsterdam Centraal naar spoor 13B loopt, waar de trein naar Groningen vertrekt. Om 18.11 uur, kort na de aankomst van de trein uit Amsterdam, is te zien dat verdachte op station Groningen richting het busstation loopt.
8Vervolgens checkt verdachte om 18.30 uur met zijn OV-kaart in voor de bus richting Appingedam.
9Om 19.10 uur stopt de bus in Appingedam bij bushalte [adres] . Verdachte stapt uit de bus en loopt richting de [adres] , waar de woning van [slachtoffer] is gelegen.
10Om 19.17 uur is op camerabeelden te zien dat verdachte uit de richting van de [adres] komt aanlopen en opnieuw bij bushalte [adres] gaat staan.
11Vervolgens is om 19.20.08 uur te zien dat verdachte opnieuw bij de bushalte vertrekt en richting de [adres] loopt.
12Getuigen [naam 3] en [naam 4] verklaren dat verdachte “heel rustig” en “heel beheerst” liep.
13Uitgaande van een wandelsnelheid van 5 km/uur doet verdachte er 29,5 seconden over om van de bushalte naar de woning van [slachtoffer] te lopen. Aan de woning gelegen aan de [adres] is een deurbel bevestigd die zowel beeld als geluid opneemt. Uit deze opname blijkt dat eerst normale omgevingsgeluiden te horen zijn en dat om 19.20.49 uur een harde vrouwengil te horen is, gevolgd door bonkende geluiden.
14
Onderzoek telefoon verdachte
Uit de telefoongegevens van verdachte is daarnaast gebleken dat verdachte op 29 maart 2022 een chatbericht stuurt aan zijn moeder, waarin hij onder meer schrijft: “Of ik liever de vrouw vermoord dan dat ik de dingen laat gaan/lopen zoals het gegaan is tussen jou en mijn vader” en “Waarom moet ik die vrouw laten leven als ze wil doen net als jij bij mijn vader gedaan hebt?”.
15Daarnaast is gebleken dat verdachte op 3 april 2022 via SMS ruzie had met [slachtoffer] over verschillende onderwerpen. Op diezelfde dag googelt verdachte om 13.18 uur op ‘hammer kopen [woonplaats] ’. Het filiaal van de Karwei aan de [adres] in [woonplaats] is een van de twee zoekresultaten. Om 16.05 uur koopt verdachte samen met zijn moeder een bijl bij de Karwei aan de [adres] in [woonplaats] .
16Deze bijl heeft verdachte meegenomen naar de woning van [slachtoffer] .
17In de vroege ochtend van 4 april 2022 stuurt verdachte een chatbericht aan een vriendin genaamd [naam 5] , waarin gesproken wordt over de (vermeende) omgang van [slachtoffer] met een andere man, en verdachte schrijft: “Snap je dat het disrespectvol is als een man een ander man zn baby mama gaat neuken” en “Snap je dat het voor echte curacaoenaars dat zo heftig en confronterend is dat wij dat alleen met bloed kunnen goed maken?”.
18
Voorbedachte raad
Gelet op de in voorgaande alinea’s besproken feitelijkheden en bewijsmiddelen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte [slachtoffer] met voorbedachte rade van het leven heeft beroofd. Hieronder legt de rechtbank uit hoe zij tot dat oordeel is gekomen.
Voor een bewezenverklaring van het bestanddeel ‘voorbedachte raad’ moet komen vast te staan dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
Bij de vraag of sprake is van voorbedachte raad gaat het bij uitstek om een weging en waardering van de omstandigheden van het concrete geval door de rechter, waarbij deze het gewicht moet bepalen van de aanwijzingen die voor of tegen het bewezen verklaren van voorbedachte raad pleiten. De vaststelling dat de verdachte voldoende tijd had om zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit vormt weliswaar een belangrijke objectieve aanwijzing dat met voorbedachte raad is gehandeld, maar behoeft de rechter niet ervan te weerhouden aan contra-indicaties een zwaarder gewicht toe te kennen.
Toegespitst op deze zaak overweegt de rechtbank het volgende.
Verdachte heeft verklaard dat hij in de woning eerst nog ruzie heeft gemaakt met [slachtoffer] , onder meer over foto’s van zijn zoontje, dat hij haar in de woonkamer heeft geslagen, dat zij daarop in de hal op de grond terecht is gekomen en dat hij vervolgens de controle over stemmen in zijn hoofd is kwijtgeraakt en haar met de bijl om het leven heeft gebracht. Deze verklaring strookt echter niet met het tijdspad zoals dat uit het politieonderzoek blijkt. Daartoe is het volgende van belang. Uit camerabeelden blijkt dat verdachte op 4 april om 19.20.08 uur voor de tweede keer bij bushalte [adres] vertrekt richting het huis van [slachtoffer] . Gelet op de afstand tussen de bushalte en het huis van [slachtoffer] en de verklaringen van [naam 3] en [naam 4] , heeft verdachte er ongeveer 30 seconden over gedaan om bij het huis van [slachtoffer] te komen. Verdachte is dus om ongeveer 19.20.38 uur bij de woning van [slachtoffer] aankomen. Uit de opname van de deurbel blijkt dat er om 19.20.49 uur een harde vrouwengil te horen is, gevolgd door bonkende geluiden. De rechtbank gaat er vanuit dat de geweldshandelingen van verdachte op dat moment zijn begonnen. Dat betekent dat er ongeveer 11 seconden zijn verstreken tussen de aankomst van verdachte bij de woning van [slachtoffer] en het begin van de geweldshandelingen. Er was dus geen tijd voor verdachte om naar de woonkamer te lopen, ruzie te maken met [slachtoffer] en pas daarna over te gaan tot het gebruik van geweld. De rechtbank stelt daarom vast dat verdachte vrijwel meteen na binnenkomst van de woning en zonder voorafgaand gesprek is overgegaan tot het toepassen van het dodelijke geweld.
Bovenstaande brengt de rechtbank tot de conclusie dat verdachte op enig moment voorafgaand aan het dodelijk geweld het besluit heeft genomen om [slachtoffer] van het leven te beroven, en niet heeft gehandeld uit een plotselinge gemoedsbeweging voortkomend uit een ruzie die op dat moment plaatsvond. Het exacte moment waarop verdachte tot dit besluit is gekomen laat zich lastig vaststellen, helemaal nu verdachte een andere lezing van de toedracht heeft gegeven. Wel kan worden vastgesteld dat in de dagen voor de fatale gebeurtenis bij verdachte sprake is geweest van toenemende boosheid en frustratie over [slachtoffer] . Zo ruziën verdachte en [slachtoffer] op 31 maart, 3 april en in de vroege ochtend van 4 april 2022 via chatberichten met elkaar over de omgang met hun zoontje. Tegenover anderen zinspeelt verdachte er enkele malen op dat hij [slachtoffer] iets aan zou kunnen doen, zo leidt de rechtbank af uit reeds aangehaalde chatberichten (te weten op 29 maart 2022 aan zijn moeder: “Of ik liever de vrouw vermoord dan dat ik de dingen laat gaan/lopen zoals het gegaan is tussen jou en mijn vader” en “Waarom moet ik die vrouw laten leven als ze wil doen net als jij bij mijn vader gedaan hebt?” en op 4 april 2022 aan [naam 5] “Snap je dat het disrespectvol is als een man een ander man zn baby mama gaat neuken” en “Snap je dat het voor echte curacaoenaars dat zo heftig en confronterend is dat wij dat alleen met bloed kunnen goed maken?”). De boosheid en frustratie van verdachte blijken ook uit de eerder aangehaalde contacten met [naam 2] .
In het licht van deze gebeurtenissen en het gebruik van de bijl bij het dodelijk geweld tegen [slachtoffer] kan de aankoop daarvan in de middag voor het fatale incident moeilijk anders worden opgevat dan als één van de stappen die verdachte genomen heeft ter uitvoering van het besluit om haar om het leven te brengen. Daaruit volgt dat verdachte planmatig, doelgericht en berekenend te werk is gegaan. Verdachte heeft de bijl meegenomen en de lange reis van [woonplaats] naar Appingedam gemaakt. Gedurende deze reis, die meerdere uren heeft geduurd, heeft verdachte veel tijd gehad om na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad.
Desondanks heeft verdachte zijn plan doorgezet en heeft hij [slachtoffer] om het leven gebracht kort na binnenkomst in de woning.
De feiten en omstandigheden die rechtbank hiervoor heeft vastgesteld, wijzen op het handelen met voorbedachte raad door verdachte. De rechtbank dient echter ook te onderzoeken of er aanwijzingen zijn die tegen het bewezen verklaren van voorbedachte raad pleiten. In dat kader is van belang dat verdachte is onderzocht door twee deskundigen, te weten psychiater dr. A.J.W.M. Trompenaars en GZpsycholoog drs. B.Y. van Toorn. Hun bevindingen houden - kort gezegd - in als conclusie dat verdachte lijdt aan schizofrenie, in combinatie met afhankelijkheid van cannabis. Deze stoornissen waren ook aanwezig ten tijde van het ten laste gelegde en hebben zijn gedragskeuzes en gedragingen beïnvloed.
Ter onderbouwing hebben de deskundigen - zowel in de rapporten als ter terechtzitting - kort gezegd toegelicht dat de schizofrene stoornis van verdachte - die een familiaire belasting voor schizofrenie heeft - zich steeds verder heeft ontwikkeld in de jaren voorafgaand aan het feit. Dit mede onder invloed van overmatig cannabisgebruik in combinatie met oplopende spanningen en onzekerheden in de relatie met [slachtoffer] en het verdriet om het gemis van zijn zoon. Hallucinaties, paranoïde wanen, verbrokkeling van denken, verlaagde frustratietolerantie, agressieve impulsen en tekortschietende controlemechanismen namen steeds verder toe, totdat verdachte op de avond van het feit na opmerkingen van [slachtoffer] over het gezag over [naam 1] zeer ernstig psychotisch gedecompenseerd is, het contact met de werkelijkheid volledig verbroken raakte en hij onder invloed van bevelshallucinaties (van de door hem gehoorde stem) is overgegaan tot het feit. De deskundigen adviseren daarom om verdachte volledig ontoerekeningsvatbaar te verklaren. De deskundigen concluderen daarom dat verdachte op het moment dat hij [slachtoffer] met de bijl doodsloeg zijn wil niet meer zelf en niet in vrijheid heeft kunnen bepalen.
Bij het opstellen van dit advies zijn de deskundigen uitgegaan van de verklaring van verdachte. De deskundigen zijn daarmee uitgegaan van een ruzie in de woning van [slachtoffer] , waarna verdachte ernstig psychotisch is gedecompenseerd en [slachtoffer] om het leven heeft gebracht. Zoals de rechtbank hiervoor heeft uitgelegd, kan deze verklaring niet juist zijn.
Dat verdachte ook in de fase voorafgaand aan het feit, waarin hij naar het oordeel van de rechtbank heeft besloten om [slachtoffer] om het leven te brengen, al leed aan een psychische stoornis is niet in geschil, maar uit de deskundigenrapportages, noch uit de feitelijke gebeurtenissen zoals de rechtbank die heeft vastgesteld, kan de conclusie worden getrokken dat verdachte ook in die fase al zodanig psychotisch was gedecompenseerd dat hij zich helemaal geen rekenschap meer kon geven van de reikwijdte en gevolgen van zijn keuzes en voorgenomen handelen en dat (dus) geen sprake meer kan zijn geweest van voorbedachte raad. De mate waarin zijn stoornis heeft doorgewerkt in zijn gedrag en wat dat betekent voor de strafbaarheid van verdachte zal hierna nog nader aan de orde komen.
Gezien het voorgaande is de rechtbank dan ook van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de moord op [slachtoffer] .