ECLI:NL:RBNNE:2023:990

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
16 maart 2023
Publicatiedatum
16 maart 2023
Zaaknummer
18.224806.22
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplichtigheid aan mishandeling met voorbedachte rade, geen toepassing jeugdstrafrecht

Op 16 maart 2023 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die samen met een medeverdachte medeplichtig is aan het plegen van een mishandeling met voorbedachte rade. De rechtbank heeft geoordeeld dat er geen toepassing van het jeugdstrafrecht zal plaatsvinden, ondanks het verzoek van de raadsman. De verdachte is veroordeeld tot een deels voorwaardelijke gevangenisstraf van 90 dagen, waarvan 73 dagen voorwaardelijk, en heeft reeds 17 dagen in voorarrest doorgebracht. De rechtbank heeft de vordering van het slachtoffer, die een gedeeltelijke traumatische dwarslaesie heeft opgelopen, deels toegewezen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, samen met medeverdachte [medeverdachte 2], opzettelijk gelegenheid en inlichtingen heeft verschaft aan de dader, waardoor de mishandeling heeft kunnen plaatsvinden. De rechtbank heeft de persoonlijke omstandigheden van de verdachte in overweging genomen, maar zag geen aanleiding om het jeugdstrafrecht toe te passen, omdat de verdachte niet ter terechtzitting was verschenen en onvoldoende informatie over haar persoonlijkheid beschikbaar was. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding toegewezen tot een bedrag van € 44.143,70, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 15 juni 2022.

Uitspraak

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht Locatie Groningen
parketnummer 18.224806.22
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 16 maart 2023 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortdatum] 2001 te [geboorteplaats] , wonende te [adres] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 2 maart 2023.
Verdachte is niet verschenen; wel is verschenen mr. P.Th. van Jaarsveld, advocaat te Groningen, die verklaard heeft uitdrukkelijk tot de verdediging te zijn gemachtigd.
Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. S. Broekstra.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
[medeverdachte 1] op of omstreeks 15 juni 2022 te Groningen, opzettelijk en met voorbedachte rade aan [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel, te weten een gedeeltelijke traumatische dwarslaesie, heeft toegebracht door (meermalen en/of met kracht):
  • in/tegen het gezicht van voornoemde [slachtoffer] te slaan, waardoor voornoemde [slachtoffer] opde grond is gevallen en/of
  • op/tegen het hoofd en/of elders tegen het lichaam van voornoemde [slachtoffer] te slaan en/of teschoppen (terwijl voornoemde [slachtoffer] op de grond lag), bij en/of tot het plegen van welk misdrijf verdachte op of omstreeks 15 juni 2022 te Groningen, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk behulpzaam is geweest en/of opzettelijk gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft, door: - voornoemde [slachtoffer] te bellen en/of (daarbij) te vragen om ter plaatse te komen en/of
  • voornoemd [medeverdachte 1] te bellen en/of tegen die [medeverdachte 1] te zeggen datvoornoemde [slachtoffer] ter plaatse zou komen en/of ter plaatse is gekomen;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
[medeverdachte 1] op of omstreeks 15 juni 2022 te Groningen, met voorbedachte rade, [slachtoffer] heeft mishandeld door:
  • in/tegen het gezicht van voornoemde [slachtoffer] te slaan, waardoor voornoemde [slachtoffer] opde grond is gevallen en/of
  • op/tegen het hoofd en/of elders tegen het lichaam van voornoemde [slachtoffer] te slaan en/of teschoppen (terwijl voornoemde [slachtoffer] op de grond lag)
terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel, te weten een gedeeltelijke traumatische dwarslaesie, ten gevolge heeft gehad,
bij en/of tot het plegen van welk misdrijf verdachte op of omstreeks 15 juni 2022 te
Groningen, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk behulpzaam is geweest en/of opzettelijk gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft, door:
  • voornoemde [slachtoffer] te bellen en/of (daarbij) te vragen om ter plaatse te komen en/of
  • voornoemd [medeverdachte 1] te bellen en/of tegen die [medeverdachte 1] te zeggen datvoornoemde [slachtoffer] ter plaatse zou komen en/of ter plaatse is gekomen.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor het primair ten laste gelegde. Zij heeft daartoe het volgende aangevoerd. [medeverdachte 1] heeft zich schuldig gemaakt aan zware mishandeling met voorbedachten rade en verdachte en medeverdachte [medeverdachte 2] zijn in dit delict een onmisbare schakel geweest. Verdachte en medeverdachte [medeverdachte 2] hebben [medeverdachte 1] geïnformeerd over de locatie van [slachtoffer] en hebben [slachtoffer] gevraagd om ter plaatse te komen. Daarnaast heeft medeverdachte [medeverdachte 2] uitlatingen gedaan richting [medeverdachte 1] over pedofilie in relatie tot [slachtoffer] . Verdachte kende zowel [medeverdachte 1] als [slachtoffer] en kende het fysieke verschil tussen beiden, alsmede de kwetsbaarheid van [slachtoffer] .
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het ten laste gelegde. Hij heeft daartoe aangevoerd dat [medeverdachte 1] geen (voorwaardelijk) opzet had op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel, waaruit volgt dat [medeverdachte 1] en daarmee ook verdachte moet worden vrijgesproken van het primair ten laste gelegd. Ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde heeft de raadsman aangevoerd dat verdachte geen opzet had op het toebrengen van letsel en het is ook niet aannemelijk dat verdachte kon voorzien dat [medeverdachte 1] zodanig zou ontsporen.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht het primair ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen, zodat verdachte hiervan zal worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt hiertoe dat niet bewezen kan worden dat er sprake was van opzet bij [medeverdachte 1] op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan [slachtoffer] . Nu [medeverdachte 1] hiervan is vrijgesproken, geldt dat er ook geen sprake kan zijn van medeplichtigheid van verdachte aan dit feit
De rechtbank past met betrekking tot het subsidiair ten laste gelegde de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 25 juli 2022, opgenomenop pagina 1 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer 2022151799 d.d. 19 oktober 2022, inhoudend als verklaring van [slachtoffer] :
Op 15 juni 2022 was ik op visite bij [verdachte] en [medeverdachte 2] . Zij wonen in Groningen. Toen ik terugreed, werd ik gebeld. [medeverdachte 2] of [verdachte] vroeg mij weer terug te komen. Toen ik weer bij hen kwam ben ik uitgestapt en toen kwam er een auto de bult op gereden. Ik zag dat de man die uit de auto stapte een masker voor zijn gezicht had. De man kwam direct op mij af en begon mij te slaan tegen mijn hoofd. Ik hoorde dat hij zei: 'Vuile pedofiel'. Wat er toen
verder gebeurd is weet ik niet want toen ben ik bewusteloos geraakt. In het ziekenhuis bleek dat ik een gedeeltelijke dwarslaesie heb
1.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor verdachte
d.d. 4 november 2022, in een aanvullend proces-verbaal d.d. 4 november 2022 gevoegd bij voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [medeverdachte 1] :
Ik ben betrokken geraakt bij deze mishandeling. Ik werd gebeld door [medeverdachte 2] . Ik was niet zo lekker met school bezig. Ik had ook veel klachten van mijn PTSS. Ik was heel kwaad en onrustig.
Ook door de scheiding, ik miste mijn kinderen. En op dat moment kreeg ik dat telefoontje van
[medeverdachte 2] . Hij vroeg wat ik aan het doen was. Toen bleek dat die man daar was en dat hij zo gek deed. En dat het een pedofiel is. Dan bedoel ik meneer [slachtoffer] . [medeverdachte 2] was zo kwaad en zei 'hij verdient klappen'. Ik zei 'ik kan wel wat afreageren gebruiken'. Dus toen ben ik in de auto gestapt enik heb die man zo’n 3 of 4 klappen gegeven en daarna ben ik weer weggegaan. Ik heb nog tegen hem gezegd dat hij moest ophouden met die pedoshit en toen ben ik dus in de auto gestapt en weggegaan.
V: Jij voelt je uitgelokt. Wat is er precies aan jou gevraagd?
A: Of ik daarheen kon komen en hem klappen kon geven. Om hem aan te pakken. En toen heb ik gezegd dat ik wel wat afreageren kon gebruiken. V: Heb je toen gezegd dat je daar naartoe kwam?
A: Ja, ik heb gezegd dat ik zou komen Ik heb nog wel gewaarschuwd dat het beter was dat ik dat nu niet zou doen Maar [medeverdachte 2] zei toen: “Nee, kom maar.” Hij wist ook van mijn situatie op dat moment. Ik ben normaal ook helemaal niet agressief, het is ook heel ongelukkig gekozen dat moment. V: Waar is precies daar waar je naartoe bent gereden?
A: Naar de [adres] , daarachter waar zij woonden zeg maar.
V: Was dat ook de afspraak dat jij daar naartoe zou komen waar zij woonden? A: Ja want [medeverdachte 2] zei ook: “Hij is nu hier, je moet snel komen.”
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor verdachte
d.d. 11 september 2022, opgenomen op pagina 68 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [medeverdachte 2] :
V: Ik wil even terugkomen op die bewuste woensdag 15 juni 2022. Uit onderzoek is gebleken dat jij die dag omstreeks 20:29 uur gebeld werd door [medeverdachte 1] .
A: Ja dat klopt. Hij heeft op mijn nummer gebeld. Hij zei dat hij langs zou komen om [slachtoffer] wat aan te doen.
V: Wat het voor jou toen duidelijk dat [medeverdachte 1] [slachtoffer] iets wilde aandoen?
A: Het was voor mij duidelijk dat [medeverdachte 1] [slachtoffer] iets wilde aandoen. Voor [verdachte] was het ook duidelijk.
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor verdachte
d.d. 19 september 2022, opgenomen op pagina 40 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van verdachte:
V: Wil je nu al een aanvulling doen op je eerdere verklaring?
A: [medeverdachte 2] was aan het bellen met [medeverdachte 1] . Op dat moment zat [slachtoffer] in de bench en kreeg hondenbrokken. [medeverdachte 1] zag die beelden van [slachtoffer] .
[medeverdachte 1] vond het niet normaal van [slachtoffer] . [medeverdachte 1] werd boos.
[medeverdachte 2] maakte er een beetje een grapje van. [medeverdachte 1] was best boos. [medeverdachte 1] zei dat hij [slachtoffer] wel klappen wilde geven. [medeverdachte 2] wilde niet in de problemen komen. [medeverdachte 2] zei tegen [medeverdachte 1] dat hij [slachtoffer] dan maar ergens anders klappen moest geven, dat het niet bij ons thuis moest gebeuren. [medeverdachte 2] zei tegen [medeverdachte 1] dat hij dat dan maar bij hondentraining moest doen. Dat wilde [medeverdachte 1] niet, want hij was bang dat er dan te veel mensen zouden zijn die het zouden zien. Het bovenstaande gesprek was telefonisch. [slachtoffer] zat op dat moment bij ons, heeft een paar biertjes gedronken. Ik had drank gedronken, [medeverdachte 2] ook. Ik was al aardig aan de teut. We stuurden [slachtoffer] weg. [medeverdachte 2] zei tegen [slachtoffer] dat hij beter weg kon gaan omdat hij geen zin had in trammelant. [medeverdachte 1] dramde door dat hij heel graag [slachtoffer] wilde slaan. Dat contact gebeurde middels een telefoon. Ik weet niet meer welke telefoon we gebruikten. [medeverdachte 1] was erg opgefokt. [medeverdachte 1] zei tegen mij dat ik er voor moest zorgen dat [slachtoffer] terug moest komen omdat hij [slachtoffer] graag een pak rammel wilde geven. [medeverdachte 1] zei dat [slachtoffer] toch graag geslagen wilde worden. [medeverdachte 1] was erg opgefokt en agressief. We hadden ook contact via beeldbellen. Ik vond [medeverdachte 1] bedreigend overkomen. Ik kon echt zien dat hij kwaad was. [medeverdachte 1] dramde steeds door dat ik [slachtoffer] terug moest bellen. Ik belde [slachtoffer] . Ik zei tegen [slachtoffer] dat hij wel even bij de hondentraining moest komen. [slachtoffer] vroeg mij waarom hij naar de hondentraining moest komen. Ik zei tegen [slachtoffer] dat hij maar gewoon moest komen. [slachtoffer] ging niet naar de hondentraining maar ging direct naar ons.
V: [slachtoffer] moest terugkomen van [medeverdachte 1] . Wat zei [medeverdachte 1] tegen jullie?
A: Hij zei dat tegen ons, [medeverdachte 2] zei toen tegen mij dat ik dat dan maar moest doen.
V: Wie belde [slachtoffer] en zei tegen hem dat hij terug moest komen? A: Ik, onder dwang van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] .
V: Wist jij wat er ging gebeuren als [slachtoffer] terug zou komen?
A: Deels.
V: Wat zou er gebeuren?
A: Ik wist dat [medeverdachte 1] zou komen en ik wist dat [medeverdachte 1] had gezegd dat hij [slachtoffer] in elkaar zou slaan.
V: [slachtoffer] kwam terug, bij jullie, op de bult en de caravans. Wie heeft [medeverdachte 1] gebeld en heeft gezegd dat [slachtoffer] terug was.
A: [medeverdachte 1] was nog aan de lijn van de andere telefoon. Dat was [medeverdachte 2] .
V: Hoe bedoel je dat, 'Dat was [medeverdachte 2] '.
A: Even voor de duidelijkheid. Er was nog een gesprek gaande tussen [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] . [medeverdachte 2] en ik hebben [medeverdachte 1] niet specifiek gebeld om te zeggen dat [slachtoffer] terug was.
V: Wat was het aandeel van [medeverdachte 2] , in deze mishandeling?
A: Het eens zijn met [medeverdachte 1] . Samen het plan bedenken van hoe het moest gebeuren. Hij stond toe te kijken. Als [medeverdachte 2] 'nee' had gezegd tegen [medeverdachte 1] dan was het niet zo gegaan.
V: Wat vond [medeverdachte 2] van het idee van [medeverdachte 1] , om [slachtoffer] te mishandelen?
A: [medeverdachte 2] vond het niet erg, zolang het maar niet bij ons was.
5. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen
d.d. 1 september 2022, opgenomen op pagina 174 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisant:
Er zijn historische verkeersgegevens opgevraagd van [verdachte] , [medeverdachte 2] en
[medeverdachte 1] . Uit de historische verkeersgegevens van [verdachte] en [medeverdachte 2] blijkt dat zij in de tijd dat aangever [slachtoffer] onderweg was, contact hebben gehad met één telefoonnummer [telefoonnummer] . Dit telefoonnummer is in gebruik, althans staat op naam van [medeverdachte 1] Milan [medeverdachte 1] . Uit de historische verkeersgegevens van de telefoon van [verdachte] voorzien van het telefoonnummer [telefoonnummer] , blijkt dat dit telefoonnummer aangever [slachtoffer] heeft gebeld op 15 juni 2022 om 20.19 uur voor de duur van 104 seconden. Om 20.30.23 uur belt aangever [slachtoffer] naar het telefoonnummer van [verdachte] om 20.31.28 nogmaals. Dit waren korte gesprekken van respectievelijk 17 en 13 seconden. Om 20.29.51 uur belt [medeverdachte 1] naar het telefoonnummer van [medeverdachte 2] . Dit gesprek duurt 81 seconden en eindigt dus om 20.31.12 uur. In dezelfde minuut (20.31.57) vlak nadat [medeverdachte 2] het gesprek met [medeverdachte 1] heeft beëindigd, belt [verdachte] 43 seconden uit naar het telefoonnummer van [medeverdachte 1] .
Bewijsmotivering
De rechtbank stelt voorop dat voor de bewezenverklaring van medeplichtigheid aan een misdrijf is vereist dat niet alleen wordt bewezen dat het opzet van de verdachte was gericht op zijn handelingen als medeplichtige als bedoeld in artikel 48, aanhef en onder 1° of 2º van het Wetboek van Strafrecht, maar ook dat zijn opzet, al dan niet in voorwaardelijke vorm, was gericht op het door de dader gepleegde misdrijf (het gronddelict). Bij de bewezenverklaring en kwalificatie van de medeplichtigheid moet worden uitgegaan van de door de dader verrichte handelingen, ook indien het opzet van de medeplichtige slechts was gericht op een deel daarvan. Het opzet van de medeplichtige behoeft niet te zijn gericht op de precieze wijze waarop het gronddelict wordt begaan.
In het geval dat het (voorwaardelijk) opzet van de medeplichtige niet volledig was gericht op het gronddelict, moet het misdrijf waarop het opzet van de medeplichtige wel was gericht, voldoende verband houden met het gronddelict. Of van een dergelijk verband sprake is, is afhankelijk van de concrete omstandigheden van het geval. Doorgaans kan worden aangenomen dat dit verband bestaat indien het misdrijf waarop het (voorwaardelijk) opzet van de medeplichtige was gericht, een onderdeel vormt van het gronddelict, zoals het geval is bij een misdrijf dat is begaan onder strafverzwarende omstandigheden. Maar ook in andere gevallen, waarbij zowel de aard van het gronddelict als de aard van de gedraging van de medeplichtige en de overige omstandigheden van het geval van belang zijn, kan sprake zijn van een dergelijk verband.
Aan de hand van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting stelt de rechtbank de volgende feiten en omstandigheden vast. Uit de historische telefoongegevens en de verklaringen van [medeverdachte 1] en verdachte volgt dat medeverdachte [medeverdachte 2] kort voordat de mishandeling van aangever heeft plaatsgevonden telefonisch contact heeft gehad met [medeverdachte 1] . Uit de verklaringen van [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en verdachte is gebleken dat er tijdens dat telefoongesprek is gesproken over het klappen geven aan [slachtoffer] dan wel het ‘iets’ aandoen van die [slachtoffer] , in verband met diens vermeende pedofilie. Verdachte was, blijkens haar eigen verklaring, op de hoogte van de agressieve staat waarin [medeverdachte 1] verkeerde en wist dat [medeverdachte 1] het slachtoffer daadwerkelijk klappen wilde geven. Blijkens de verklaring van verdachte wilde [medeverdachte 2] geen trammelant bij zijn eigen woning en heeft hij aan [medeverdachte 1] een andere locatie voorgesteld waar [medeverdachte 1] aangever klappen zou kunnen geven. Verdachte heeft vervolgens in het bijzijn van [medeverdachte 2] aangever gebeld en verzocht om terug te komen. Vervolgens is er weer contact gelegd met [medeverdachte 1] .
Met het handelen van verdachte als voornoemd staat het voor de rechtbank vast dat verdachte heeft bijgedragen aan de totstandkoming van een confrontatie tussen aangever en dader. Door
[medeverdachte 1] opzettelijk te informeren over de locatie van aangever heeft verdachte inlichtingen en gelegenheid verschaft aan de dader, waarbij verdachte de kans dat daarbij door de dader enig geweld jegens aangever zou worden gebruikt op zijn minst bewust heeft aanvaard. Immers, verdachte was op de hoogte van het feit dat [medeverdachte 1] de intentie had om aangever klappen te geven. Verdachte is hierbij een onmisbare schakel geweest voor het plaatsvinden van de mishandeling. Indien verdachte geen inlichtingen had verstrekt aan [medeverdachte 1] over (onder meer) de locatie van aangever, had de mishandeling niet plaats kunnen vinden.
Zoals hierboven al overwogen, heeft verdachte bewust meegeholpen om de confrontatie waarbij het uiteindelijke geweld heeft plaatsgevonden mogelijk te maken. Op grond hiervan is de rechtbank van oordeel dat verdachte zowel opzet heeft gehad op het verschaffen van gelegenheid en inlichtingen als (voorwaardelijk) opzet op de mishandeling van aangever. Dit maakt dat de rechtbank tot de conclusie komt dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte, samen met medeverdachte [medeverdachte 2] , medeplichtig is geweest aan de mishandeling van aangever.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het subsidiair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
[medeverdachte 1] op 15 juni 2022 te Groningen, met voorbedachte rade, [slachtoffer] heeft mishandeld door:
  • tegen het gezicht van voornoemde [slachtoffer] te slaan, waardoor voornoemde [slachtoffer] op degrond is gevallen en
  • tegen het hoofd van voornoemde [slachtoffer] te slaan (terwijl voornoemde [slachtoffer] op de grondlag) terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel, te weten een gedeeltelijke traumatische dwarslaesie, ten gevolge heeft gehad, bij het plegen van welk misdrijf verdachte op 15 juni 2022 te Groningen, tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk gelegenheid en inlichtingen heeft verschaft, door:
  • voornoemde [slachtoffer] te bellen en daarbij te vragen om ter plaatse te komen en
  • voornoemde [medeverdachte 1] te bellen en tegen die [medeverdachte 1] te zeggen datvoornoemde [slachtoffer] ter plaatse zou komen.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde Het bewezen verklaarde levert op:

subsidiairmedeplegen van medeplichtigheid aan mishandeling gepleegd met voorbedachten rade, terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel ten gevolge heeft.
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het primair ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 maanden.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft gesteld dat het feit verdachte niet ten volle kan worden aangerekend en dat er aanknopingspunten zijn om het jeugdstrafrecht toe te passen, gelet op de kwetsbaarheid en jeugdigheid van verdachte. Indien de rechtbank dat niet expliciet beslist heeft de raadsman de rechtbank verzocht bij de straf te kijken naar de richtlijnen voor jeugdigen en geen langere gevangenisstraf op te leggen dan de duur van het reeds ondergane voorarrest.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting en het rapport van Verslavingszorg Noord Nederland d.d. 8 september 2022, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte is medeplichtig aan het plegen van een mishandeling met voorbedachte rade. Zij heeft er, samen met medeverdachte [medeverdachte 2] , voor gezorgd dat aangever en [medeverdachte 1] elkaar zouden treffen bij de woning van verdachte, terwijl verdachte op de hoogte was van het feit dat [medeverdachte 1] aangever klappen wilde geven. Aangever is bij de mishandeling door [medeverdachte 1] dusdanig gewond geraakt dat hij een partiële dwarslaesie heeft opgelopen.
Hierdoor is aangever hulpbehoevend geworden en zal hij waarschijnlijk nooit meer kunnen lopen. De rechtbank rekent het verdachte aan dat door haar handelen de mishandeling plaats heeft kunnen vinden.
In strafverminderende zin heeft de rechtbank rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte. In het rapport van 8 september 2022, dat ten behoeve van de voorgeleiding aan de rechter-commissaris is opgemaakt, komt de reclassering -op basis van beperkte informatie- tot de conclusie dat bij verdachte sprake is van een verstandelijke beperking in combinatie met mogelijk persoonlijkheidsproblematiek, wellicht geluxeerd door langdurig overmatig alcoholgebruik. Verdachte zou zijn opgegroeid in een milieu van affectieve en pedagogische verwaarlozing en lijkt de wereld alleen maar te kennen als een plaats van (seksueel) misbruik en geweld. Vanuit de professionele hulpverlening wordt de leefsituatie van verdachte als zeer zorgelijk gezien. Over de huidige situatie van verdachte is weinig bekend, omdat het de reclassering niet is gelukt opnieuw in contact met verdachte te komen. Volgens de raadsman krijgt verdachte op dit moment wel hulp en staat zij in contact met een FACT team.
Verdachte was 20 jaar oud toen zij het bewezenverklaarde pleegde. Het Wetboek van Strafrecht geeft de rechter de mogelijkheid om rekening te houden met de jeugdige leeftijd van verdachten en het jeugdstrafrecht toe te passen (artikel 77c), gelet op de persoonlijkheid van de dader of de omstandigheden waaronder het feit is begaan. De raadsman heeft de rechtbank verzocht om van deze mogelijkheid gebruik te maken. De rechtbank ziet hiertoe echter geen aanleiding, omdat zij zich onvoldoende geïnformeerd acht omtrent de persoonlijkheid van verdachte, mede omdat verdachte niet ter terechtzitting is verschenen.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat aan verdachte een gevangenisstraf van
90 dagen, waarvan 73 dagen voorwaardelijk. Verdachte heeft reeds 17 dagen in voorarrest doorgebracht, zodat zij niet opnieuw de gevangenis in hoeft. Aan het voorwaardelijke deel zal een proeftijd van 3 jaar worden verbonden.
Omdat de rechtbank een minder zwaar feit bewezen acht dan de officier van justitie, is de straf lager dan door de officier van justitie gevorderd.

Benadeelde partij

[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Gevorderd wordt een bedrag van € 9.143,70 ter vergoeding van materiële schade en € 50.000,- ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan. De benadeelde partij is ter terechtzitting van 2 maart 2023 vertegenwoordigd door mr. A.Z.L. Stuij, advocaat te Groningen.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij volledig kan worden toegewezen, waarbij de schadevergoedingsmaatregel gezien de rol van verdachte voor een derde van het bedrag, zijnde € 19.714,57, kan worden opgelegd.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft gesteld dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafproces oplevert, gelet op de bijgevoegde medische gegevens. Daarbij komt dat de bijgevoegde uitspraken niet vergelijkbaar zijn met deze zaak. Mocht de rechtbank tot een veroordeling komen, heeft de raadsman gesteld dat de vordering in ieder geval dient te worden gematigd. Bij de oplegging van de schadevergoedingsmaatregel dient rekening te worden gehouden met het feit dat verdachte als medeplichtige wordt beschouwd.
Oordeel van de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank is de vordering, waarvan de hoogte onvoldoende door verdachte is betwist, deels toewijsbaar. De rechtbank acht het voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij de gestelde materiële schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het subsidiair bewezen verklaarde. Het bedrag van € 9.143,70 zal daarom worden toegewezen.
De rechtbank is daarnaast van oordeel dat een deel van de gestelde immateriële schade voldoende aannemelijk is geworden en in zodanig verband staat met het door verdachte gepleegde strafbare feit, dat deze aan haar als een gevolg van haar handelen kan worden toegerekend. De rechtbank acht de vordering gegrond en voor toewijzing vatbaar tot een bedrag van € 35.000,-, het bedrag dat aan letselcategorie 6 is gekoppeld volgens de ‘Letsellijst Schadefonds Geweldmisdrijven’. Gelet op de ernst van het opgelopen letsel en de omstandigheden waaronder het feit is gepleegd, acht de rechtbank deze categorie van toepassing.
De rechtbank beschikt met betrekking tot het overige deel van de vordering die ziet op de immateriële schade, over onvoldoende informatie om de hoogte van de geleden schade te kunnen vaststellen. Dit deel is onvoldoende onderbouwd waardoor niet eenvoudig is vast te stellen wat de relatie is met het strafbare feit. De rechtbank zal echter niet overgaan tot schorsing van het onderzoek om de hoogte van die schade alsnog te doen aantonen. Dit zal namelijk leiden tot een onevenredige belasting van het strafgeding. De benadeelde partij zal daarom niet ontvankelijk worden verklaard in het overige deel van de vordering. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Dit betekent dat de vordering van de benadeelde partij zal worden toegewezen tot een bedrag van € 44.143,70, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 15 juni 2022.
De rechtbank stelt vast dat verdachte het strafbare feit samen met anderen heeft gepleegd en dat zij naar civielrechtelijke maatstaven hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de schade. De rechtbank zal daarom bepalen dat verdachte de schadevergoeding niet meer aan de benadeelde partij hoeft te betalen indien haar medeverdachten deze al hebben betaald, en andersom.
Nu de aansprakelijkheid van verdachte vaststaat, zal de rechtbank de schadevergoedings-maatregel opleggen om te bevorderen dat verdachte de schade zal vergoeden. Gelet op het aandeel van verdachte in het bewezenverklaarde legt de rechtbank de schadevergoedings-maatregel op voor een derde van het toegewezen bedrag, zijnde € 14.714,56.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 47, 48, 49, 63 en 301 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte primair is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het subsidiair ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van 90 dagen.

Bepaalt dat van deze gevangenisstraf
een gedeelte, groot 73 dagen, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd, die hierbij wordt vastgesteld op 3 jaar, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe tot het hierna te noemen bedrag en veroordeelt verdachte hoofdelijk, aldus dat als een mededader betaalt, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd, om aan
[slachtoffer]te betalen:
  • het bedrag van € 44.143,70 (zegge: vierenveertigduizend honderddrieënveertig euro en zeventigeurocent);
  • de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 15 juni 2022 tot de dag van algehele voldoening;
  • de proceskosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerleggingvan deze uitspraak alsnog zal maken, tot heden begroot op nihil.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Legt aan verdachte de verplichting op om ten behoeve van [slachtoffer] aan de Staat te betalen een bedrag van € 14.714,56 ( zegge: veertienduizend zevenhonderdveertien euro en zesenvijftig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 15 juni 2022 tot de dag van algehele voldoening. Dit bedrag bestaat uit € 3.047,89 aan materiële schade en €11.666,67 aan immateriële schade.
Bepaalt dat bij gebreke van volledig verhaal van de betalingsverplichting aan de Staat gijzeling voor de duur van 108 dagen kan worden toegepast. De toepassing van gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat als verdachte of een mededader voldoet aan de betalingsverplichting aan de benadeelde partij of aan de Staat, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd van de betalingsverplichting aan beiden.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.J. Schuth, voorzitter, mr. M.J.B. Holsink en mr. J. Duiven, rechters, bijgestaan door A.W. ten Have-Imminga, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 16 maart 2023.
1. Zie de geneeskundige verklaring, op 19 december 2022 opgemaakt en ondertekend door drs. T. Naujocks, forensisch arts, los gevoegd bij voornoemd dossier.