ECLI:NL:RBNNE:2023:988

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
16 maart 2023
Publicatiedatum
16 maart 2023
Zaaknummer
18.231626.22
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak zware mishandeling met voorbedachte rade en oplegging van gevangenisstraf met bijzondere voorwaarden

Op 16 maart 2023 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van zware mishandeling met voorbedachte rade, resulterend in een dwarslaesie bij het slachtoffer. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 15 juni 2022 in Groningen het slachtoffer, een bejaarde man, heeft mishandeld door hem met opzet een stomp op de neus te geven en hem vervolgens te slaan terwijl hij op de grond lag. De rechtbank oordeelde dat het primair ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen kon worden, en sprak de verdachte daarvan vrij. Echter, het subsidiair ten laste gelegde, mishandeling met voorbedachte rade, werd wel bewezen verklaard. De rechtbank rekende de verdachte het bewezen feit in verminderde mate toe, rekening houdend met zijn psychische problemen en de omstandigheden waaronder het feit was gepleegd. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 10 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaar. Daarnaast werden er bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder een ambulante behandeling en een contactverbod met het slachtoffer. De rechtbank heeft ook een vordering van de benadeelde partij toegewezen tot een bedrag van € 44.143,70, bestaande uit materiële en immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente.

Uitspraak

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht Locatie Groningen
parketnummer 18.231626.22
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 16 maart 2023 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1991 te [geboorteplaats] , wonende te [adres] , thans gedetineerd te [instelling] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 2 maart 2023.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. M. van Diest, advocaat te Groningen.
Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. S. Broekstra.

Tenlastelegging

Aan verdachte is, na nadere omschrijving van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
primairhij op of omstreeks 15 juni 2022 te Groningen, opzettelijk en met voorbedachte rade aan [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel, te weten een gedeeltelijke traumatische dwarslaesie, heeft toegebracht door (meermalen en/of met kracht):
  • in/tegen het gezicht van voornoemde [slachtoffer] te slaan, waardoor voornoemde [slachtoffer] opde grond is gevallen en/of
  • op/tegen het hoofd en/of elders tegen het lichaam van voornoemde [slachtoffer] te slaan en/of teschoppen (terwijl voornoemde [slachtoffer] op de grond lag);
subsidiairhij op of omstreeks 15 juni 2022 te Groningen, met voorbedachte rade, [slachtoffer] heeft mishandeld door:
  • in/tegen het gezicht van voornoemde [slachtoffer] te slaan, waardoor voornoemde [slachtoffer] opde grond is gevallen en/of
  • op/tegen het hoofd en/of elders tegen het lichaam van voornoemde [slachtoffer] te slaan en/of teschoppen (terwijl voornoemde [slachtoffer] op de grond lag) terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel, te weten een gedeeltelijke traumatische dwarslaesie, ten gevolge heeft gehad.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor het primair ten laste gelegde. Zij heeft daartoe aangevoerd dat verdachte het slachtoffer, een bejaarde man, onverhoeds een stomp op de neus heeft gegeven en door is gegaan met slaan terwijl het slachtoffer op de grond lag. Daarmee had verdachte opzet op zware mishandeling. Verdachte had bewust een masker
meegenomen en dat voor zijn gezicht gedaan voordat hij bij het slachtoffer aankwam en genoeg tijd om na te denken, zodat sprake is van voorbedachte raad.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het primair ten laste gelegde. Hij heeft daartoe aangevoerd dat verdachte geen opzet heeft gehad op het toebrengen van een gedeeltelijke traumatische dwarslaesie. De aanmerkelijke kans op zulk lichamelijk letsel heeft verdachte ook nooit aanvaard. Ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat niet bewezen is dat verdachte het slachtoffer heeft geschopt.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht het primair ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen, zodat verdachte hiervan zal worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt hiertoe dat zij niet bewezen acht dat verdachte opzet had op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel, ook niet in voorwaardelijke zin.
De rechtbank acht het subsidiair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring. Nu verdachte dit feit duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend, volstaat de rechtbank met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering.
Deze opgave luidt als volgt:
de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 2 maart 2023;
een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 25 juli 2022, opgenomenop pagina 1 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2022151799 d.d. 19 oktober 2022, inhoudend de verklaring van [slachtoffer] ;
een geneeskundige verklaring, op 19 december 2022 opgemaakt en ondertekend doordrs. T. Naujocks, forensisch arts, los gevoegd bij voornoemd dossier.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het subsidiair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
hij op 15 juni 2022 te Groningen, met voorbedachte rade, [slachtoffer] heeft mishandeld door: - tegen het gezicht van voornoemde [slachtoffer] te slaan, waardoor voornoemde [slachtoffer] op de grond is gevallen en
- tegen het hoofd van voornoemde [slachtoffer] te slaan, terwijl voornoemde [slachtoffer] op de grond lag, terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel, te weten een gedeeltelijke traumatische dwarslaesie, ten gevolge heeft gehad.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde Het bewezen verklaarde levert op:

subsidiairmishandeling gepleegd met voorbedachten rade, terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel ten gevolge heeft.
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het primair ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaar en met oplegging van de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering, met uitzondering van de klinische behandeling.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft -bij een bewezenverklaring van het subsidiair ten laste gelegde- gepleit voor een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk aan de duur van het reeds ondergane voorarrest en een forse voorwaardelijke gevangenisstraf of een maximale taakstraf met een voorwaardelijke gevangenisstraf, met oplegging van de door de reclassering geadviseerde voorwaarden.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting en de over verdachte opgemaakte rapportages, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan mishandeling met voorbedachte raad, met zwaar lichamelijk letsel als gevolg. Verdachte was in de veronderstelling dat het slachtoffer een pedofiel was en wilde hem, zoals hij zelf heeft verklaard, een corrigerende tik geven. Hij was boos, verdrietig en opgefokt en wilde zich afreageren. Verdachte is in zijn auto gestapt en naar het slachtoffer gereden. Voordat hij bij het slachtoffer aankwam, heeft hij een masker opgezet. Dit masker had hij bewust meegenomen van huis om niet herkend te worden. Bij aankomst heeft verdachte het slachtoffer meteen een stomp op zijn neus gegeven, waardoor het slachtoffer op de grond is gevallen. Daarna heeft verdachte het slachtoffer, terwijl deze op de grond lag, nog drie slagen in het gezicht gegeven. Het slachtoffer heeft als gevolg van de mishandeling een dwarslaesie opgelopen en zal voor de rest van zijn leven rolstoelafhankelijk zijn. Verdachte heeft met zijn handelen een zeer ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer.
De rechtbank is van oordeel dat een gevangenisstraf passend en geboden is. Bij het bepalen van de hoogte daarvan heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij de oriëntatiepunten, zoals vastgesteld door het LOVS (Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht). Het oriëntatiepunt met betrekking tot het opzettelijk toebrengen van zeer zwaar lichamelijk letsel, zonder gebruik te maken van een wapen, is een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 8 maanden. In dit geval acht de rechtbank bewezen mishandeling met voorbedachte raad, met zeer zwaar lichamelijk letsel als gevolg.
Als strafverminderende omstandigheid weegt de rechtbank mee de inhoud van het omtrent verdachte opgestelde psychologische rapport van 27 december 2022, waaruit volgt dat bij verdachte sprake is van onveilige hechtingsproblematiek en hiermee samenhangend een ongespecificeerde persoonlijkheidsstoornis, ADHD, een chronische posttraumatische stressstoornis en een stoornis in het gebruik van middelen. Hiervan was ook sprake ten tijde van het ten laste gelegde. De psycholoog heeft de rechtbank geadviseerd verdachte het ten laste gelegde in verminderde mate toe te rekenen. Verdachte heeft enig besef van het strafbare karakter van zijn delictgedrag, maar zijn hanteringsvaardigheden en de remming van zijn extreme woede schieten ernstig tekort. De rechtbank kan zich, mede gelet op het verhandelde ter terechtzitting, verenigen met de conclusie van het rapport, gelet op de onderbouwing daarvan, en maakt deze tot de hare. De rechtbank rekent verdachte het bewezenverklaarde feit daarom in verminderde mate toe.
Het recidiverisico op gewelddadig gedrag wordt door de psycholoog als matig ingeschat, door de reclassering als gemiddeld. In het rapport van Verslavingszorg Noord Nederland (VNN) van 20 februari 2023 heeft de reclassering bijzondere voorwaarden geformuleerd om het recidiverisico in te perken. Die bijzondere voorwaarden bestaan uit opname in een zorginstelling, meldplicht, ambulante behandeling (na voornoemde opname), contactverbod met het slachtoffer en beide medeverdachten, dagbesteding en meewerken aan middelencontrole.
Ter terechtzitting van 2 maart 2023 heeft de reclassering aangegeven dat verdachte is aangemeld voor een klinisch traject, maar dat er geen indicatie kan worden gegeven op welke termijn en naar welke kliniek verdachte zou kunnen, omdat men eerst de uitspraak wil afwachten. De officier van justitie is daarom van oordeel dat de bijzondere voorwaarde opname in een zorginstelling niet opgelegd moet worden.
Alles afwegend acht de rechtbank een gevangenisstraf van 10 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk, passend en geboden. Aan het voorwaardelijke deel zal een proeftijd van
3 jaar worden verbonden en, om het gevaar voor herhaling in te perken, de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden, met uitzondering van de klinische behandeling. Omdat uit hiervoor vermelde rapportages en de toelichting daarop ter terechtzitting wel is gebleken dat een intensieve meerdaagse behandeling nodig is, zal de rechtbank de bijzondere voorwaarde van ambulante behandeling in die zin aanvullen dat verdachte aan een dergelijke behandeling moet meewerken indien de reclassering dat nodig acht.
Omdat de rechtbank een minder zwaar feit bewezen acht dan de officier van justitie, is de straf lager dan door de officier van justitie gevorderd.

Benadeelde partij

[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Gevorderd wordt een bedrag van € 9.143,70 ter vergoeding van materiële schade en € 50.000,- ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan. De benadeelde partij is ter terechtzitting van 2 maart 2023 vertegenwoordigd door mr. A.Z.L. Stuij, advocaat te Groningen.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering moet worden toegewezen, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft gesteld dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert en dat de vordering daarom niet ontvankelijk moet worden verklaard en bij de burgerlijke rechter moet worden aangebracht.
Oordeel van de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank is de vordering, waarvan de hoogte onvoldoende door verdachte is betwist, deels toewijsbaar. De rechtbank acht het voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij de gestelde materiële schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het subsidiair bewezen verklaarde. Het bedrag van € 9.143,70 zal daarom worden toegewezen.
De rechtbank is daarnaast van oordeel dat een deel van de gestelde immateriële schade voldoende aannemelijk is geworden en in zodanig verband staat met het door verdachte gepleegde strafbare feit, dat deze aan hem als een gevolg van zijn handelen kan worden toegerekend. De rechtbank acht de vordering gegrond en voor toewijzing vatbaar tot een bedrag van € 35.000,-, het bedrag dat aan letselcategorie 6 is gekoppeld volgens de ‘Letsellijst Schadefonds Geweldmisdrijven’. Gelet op de ernst van het opgelopen letsel en de omstandigheden waaronder het feit is gepleegd, acht de rechtbank deze categorie van toepassing.
De rechtbank beschikt met betrekking tot het overige deel van de vordering die ziet op de immateriële schade, over onvoldoende informatie om de hoogte van de geleden schade te kunnen vaststellen. Dit deel is onvoldoende onderbouwd waardoor niet eenvoudig is vast te stellen wat de relatie is met het strafbare feit. De rechtbank zal echter niet overgaan tot schorsing van het onderzoek om de hoogte van die schade alsnog te doen aantonen. Dit zal namelijk leiden tot een onevenredige belasting van het strafgeding. De benadeelde partij zal daarom niet ontvankelijk worden verklaard in het overige deel van de vordering. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Dit betekent dat de vordering van de benadeelde partij zal worden toegewezen tot een bedrag van € 44.143,70, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 15 juni 2022.
De rechtbank stelt vast dat verdachte het strafbare feit samen met anderen heeft gepleegd en dat zij naar civielrechtelijke maatstaven hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de schade. De rechtbank zal daarom bepalen dat verdachte de schadevergoeding niet meer aan de benadeelde partij hoeft te betalen indien zijn medeverdachten deze al hebben betaald, en andersom.
Nu de aansprakelijkheid van verdachte vaststaat, zal de rechtbank de schadevergoedings-maatregel opleggen om te bevorderen dat verdachte de schade zal vergoeden.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f en 301 van het Wetboek van Strafrecht. Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte primair is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het subsidiair ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van 10 maanden.

Bepaalt dat van deze gevangenisstraf
een gedeelte, groot 3 maanden, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond, dat de veroordeelde voor het einde van of gedurende de proeftijd, die hierbij wordt vastgesteld op 3 jaar, de hierna te noemen voorwaarden niet heeft nageleefd.
Beveelt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.
Voorwaarde is, dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
dat de veroordeelde zich binnen vijf dagen na het ingaan van de proeftijd meldt bij de reclasseringvan VNN te Groningen ( [adres] ) en zich blijft melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
dat de veroordeelde zich gedurende de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodigvindt, laat behandelen door de Ambulante Forensische Psychiatrie Noord-Nederland (AFPN) of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering, en zich houdt aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling, welke aanwijzingen ook kunnen inhouden dat verdachte meewerkt aan een meerdaagse dagbehandeling;
dat de veroordeelde op geen enkele wijze contact heeft of zoekt - direct of indirect - met hetslachtoffer ( [slachtoffer] , geboren [geboortedatum] 1953) en beide medeverdachten (
[medeverdachte 1] , geboren [geboortedatum] 1996 en [medeverdachte 2] , geboren
[geboortedatum] 2001), zolang het Openbaar Ministerie dit verbod nodig vindt; daarbij wordt de controle op deze voorwaarde uitgeoefend door de politie;
4. dat de veroordeelde meewerkt aan dagbesteding ten behoeve van het opbouwen van structuur,welke dagbesteding zowel betaalde als onbetaalde werkzaamheden evenals het volgen van een opleiding kan inhouden;
5. dat de veroordeelde meewerkt aan controle van het gebruik van alcohol en drugs om hetmiddelengebruik te beheersen, waarbij de reclassering urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) kan gebruiken en bepaalt hoe vaak betrokkene wordt gecontroleerd.
Geeft aan voornoemde reclasseringsinstelling de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen vaneen of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
  • medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van hetWetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen.

Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van 9 april 2023.

Wijst de vordering van de benadeelde partij toe tot het hierna te noemen bedrag en veroordeelt verdachte hoofdelijk, aldus dat als een mededader betaalt, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd, om aan [slachtoffer] te betalen:
  • het bedrag van € 44.143,70 (zegge: vierenveertigduizend honderddrieënveertig euro en zeventigeurocent);
  • de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 15 juni 2022 tot de dag van algehele voldoening;
  • de proceskosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerleggingvan deze uitspraak alsnog zal maken, tot heden begroot op nihil.
Verklaart de vordering voor het overige niet-ontvankelijk. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Legt aan verdachte hoofdelijk, aldus dat als een mededader betaalt verdachte in zoverre zal zijn bevrijd, de verplichting op om ten behoeve van [slachtoffer] aan de Staat te betalen een bedrag van €
44.143,70 (zegge: vierenveertigduizend honderddrieënveertig euro en zeventig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 15 juni 2022 tot de dag van algehele voldoening. Dit bedrag bestaat uit € 9.143,70 aan materiële schade en € 35.000,- aan immateriële schade.
Bepaalt dat bij gebreke van volledig verhaal van de betalingsverplichting aan de Staat gijzeling voor de duur van 255 dagen kan worden toegepast. De toepassing van gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat als verdachte of een mededader voldoet aan de betalingsverplichting aan de benadeelde partij of aan de Staat, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd van de betalingsverplichting aan beiden.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.J. Schuth, voorzitter, mr. M.J.B. Holsink en mr. J. Duiven, rechters, bijgestaan door A.W. ten Have-Imminga, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 16 maart 2023.