ECLI:NL:RBNNE:2023:991

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
16 maart 2023
Publicatiedatum
16 maart 2023
Zaaknummer
18.084970.22
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een man wegens moord op zijn ex-partner met TBS en dwangverpleging

Op 16 maart 2023 heeft de Rechtbank Noord-Nederland een vonnis uitgesproken in de zaak tegen een man die beschuldigd werd van de moord op zijn ex-partner. De rechtbank heeft de man veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier jaar en TBS met dwangverpleging. De verdachte, die lijdt aan schizofrenie, werd als ernstig verminderd toerekeningsvatbaar beschouwd. De rechtbank negeerde het advies van deskundigen om de man volledig ontoerekeningsvatbaar te verklaren en TBS met voorwaarden op te leggen. De feiten van de zaak zijn als volgt: op 4 april 2022 heeft de verdachte zijn ex-partner in Appingedam met een bijl om het leven gebracht. De rechtbank concludeerde dat de verdachte met voorbedachte rade handelde, ondanks zijn psychische stoornis. De rechtbank baseerde haar oordeel op de bekennende verklaring van de verdachte en de bevindingen van het forensisch onderzoek. De verdachte had eerder die dag contact gehad met een jeugdbeschermer over hun kind, wat leidde tot frustratie en boosheid richting zijn ex-partner. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet handelde uit een plotselinge gemoedsopwelling, maar dat hij zich gedurende enige tijd had kunnen beraden op zijn daad. De rechtbank legde de nadruk op de ernst van het misdrijf en de impact op de nabestaanden, en oordeelde dat de veiligheid van anderen eiste dat de verdachte onder TBS met dwangverpleging werd geplaatst. De rechtbank heeft ook schadevergoedingen toegewezen aan de benadeelde partijen, die direct door het delict zijn getroffen.

Uitspraak

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht Locatie Groningen
parketnummer 18.084970.22
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 16 maart 2023 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte
[verdachte] ,geboren op [geboortedatum] 1998 te [geboorteplaats] , wonende te [woonplaats] , thans gedetineerd te [instelling] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 16 februari 2023.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. B.L.M. Ficq, advocaat te Amsterdam.
Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. L.G. de Graaf.

Tenlastelegging

Aan verdachte is, na nadere omschrijving van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 4 april 2022 te Appingedam, gemeente Eemsdelta, opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, die [slachtoffer] meerdere malen met een bijl, althans met een zwaar en/of scherp en/of stomp voorwerp, op/tegen/in het hoofd en/of op/tegen/in de hals en/of elders op/tegen/in het lichaam geslagen en/of gesneden en/of gestoken en/of gekliefd en/of gehakt, ten gevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden; subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden: hij op of omstreeks 4 april 2022 te Appingedam, gemeente Eemsdelta, opzettelijk [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet die [slachtoffer] meerdere malen met een bijl, althans met een zwaar en/of scherp en/of stomp voorwerp, op/tegen/in het hoofd en/of op/tegen/in de hals en/of elders op/tegen/in het lichaam geslagen en/of gesneden en/of gestoken en/of gekliefd en/of gehakt, ten gevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor de primair ten laste gelegde moord op zijn ex-vriendin [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer] ). Daartoe heeft de officier van justitie - zakelijk weergegeven - onder meer het volgende aangevoerd.
Verdacht heeft [slachtoffer] in de avond van 4 april 2022 om het leven gebracht met een bijl. Eerder die dag belde hij met een jeugdbeschermer omdat hij [naam 1] , het kind van [slachtoffer] en hem, (eerder) wilde zien. Toen dat niet bleek te mogen, hield verdachte [slachtoffer] hier verantwoordelijk voor en werd hij boos. Kort daarna vertrok hij met een bijl - die hij de dag ervoor had aangeschaft vanuit zijn woonplaats [woonplaats] naar [slachtoffer] ’s woning in Appingedam. Tussen het moment van aankomst van verdachte bij de woning van [slachtoffer] en de aanvang van het delict zat blijkens objectieve gegevens, waaronder (deurbel)camerabeelden en 112-meldingen, ongeveer 13 seconden. Het is dan ook aannemelijk dat verdachte vrijwel meteen na aankomst in de woning is overgegaan tot het dodelijke geweld. Dat verdachte, zoals hij zelf heeft verklaard, een gesprek met [slachtoffer] had, waarna ruzie ontstond, dat hij haar eerst sloeg en dat daarna een stem hoorde die zei dat hij haar met de bijl moest slaan, kan niet kloppen gelet op het korte tijdsbestek.
De geschetste handelwijze van verdachte wijst - mede in het licht van eerder door hem gestuurde (voice)berichten die hinten op het doden van [slachtoffer] - op handelen ter uitvoering van een eerder voorgenomen besluit om [slachtoffer] te vermoorden. Voorbedachte raad kan dan ook bewezen worden. Blijkens de rapportages van deskundigen leed verdachte ten tijde van het ten laste gelegde weliswaar aan een stoornis (schizofrenie), maar dit staat niet in de weg aan een bewezenverklaring van voorbedachte raad.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van de primair ten laste gelegde moord op [slachtoffer] . Zij heeft daartoe - zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd. Volgens de deskundigen die over verdachte hebben gerapporteerd dient verdachte volledig ontoerekeningsvatbaar te worden verklaard met betrekking tot het ten laste gelegde.
Verdachte leed ten tijde van het ten laste gelegde namelijk aan een stoornis, te weten schizofrenie, als gevolg waarvan hij niet vrij was zijn wil te bepalen. Dit maakt dat hij niet in staat was om planmatig te werk te gaan en dat van daadwerkelijk beraad ten aanzien van de voorgenomen daad en de gevolgen daarvan, zoals vereist voor voorbedachte raad, geen sprake kan zijn geweest.
De subsidiair ten laste gelegde doodslag kan bewezen worden.
Oordeel van de rechtbank
Op basis van de bekennende verklaring van verdachte
12in combinatie met de bevindingen van het forensisch pathologisch onderzoek van het NFI
3staat vast dat verdachte [slachtoffer] om het leven heeft gebracht door meermalen met een bijl op haar in te slaan. Ten aanzien van de toedracht en de juridische kwalificaties (daarvan) stelt de rechtbank op grond van de inhoud van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting de volgende feiten en omstandigheden vast.
Aanvang onderzoek
Op 4 april 2022 komen rond 19.21 uur verschillende 112-meldingen binnen die het hebben over gegil dat te horen is in de woning gelegen aan de [adres] te Appingedam en hakkende bewegingen die worden waargenomen.
4
Als de politie ter plaatse komt, vinden zij achter de voordeur het levenloze lichaam van [slachtoffer] .
In de woning treffen de agenten verdachte aan, die daarop wordt aangehouden.
5
Onderzoek naar gebeurtenissen op 4 april 2022
Uit de telefoongegevens van verdachte blijkt dat op 4 april 2022 om 13.44 uur en 13.47 uur is gebeld met [naam 2] , medewerker van de Jeugdbescherming.
6[naam 2] heeft verklaard dat verdachte al eerder, op 1 april 2022, contact met hem heeft opgenomen en aangaf dat hij zijn zoontje [naam 1] wilde zien, waarna [naam 2] vasthield aan de afspraak die acht weken later gepland stond. Toen verdachte op 4 april 2022 [naam 2] belde, gaf hij aan [naam 1] sneller te willen zien. [naam 2] verklaart dat hij tijdens dit gesprek aangaf dat hij aan [slachtoffer] had gemerkt dat zij het niet goed vond dat de bezoekregeling tussen verdachte en [naam 1] zou worden aangepast. Hierop reageerde verdachte zeer agressief en merkte hij op dat [slachtoffer] dus bepaalde wanneer hij [naam 1] mocht zien. [naam 2] heeft daarop aangegeven dat het zijn beslissing was wanneer er een bezoek aan [naam 1] gepland zou worden, waarna verdachte boos werd op [naam 2] .
7
Het telefoongesprek met [naam 2] is de laatste activiteit vanuit de telefoon van verdachte. Op camerabeelden is te zien dat verdachte die dag om 15.46 uur op station Amsterdam Centraal naar spoor 13B loopt, waar de trein naar Groningen vertrekt. Om 18.11 uur, kort na de aankomst van de trein uit Amsterdam, is te zien dat verdachte op station Groningen richting het busstation loopt.
8Vervolgens checkt verdachte om 18.30 uur met zijn OV-kaart in voor de bus richting Appingedam.
9Om 19.10 uur stopt de bus in Appingedam bij bushalte [adres] . Verdachte stapt uit de bus en loopt richting de [adres] , waar de woning van [slachtoffer] is gelegen.
10Om 19.17 uur is op camerabeelden te zien dat verdachte uit de richting van de [adres] komt aanlopen en opnieuw bij bushalte [adres] gaat staan.
11Vervolgens is om 19.20.08 uur te zien dat verdachte opnieuw bij de bushalte vertrekt en richting de [adres] loopt.
12Getuigen [naam 3] en [naam 4] verklaren dat verdachte “heel rustig” en “heel beheerst” liep.
13Uitgaande van een wandelsnelheid van 5 km/uur doet verdachte er 29,5 seconden over om van de bushalte naar de woning van [slachtoffer] te lopen. Aan de woning gelegen aan de [adres] is een deurbel bevestigd die zowel beeld als geluid opneemt. Uit deze opname blijkt dat eerst normale omgevingsgeluiden te horen zijn en dat om 19.20.49 uur een harde vrouwengil te horen is, gevolgd door bonkende geluiden.
14
Onderzoek telefoon verdachte
Uit de telefoongegevens van verdachte is daarnaast gebleken dat verdachte op 29 maart 2022 een chatbericht stuurt aan zijn moeder, waarin hij onder meer schrijft: “Of ik liever de vrouw vermoord dan dat ik de dingen laat gaan/lopen zoals het gegaan is tussen jou en mijn vader” en “Waarom moet ik die vrouw laten leven als ze wil doen net als jij bij mijn vader gedaan hebt?”.
15Daarnaast is gebleken dat verdachte op 3 april 2022 via SMS ruzie had met [slachtoffer] over verschillende onderwerpen. Op diezelfde dag googelt verdachte om 13.18 uur op ‘hammer kopen [woonplaats] ’. Het filiaal van de Karwei aan de [adres] in [woonplaats] is een van de twee zoekresultaten. Om 16.05 uur koopt verdachte samen met zijn moeder een bijl bij de Karwei aan de [adres] in [woonplaats] .
16Deze bijl heeft verdachte meegenomen naar de woning van [slachtoffer] .
17In de vroege ochtend van 4 april 2022 stuurt verdachte een chatbericht aan een vriendin genaamd [naam 5] , waarin gesproken wordt over de (vermeende) omgang van [slachtoffer] met een andere man, en verdachte schrijft: “Snap je dat het disrespectvol is als een man een ander man zn baby mama gaat neuken” en “Snap je dat het voor echte curacaoenaars dat zo heftig en confronterend is dat wij dat alleen met bloed kunnen goed maken?”.
18
Voorbedachte raad
Gelet op de in voorgaande alinea’s besproken feitelijkheden en bewijsmiddelen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte [slachtoffer] met voorbedachte rade van het leven heeft beroofd. Hieronder legt de rechtbank uit hoe zij tot dat oordeel is gekomen.
Voor een bewezenverklaring van het bestanddeel ‘voorbedachte raad’ moet komen vast te staan dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
Bij de vraag of sprake is van voorbedachte raad gaat het bij uitstek om een weging en waardering van de omstandigheden van het concrete geval door de rechter, waarbij deze het gewicht moet bepalen van de aanwijzingen die voor of tegen het bewezen verklaren van voorbedachte raad pleiten. De vaststelling dat de verdachte voldoende tijd had om zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit vormt weliswaar een belangrijke objectieve aanwijzing dat met voorbedachte raad is gehandeld, maar behoeft de rechter niet ervan te weerhouden aan contra-indicaties een zwaarder gewicht toe te kennen.
Toegespitst op deze zaak overweegt de rechtbank het volgende.
Verdachte heeft verklaard dat hij in de woning eerst nog ruzie heeft gemaakt met [slachtoffer] , onder meer over foto’s van zijn zoontje, dat hij haar in de woonkamer heeft geslagen, dat zij daarop in de hal op de grond terecht is gekomen en dat hij vervolgens de controle over stemmen in zijn hoofd is kwijtgeraakt en haar met de bijl om het leven heeft gebracht. Deze verklaring strookt echter niet met het tijdspad zoals dat uit het politieonderzoek blijkt. Daartoe is het volgende van belang. Uit camerabeelden blijkt dat verdachte op 4 april om 19.20.08 uur voor de tweede keer bij bushalte [adres] vertrekt richting het huis van [slachtoffer] . Gelet op de afstand tussen de bushalte en het huis van [slachtoffer] en de verklaringen van [naam 3] en [naam 4] , heeft verdachte er ongeveer 30 seconden over gedaan om bij het huis van [slachtoffer] te komen. Verdachte is dus om ongeveer 19.20.38 uur bij de woning van [slachtoffer] aankomen. Uit de opname van de deurbel blijkt dat er om 19.20.49 uur een harde vrouwengil te horen is, gevolgd door bonkende geluiden. De rechtbank gaat er vanuit dat de geweldshandelingen van verdachte op dat moment zijn begonnen. Dat betekent dat er ongeveer 11 seconden zijn verstreken tussen de aankomst van verdachte bij de woning van [slachtoffer] en het begin van de geweldshandelingen. Er was dus geen tijd voor verdachte om naar de woonkamer te lopen, ruzie te maken met [slachtoffer] en pas daarna over te gaan tot het gebruik van geweld. De rechtbank stelt daarom vast dat verdachte vrijwel meteen na binnenkomst van de woning en zonder voorafgaand gesprek is overgegaan tot het toepassen van het dodelijke geweld.
Bovenstaande brengt de rechtbank tot de conclusie dat verdachte op enig moment voorafgaand aan het dodelijk geweld het besluit heeft genomen om [slachtoffer] van het leven te beroven, en niet heeft gehandeld uit een plotselinge gemoedsbeweging voortkomend uit een ruzie die op dat moment plaatsvond. Het exacte moment waarop verdachte tot dit besluit is gekomen laat zich lastig vaststellen, helemaal nu verdachte een andere lezing van de toedracht heeft gegeven. Wel kan worden vastgesteld dat in de dagen voor de fatale gebeurtenis bij verdachte sprake is geweest van toenemende boosheid en frustratie over [slachtoffer] . Zo ruziën verdachte en [slachtoffer] op 31 maart, 3 april en in de vroege ochtend van 4 april 2022 via chatberichten met elkaar over de omgang met hun zoontje. Tegenover anderen zinspeelt verdachte er enkele malen op dat hij [slachtoffer] iets aan zou kunnen doen, zo leidt de rechtbank af uit reeds aangehaalde chatberichten (te weten op 29 maart 2022 aan zijn moeder: “Of ik liever de vrouw vermoord dan dat ik de dingen laat gaan/lopen zoals het gegaan is tussen jou en mijn vader” en “Waarom moet ik die vrouw laten leven als ze wil doen net als jij bij mijn vader gedaan hebt?” en op 4 april 2022 aan [naam 5] “Snap je dat het disrespectvol is als een man een ander man zn baby mama gaat neuken” en “Snap je dat het voor echte curacaoenaars dat zo heftig en confronterend is dat wij dat alleen met bloed kunnen goed maken?”). De boosheid en frustratie van verdachte blijken ook uit de eerder aangehaalde contacten met [naam 2] .
In het licht van deze gebeurtenissen en het gebruik van de bijl bij het dodelijk geweld tegen [slachtoffer] kan de aankoop daarvan in de middag voor het fatale incident moeilijk anders worden opgevat dan als één van de stappen die verdachte genomen heeft ter uitvoering van het besluit om haar om het leven te brengen. Daaruit volgt dat verdachte planmatig, doelgericht en berekenend te werk is gegaan. Verdachte heeft de bijl meegenomen en de lange reis van [woonplaats] naar Appingedam gemaakt. Gedurende deze reis, die meerdere uren heeft geduurd, heeft verdachte veel tijd gehad om na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad.
Desondanks heeft verdachte zijn plan doorgezet en heeft hij [slachtoffer] om het leven gebracht kort na binnenkomst in de woning.
De feiten en omstandigheden die rechtbank hiervoor heeft vastgesteld, wijzen op het handelen met voorbedachte raad door verdachte. De rechtbank dient echter ook te onderzoeken of er aanwijzingen zijn die tegen het bewezen verklaren van voorbedachte raad pleiten. In dat kader is van belang dat verdachte is onderzocht door twee deskundigen, te weten psychiater dr. A.J.W.M. Trompenaars en GZpsycholoog drs. B.Y. van Toorn. Hun bevindingen houden - kort gezegd - in als conclusie dat verdachte lijdt aan schizofrenie, in combinatie met afhankelijkheid van cannabis. Deze stoornissen waren ook aanwezig ten tijde van het ten laste gelegde en hebben zijn gedragskeuzes en gedragingen beïnvloed.
Ter onderbouwing hebben de deskundigen - zowel in de rapporten als ter terechtzitting - kort gezegd toegelicht dat de schizofrene stoornis van verdachte - die een familiaire belasting voor schizofrenie heeft - zich steeds verder heeft ontwikkeld in de jaren voorafgaand aan het feit. Dit mede onder invloed van overmatig cannabisgebruik in combinatie met oplopende spanningen en onzekerheden in de relatie met [slachtoffer] en het verdriet om het gemis van zijn zoon. Hallucinaties, paranoïde wanen, verbrokkeling van denken, verlaagde frustratietolerantie, agressieve impulsen en tekortschietende controlemechanismen namen steeds verder toe, totdat verdachte op de avond van het feit na opmerkingen van [slachtoffer] over het gezag over [naam 1] zeer ernstig psychotisch gedecompenseerd is, het contact met de werkelijkheid volledig verbroken raakte en hij onder invloed van bevelshallucinaties (van de door hem gehoorde stem) is overgegaan tot het feit. De deskundigen adviseren daarom om verdachte volledig ontoerekeningsvatbaar te verklaren. De deskundigen concluderen daarom dat verdachte op het moment dat hij [slachtoffer] met de bijl doodsloeg zijn wil niet meer zelf en niet in vrijheid heeft kunnen bepalen.
Bij het opstellen van dit advies zijn de deskundigen uitgegaan van de verklaring van verdachte. De deskundigen zijn daarmee uitgegaan van een ruzie in de woning van [slachtoffer] , waarna verdachte ernstig psychotisch is gedecompenseerd en [slachtoffer] om het leven heeft gebracht. Zoals de rechtbank hiervoor heeft uitgelegd, kan deze verklaring niet juist zijn.
Dat verdachte ook in de fase voorafgaand aan het feit, waarin hij naar het oordeel van de rechtbank heeft besloten om [slachtoffer] om het leven te brengen, al leed aan een psychische stoornis is niet in geschil, maar uit de deskundigenrapportages, noch uit de feitelijke gebeurtenissen zoals de rechtbank die heeft vastgesteld, kan de conclusie worden getrokken dat verdachte ook in die fase al zodanig psychotisch was gedecompenseerd dat hij zich helemaal geen rekenschap meer kon geven van de reikwijdte en gevolgen van zijn keuzes en voorgenomen handelen en dat (dus) geen sprake meer kan zijn geweest van voorbedachte raad. De mate waarin zijn stoornis heeft doorgewerkt in zijn gedrag en wat dat betekent voor de strafbaarheid van verdachte zal hierna nog nader aan de orde komen.
Gezien het voorgaande is de rechtbank dan ook van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de moord op [slachtoffer] .

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
hij op 4 april 2022 te Appingedam, gemeente Eemsdelta, opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, die [slachtoffer] meerdere malen met een bijl, in het hoofd en de hals en elders in het lichaam gehakt, ten gevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
Moord.
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank ziet zich gesteld voor de vraag of de moord op [slachtoffer] aan verdachte kan worden toegerekend. De verdediging stelt zich op het standpunt dat dat niet het geval is; verdachte dient overeenkomstig het advies van de gedragsdeskundigen volledig ontoerekeningsvatbaar te worden verklaard en dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging. De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat verdachte weliswaar ernstig verminderd toerekeningsvatbaar is, maar niet volledig, en dat aan hem dus een straf kan worden opgelegd.
De rechtbank overweegt dat het uitgangspunt in het Nederlandse strafrecht is dat een strafbaar feit in beginsel aan de dader kan worden toegerekend. Slechts bij hoge uitzondering is dit niet het geval. Eén van de uitzonderlijke redenen om een strafbaar feit niet aan iemand toe te rekenen is de situatie bedoeld in artikel 39 van het Wetboek van Strafrecht, namelijk als de dader ten tijde van het plegen van het strafbare feit leed aan een ziekelijke stoornis van zijn of haar geestvermogens, die bepalende invloed heeft gehad op zijn of haar handelen.
In deze zaak hebben twee deskundigen, te weten psychiater dr. A.J.W.M. Trompenaars en GZpsycholoog drs. B.Y. van Toorn, verdachte onderzocht. Hun (samengevatte) bevindingen zijn reeds opgenomen bij de bespreking van de voorbedachte raad en houden - kort gezegd - in als conclusie dat verdachte lijdt aan schizofrenie, in combinatie met afhankelijkheid van cannabis en dat deze stoornissen ook aanwezig waren ten tijde van het ten laste gelegde en de gedragskeuzes en gedragingen van verdachte beïnvloedden.
Ten aanzien van de aanwezigheid van stoornissen, ook ten tijde van het feit, neemt de rechtbank de conclusies van de deskundigen over. Dit betreft een medisch oordeel dat (bovendien) in lijn lijkt te zijn met de inhoud van het politiedossier en met de indruk die de rechtbank op de zitting van verdachte heeft gekregen.
De (mate van) toerekenbaarheid van verdachte betreft echter een juridisch oordeel, waarbij de rechtbank alle omstandigheden van de strafzaak moet betrekken. De rechtbank constateert dat de deskundigen bij de totstandkoming van hun advies volledig zijn uitgegaan van (de juistheid van) de lezing van verdachte ten aanzien van de toedracht van het feit. Zoals overwogen onder het kopje ‘Beoordeling van het bewijs’ gaat de rechtbank echter uit van een ander feitencomplex, dat erop neerkomt dat verdachte vrijwel meteen na binnenkomst van de woning en zonder voorafgaand gesprek is overgegaan tot het dodelijke geweld. Naar het oordeel van de rechtbank kan de door de deskundigen genoemde psychotische decompensatie dan ook niet op de door hen geschetste wijze zijn ontstaan. Nu dit naar het oordeel van de rechtbank een belangrijke rol speelt in de totstandkoming van het advies van de deskundigen om verdachte volledig ontoerekeningsvatbaar te verklaren, kan de rechtbank dit advies niet (op grond van dezelfde redenering) overnemen.
De rechtbank zal op basis van de overige informatie van de deskundigen en de inhoud van het dossier een eigen oordeel over de mate van toerekeningsvatbaarheid vormen, en betrekt daarbij de volgende omstandigheden.
Verdachte werd - zoals reeds overwogen met betrekking tot de voorbedachte raad - bij het nemen van het besluit om [slachtoffer] om het leven te brengen gedreven door (voornamelijk) rationele, niet pathologische motieven, zoals verdriet over het gebrek aan omgang met [naam 1] en boosheid hierover richting [slachtoffer] . De mate waarin hij door de perikelen omtrent zijn zoon werd ingenomen is volgens de deskundigen wel te wijten aan zijn stoornis. Ditzelfde geldt voor zijn cannabisgebruik, waarin verdachte bleef volharden, ook de avond voorafgaand aan het feit, terwijl dit - zoals hij zelf ook ervoer - juist maakte dat het psychisch steeds slechter met hem ging.
Verdachte is na het nemen van zijn besluit planmatig en doelgericht te werk gegaan, zoals beschreven onder het kopje ‘Beoordeling van het bewijs’. Hij heeft de bijl gepakt en heeft de lange reis van [woonplaats] naar Appingedam afgelegd. Hij was volgens zijn eigen verklaring rustig tijdens de reis en hoorde geen stemmen toen hij naar [slachtoffer] ’s woning liep. Dit wordt ondersteund door getuigen die hem bij de bushalte in Appingedam zagen wachten en rustig naar de woning van [slachtoffer] zagen lopen.
Ook de deskundigen benoemen dat het realiteitscontact nog niet volledig verstoord was toen verdachte bij [slachtoffer] in de woning kwam. Schizofrenie en de psychoses die daar een symptoom van zijn, kunnen - zo begrijpt de rechtbank onder meer uit de ter terechtzitting gegeven toelichting van de deskundigen - in mate van aanwezigheid en doorwerking variëren; dit kan opbouwen en op het ene moment meer op de voorgrond aanwezig zijn dan op het andere moment.
De rechtbank acht het, al het voorgaande afwegend, aannemelijk dat verdachte bij het nemen en uitvoeren van zijn besluit om [slachtoffer] om het leven te brengen weliswaar door zijn stoornis werd beïnvloed, maar dat niet kan worden gezegd dat hij zijn wil op geen enkel moment (tussen het nemen van het besluit om [slachtoffer] te doden en de uitvoering daarvan) meer heeft kunnen bepalen. De rechtbank is van oordeel dat verdachte niet geheel ontoerekeningsvatbaar, maar wel ernstig verminderd toerekeningsvatbaar dient te worden verklaard.
De rechtbank acht verdachte derhalve - met de kanttekeningen zoals hierboven geplaatst – strafbaar, nu ten opzichte van verdachte ook overigens geen strafuitsluitingsgronden aanwezig worden geacht.

Motivering van de straf en maatregel

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het primair ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van tien jaren en terbeschikkingstelling (hierna: TBS) met dwangverpleging.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft gepleit voor oplegging van TBS met voorwaarden in combinatie met een gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel (hierna: GVM), conform het advies van de deskundigen en de reclassering.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting en onder meer de rapportages van de deskundigen d.d. 14 september 2022 en 29 oktober 2022, het reclasseringsrapport d.d. 18 januari 2023, het (blanco) uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 19 december 2022, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zijn dertigjarige ex-vriendin [slachtoffer] , de moeder van zijn kind, op gruwelijke wijze vermoord. Hij heeft haar in haar eigen woning overrompeld en heeft haar op nietsontziende wijze doodgeslagen met een bijl. [slachtoffer] was dusdanig toegetakeld dat zij is geïdentificeerd aan de hand van de tatoeage op haar enkel.
Verdachte heeft de mensen die [slachtoffer] lief hadden, in het bijzonder haar familie, onherstelbaar en uitzonderlijk leed aangedaan. Niet alleen het gemis van [slachtoffer] , maar ook de gruwelijkheid van de laatste momenten van haar leven drukt zwaar op hen. [slachtoffer] ’s ouders en broer hebben de rechtbank daarvan op indrukwekkende wijze doordrongen tijdens hun uitoefening van hun spreekrecht. Zoon [naam 1] zal moeten opgroeien zonder zijn moeder, en op enig moment zal bij hem het verschrikkelijke besef komen dat zijn vader daarvoor verantwoordelijk is. Ook de buren van [slachtoffer] zijn geschokt door de explosie van geweld die voor hen hoorbaar en zichtbaar was.
Zoals reeds overwogen onder het kopje ‘Strafbaarheid van verdachte’ leed (en lijdt) verdachte aan schizofrenie en acht de rechtbank hem verminderd toerekeningsvatbaar.
Uit de rapporten van de deskundigen volgt dat verdachte door het levenslange karakter van zijn stoornis blijvend kwetsbaar en erg beperkt belastbaar is. Het is belangrijk dat er zeer lange tijd zoveel mogelijk structuur, regelmaat en veiligheid zal zijn zodat hij zo weinig mogelijk spanningen zal hebben. De deskundigen schatten de kans op een nieuw geweldsdelict laag tot matig verhoogd, maar dit zou snel kunnen oplopen indien verdachte weer middelen zou gebruiken, zou stoppen met zijn medicatie of opnieuw psychotisch zou decompenseren. Zij hebben daarbij onder meer meegewogen dat het feit plaatsvond “binnen de unieke context van de relatie met [slachtoffer] ”.
De deskundigen en de reclassering adviseren om aan verdachte een langdurige klinische behandeling op te leggen in het kader van de maatregel van TBS met voorwaarden, in combinatie met de GVM. Ter terechtzitting hebben de deskundigen desgevraagd aangegeven te hebben gekozen voor het minst restrictieve kader - en dus niet TBS met dwangverpleging - onder meer gelet op de ingeschatte behandelbaarheid: verdachte is gemotiveerd om mee te werken en is bereid om medicatie te (blijven) nemen.
De rechtbank is met de officier van justitie van oordeel dat de maatregel van TBS met voorwaarden gelet op alle omstandigheden in deze zaak niet een passend kader vormt. In deze zaak is sprake van een van de ernstigste misdrijven die het Wetboek van Strafrecht kent. Bovendien brengt de stoornis van verdachte met zich mee dat levenslang toezicht en hulpverlening nodig is, terwijl de TBS met voorwaarden - in tegenstelling tot TBS met dwangverpleging - niet onbeperkt verlengd kan worden. Ook is de aard van het feit dusdanig dat naar het oordeel van de rechtbank ook een laag risico op herhaling - laat staan een laag tot matig verhoogd risico - maakt dat enkel het juridische behandelkader met het hoogst mogelijke mate en duur van veiligheid volstaat. Temeer nu de huidige inschatting van het lage recidiverisico mede is bepaald aan de hand van de huidige (stabielere) situatie van verdachte, maar de deskundigen ook hebben aangegeven dat dit snel kan oplopen bij bijvoorbeeld middelengebruik.
Met betrekking tot het recidiverisico overweegt de rechtbank nog het volgende. De deskundigen hebben meegewogen dat het geweld is ontstaan binnen de unieke context van de relatie tussen verdachte en [slachtoffer] . Daarmee wordt naar het oordeel van de rechtbank miskend dat het naar tevredenheid van verdachte kunnen vormgeven van zijn vaderschap een grote factor vormde in de totstandkoming van het feit en dat zijn boosheid daaromtrent niet enkel op [slachtoffer] was gericht, maar ook op zijn moeder en een jeugdzorgmedewerker.
De situatie van geen of beperkte omgang met [naam 1] zal niet veranderen de komende jaren. Praktisch gezien alleen al niet omdat verdachte gedurende een zeer lange tijd in een inrichting zal verblijven en dus niet zelfstandig kan beslissen met wie en waar hij is, maar daarnaast speelt uiteraard het feit dat verdachte verantwoordelijk is voor de dood van [naam 1] ’ moeder. Het is waarschijnlijk dat dit doorwerkt in de bereidwilligheid van instanties, de pleegouders en de familie van [naam 1] (van [slachtoffer] ’s zijde), maar te zijner tijd ook van [naam 1] zelf, om verdachte omgang met hem te laten hebben. Onvrede over de omgang met [naam 1] lijkt dan ook onvermijdelijk en inherent te zijn aan de situatie waarin verdachte zich voor langere tijd zal bevinden, wat naar het oordeel van de rechtbank een niet te onderschatten risico met zich mee zal brengen.
Blijkens de hiervoor al genoemde rapportage van de deskundigen (een psychiater en een GZpsycholoog) bestond bij verdachte tijdens het begaan van het bewezen verklaarde een ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens. Het door verdachte begane feit is een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld. Het gaat bovendien om een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. Verder eist de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen de oplegging van die maatregel. Aan de formele vereisten voor oplegging van de TBS-maatregel is dan ook voldaan.
Alles overwegend zal de rechtbank aan verdachte TBS met dwangverpleging opleggen. De veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen eist dit. Gezien het feit dat de tbs met dwangverpleging wordt opgelegd voor een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam, kan de totale duur van de maatregel een periode van vier jaar te boven gaan.
Naast de TBS maatregel acht de rechtbank oplegging van een gevangenisstraf aangewezen.
Hoewel de ernst van het feit zonder meer een gevangenisstraf van tien jaar zoals geëist door de officier van justitie of nog langer rechtvaardigt, is dit naar het oordeel van de rechtbank niet te verenigen met de ernstig verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte. Daarmee rekening houdend, alsmede met het feit dat verdachte naar verwachting nog jarenlang behandeld zal worden in het kader van de TBS met dwangverpleging - waaraan geen maximumduur is verbonden, is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van vier jaren aan verdachte dient te worden opgelegd.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.
Benadeelde partijen
De volgende personen hebben zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding:
1. [benadeelde partij 1] , tot een bedrag van € 1.329,29 ter zake van materiële schade en €
47.500,00 ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan;
2. [ [benadeelde partij 2] , tot een bedrag van € 16.328,65 ter vergoeding van materiële schade en
€ 17.500,00 ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan’
3. [ [benadeelde partij 3] , tot een bedrag van € 5.740,92 ter vergoeding van materiële schade en
€ 37.500,00 ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan.
4. [ [benadeelde partij 4] , tot een bedrag van € 17.500,00 ter vergoeding van immateriële schade,vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan;
4. [ [benadeelde partij 5] , tot een bedrag van € 40.336,00 ter vergoeding van materiële schade en
€ 20.000,00 ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerequireerd tot toewijzing van alle vorderingen, met uitzondering van de vordering van [benadeelde partij 5] . Ten aanzien van die vordering heeft de officier van justitie aangevoerd dat de gevorderde materiële schadevergoeding van toekomstige studiekosten onvoldoende is onderbouwd; de benadeelde partij dient in dit deel van de vordering dan ook niet ontvankelijk te worden verklaard. De namens [benadeelde partij 5] gevorderde immateriële schadevergoeding en de materiële schadevergoeding voor gederfd levensonderhoud kunnen wel worden toegewezen.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich met betrekking tot de vorderingen van de onder 1 tot en met 4 genoemde benadeelde partijen gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Ten aanzien van de vordering van
[benadeelde partij 5] heeft de raadsvrouw aangevoerd dat de gevorderde materiële schadevergoeding van toekomstige studiekosten onvoldoende onderbouwd is daarom dient te worden afgewezen. Subsidiair dient de benadeelde partij in dit deel van de vordering niet ontvankelijk te worden verklaard, nu de vordering op dit punt te gecompliceerd is voor afdoening binnen het strafproces.
Oordeel van de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat de onder 1 tot en met 4 genoemde benadeelde partijen [benadeelde partij 1] , [benadeelde partij 2] , [benadeelde partij 3] en [benadeelde partij 4] de gestelde schade hebben geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het bewezen verklaarde. De vorderingen, waarvan de hoogte niet door verdachte is betwist, zal daarom worden toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 4 april 2022.
Nu de aansprakelijkheid van verdachte vaststaat, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat verdachte de schade zal vergoeden.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Ten aanzien van de vordering van benadeelde partij [benadeelde partij 5] overweegt de rechtbank dat de gevorderde immateriële wordt toegewezen, nu voldoende aannemelijk is dat de benadeelde partij de gestelde immateriële schade heeft geleden (en lijdt) en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het bewezen verklaarde. De vordering is op dit punt niet door verdachte is betwist en zal daarom worden toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 4 april 2022.
Ten aanzien van de namens [benadeelde partij 5] gevorderde materiële schade overweegt de rechtbank als volgt. De gevorderde schade voor gederfd levensonderhoud tot zijn achttiende levensjaar à € 4.400,- wordt niet betwist en zal worden toegewezen. Met betrekking tot de gevorderde materiële schadevergoeding van toekomstige studiekosten is de rechtbank van oordeel dat de rechtbank over onvoldoende informatie beschikt om de (eventuele) hoogte daarvan te kunnen beoordelen. Schorsing van het onderzoek om de hoogte van de schade alsnog te laten aantonen, zal leiden tot een onevenredige belasting van het strafgeding en daartoe zal dan ook niet worden overgegaan. De rechtbank zal de benadeelde partij daarom niet ontvankelijk verklaren op dit punt van de vordering. De vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 36f, 37a, 37b en 289 van het Wetboek van Strafrecht. Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het primair ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van vier jaren.

Beveelt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en/of voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.
Gelast dat verdachte ter beschikking zal worden gesteld en beveelt dat hij van overheidswege zal worden verpleegd.
De vordering van [benadeelde partij 1]
Wijst de vorderingen van de benadeelde partij toe en veroordeelt verdachte om aan [benadeelde partij 1] te betalen:
  • het bedrag van € 48.829,32 (zegge: achtenveertigduizend achthonderdnegenentwintig euro entweeëndertig eurocent);
  • de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 4 april 2022 tot de dag van algehele voldoening;
  • de proceskosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerleggingvan deze uitspraak alsnog zal maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op om ten behoeve van [benadeelde partij 1] aan de Staat te betalen een bedrag van € 48.829,32 (zegge: achtenveertigduizend achthonderdnegenentwintig euro en tweeëndertig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 4 april 2022 tot de dag van algehele voldoening. Dit bedrag bestaat uit € 1.329,29 aan materiële schade en € 47.500,00 aan immateriële schade.
Bepaalt dat bij gebreke van volledig verhaal van de betalingsverplichting aan de Staat gijzeling voor de duur van 279 dagen kan worden toegepast. De toepassing van gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
De vordering van [benadeelde partij 2]
Wijst de vorderingen van de benadeelde partij toe en veroordeelt verdachte om aan [benadeelde partij 2] te betalen:
  • het bedrag van € 33.828,65 (zegge: drieëndertigduizend achthonderdachtentwintig euro envijfenzestig eurocent);
  • de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 4 april 2022 tot de dag van algehele voldoening;
  • de proceskosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerleggingvan deze uitspraak alsnog zal maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op om ten behoeve van [benadeelde partij 2] aan de Staat te betalen een bedrag van € 33.828,65 (zegge: drieëndertigduizend achthonderdachtentwintig euro en vijfenzestig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 4 april 2022 tot de dag van algehele voldoening. Dit bedrag bestaat uit € 16.328,65 aan materiële schade en € 17.500,00 aan immateriële schade.
Bepaalt dat bij gebreke van volledig verhaal van de betalingsverplichting aan de Staat gijzeling voor de duur van 204 dagen kan worden toegepast. De toepassing van gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
De vordering van [benadeelde partij 3]
Wijst de vorderingen van de benadeelde partij toe en veroordeelt verdachte om aan [benadeelde partij 3] te betalen:
  • het bedrag van € 43.240,92 (zegge: drieënveertigduizend tweehonderdveertig euro entweeënnegentig eurocent);
  • de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 4 april 2022 tot de dag van algehele voldoening;
  • de proceskosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerleggingvan deze uitspraak alsnog zal maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op om ten behoeve van [benadeelde partij 3] aan de Staat te betalen een bedrag van € 43.240,92 (zegge: drieënveertigduizend tweehonderdveertig euro en tweeënnegentig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 4 april 2022 tot de dag van algehele voldoening. Dit bedrag bestaat uit € 5.740,92 aan materiële schade en € 37.500,00 aan immateriële schade.
Bepaalt dat bij gebreke van volledig verhaal van de betalingsverplichting aan de Staat gijzeling voor de duur van 251 dagen kan worden toegepast. De toepassing van gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
De vordering van [benadeelde partij 4]
Wijst de vorderingen van de benadeelde partij toe en veroordeelt verdachte om aan [benadeelde partij 4] te betalen:
  • het bedrag van € 17.500,00 (zegge: zeventienduizendvijfhonderd euro);
  • de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 4 april 2022 tot de dag van algehele voldoening;
  • de proceskosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerleggingvan deze uitspraak alsnog zal maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op om ten behoeve van [benadeelde partij 4] aan de Staat te betalen een bedrag van € 17.500,00 (zegge: zeventienduizendvijfhonderd euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 4 april 2022 tot de dag van algehele voldoening. Dit bedrag bestaat uit immateriële schade.
Bepaalt dat bij gebreke van volledig verhaal van de betalingsverplichting aan de Staat gijzeling voor de duur van 122 dagen kan worden toegepast. De toepassing van gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
De vordering van [benadeelde partij 5]
Wijst de vorderingen van de benadeelde partij toe tot het hierna te noemen bedrag en veroordeelt verdachte om aan [benadeelde partij 5] te betalen:
  • het bedrag van € 24.400,00 (zegge: vierentwintigduizendvierhonderd euro);
  • de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 4 april 2022 tot de dag van algehele voldoening;
  • de proceskosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerleggingvan deze uitspraak alsnog zal maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op om ten behoeve van [benadeelde partij 5] aan de Staat te betalen een bedrag van € 24.400,00 (zegge: vierentwintigduizendvierhonderd euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 4 april 2022 tot de dag van algehele voldoening. Dit bedrag bestaat uit € 4.400,00 aan materiële schade en € 20.000,00 aan immateriële schade.
Bepaalt dat bij gebreke van volledig verhaal van de betalingsverplichting aan de Staat gijzeling voor de duur van 157 dagen kan worden toegepast. De toepassing van gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Verklaart de vordering van [benadeelde partij 5] voor het overige niet-ontvankelijk. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Dit vonnis is gewezen door mr. O.J. Bosker, voorzitter, mr. J. van Bruggen en mr. W. de Weijer, rechters, bijgestaan door mr. C.L. van der Woude, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 16 maart 2023.
Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Waar wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PLO100-2022083915 van de politie eenheid Noord-Nederland, met bijlagen (doorgenummerd pagina 1 t/m 875);
De verklaring van verdachte d.d. 3 oktober 2022 p. 151 t/m 186;
Het NFI-rapport, opgenomen op p. 280 t/m 289 van het forensisch dossier.
Proces-verbaal van verhoor getuige p. 243 t/m 246 ; Proces-verbaal van verhoor getuige p. 247 t/m 250;
Proces-verbaal van bevindingen p. 196 t/m 197;
Proces-verbaal van bevindingen p. 462;
Proces-verbaal van verhoor getuige p. 368 t/m 371;
Proces-verbaal van bevindingen p. 520 t/m 523;
Proces-verbaal van bevindingen p. 456;
Proces-verbaal van bevindingen p. 529 t/m 531; Proces-verbaal van bevindingen p. 550; Procesverbaal van verhoor verdachte p. 151 t/m 186;
Proces-verbaal van bevindingen p. 532; Proces-verbaal van bevindingen p. 550;
Proces-verbaal van bevindingen p. 532;
Proces-verbaal van verhoor getuige p. 239 t/m 240; Proces-verbaal van verhoor getuige p. 241 t/m 241;
Proces-verbaal van bevindingen p. 550 t/m p. 566;
Proces-verbaal van bevindingen p. 481 t/m p. 502;
Proces-verbaal van bevindingen p. 481 t/m 502; Proces-verbaal van bevindingen p. 446 t/m 447.
Proces-verbaal verhoor verdachte p. 151 t/m 186;
Proces-verbaal van bevindingen p. 481 t/m p. 502;