ECLI:NL:RBNNE:2023:960

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
14 maart 2023
Publicatiedatum
14 maart 2023
Zaaknummer
18/223209-21
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor medeplegen van mishandeling en wederrechtelijke vrijheidsberoving met gevangenisstraf

De rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, heeft op 14 maart 2023 een 54-jarige man veroordeeld voor het medeplegen van mishandeling en wederrechtelijke vrijheidsberoving. De verdachte kreeg een gevangenisstraf van 15 maanden, waarvan 5 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 28 augustus 2020 in Delfzijl, waar de verdachte samen met medeverdachten het slachtoffer heeft mishandeld en van zijn vrijheid heeft beroofd. De rechtbank oordeelde dat de verdachte, als chauffeur, een actieve rol speelde in de gewelddadige actie tegen het slachtoffer, die werd vastgebonden en mishandeld. De rechtbank achtte de verklaringen van medeverdachten en het slachtoffer voldoende betrouwbaar om tot een veroordeling te komen. De verdachte werd vrijgesproken van het primair ten laste gelegde, omdat niet bewezen kon worden dat hij op de hoogte was van het plan om geld van het slachtoffer af te nemen. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en het tijdsverloop in de zaak bij het bepalen van de straf.

Uitspraak

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht Locatie Groningen
parketnummer 18/223209-21
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 14 maart 2023 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte],

geboren op [geboortedatum] 1968 te [geboorteplaats], wonende te [adres].
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 28 februari 2023.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. M.W. Bouwman, advocaat te Groningen. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr T. Pitstra.

Tenlastelegging

Aan verdachte is, na wijziging van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 28 augustus 2020 te Delfzijl, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, 2.000 euro, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer], in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door
  • die [slachtoffer] vast te pakken, en/of
  • die [slachtoffer] te schoppen en/of te slaan op/tegen het hoofd en/of het lichaam en/of
  • die [slachtoffer] (een) vuurwapen(s), althans (een) op (een) vuurwapen(s) gelijkend(e) voorwerp(en) en/of een mes te tonen, en/of
  • die [slachtoffer] te slaan met een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerpen/of
  • die [slachtoffer] te slaan/steken met een mes althans een puntig voorwerp en/of
  • die [slachtoffer] vast te binden met duct tape (om zijn handen en/of voeten) waardoor die
[slachtoffer] (zich) niet meer (vrijelijk) kon bewegen;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 28 augustus 2020 te Delfzijl, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, [slachtoffer] heeft mishandeld, door
  • die [slachtoffer] vast te pakken, en/of
  • die [slachtoffer] te schoppen en/of te slaan op/tegen het hoofd en/of het lichaam, en/of
  • die [slachtoffer] (een) vuurwapen(s), althans (een) op (een) vuurwapen(s) gelijkend(e) voorwerp(en) en/of een mes te tonen, en/of
  • die [slachtoffer] te slaan met een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp,en/of
  • die [slachtoffer] te slaan/steken/snijden met een mes althans een puntig voorwerp, en/of
  • die [slachtoffer] vast te binden met duct tape (om zijn handen en/of voeten) waardoor die[slachtoffer] (zich) niet meer (vrijelijk) kon bewegen;
2.
hij op of omstreeks 28 augustus 2020 te Delfzijl, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk [slachtoffer] wederrechtelijk van de vrijheid heeft/hebben beroofd en/of beroofd gehouden, door
- die [slachtoffer] in de woning van medeverdachte [medeverdachte 1] vast te binden met duct tape
(om zijn handen en/of voeten) waardoor die [slachtoffer] (zich) niet meer (vrijelijk) kon bewegen en/of
- de wacht te (laten) houden over die [slachtoffer], zodat die [slachtoffer] niet de woning konontvluchten.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor het onder 1 primair en 2 ten laste gelegde. Ten aanzien van het onder 1 primair ten laste gelegde heeft zij daartoe aangevoerd dat het voor de drie mannelijke verdachten - waartoe verdachte behoort - duidelijk moet zijn geweest dat er een diefstal werd gepleegd op het moment dat aangever was vastgebonden en medeverdachte
[medeverdachte 1] de telefoon van aangever pakte om geld naar zichzelf over te maken. Verdachte heeft zich niet van deze situatie gedistantieerd en heeft nadien de wacht gehouden over aangever.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft betoogd dat verdachte integraal moet worden vrijgesproken van het ten laste gelegde.
De raadsvrouw heeft daartoe aangevoerd dat de belastende verklaring van medeverdachte
[medeverdachte 2] onvoldoende betrouwbaar is en derhalve niet bruikbaar is voor het bewijs. Er is in zijn verhoor gebruik gemaakt van een in vergaande mate sturende en suggestieve verhoormethode. Ten aanzien van de identiteit van ‘de brenger’ - welke door de politie wordt toegeschreven aan verdachte - en de auto waarmee de medeverdachte naar Delfzijl zou zijn gebracht, zijn woorden in de mond gelegd van de medeverdachte.
De raadsvrouw heeft verder aangevoerd dat ook uit de overige informatie in het dossier niet kan volgen dat verdachte bij het betreffende incident betrokken is geweest. Uit de historische verkeersgegevens blijkt dat er op de avond van het incident geen activiteiten zijn geweest op de telefoonnummers van verdachte en ook forensisch onderzoek wijst niet in zijn richting. Ten aanzien van de Peugeot 206 en de Caddy die nabij de woning in Delfzijl alwaar het incident zich heeft voltrokken zijn aangetroffen, geldt dat verdachte deze auto’s wel vaker leende en dat uit het dossier niet blijkt wanneer deze auto’s naar Delfzijl zijn gereden.
Subsidiair heeft de raadsvrouw zich op het standpunt gesteld dat verdachte niet kan worden aangemerkt als medepleger. Van een voldoende significante bijdrage aan het incident blijkt niet, nu het dossier onvoldoende bewijs bevat dat verdachte geweld heeft gebruikt en hij slechts als ‘de brenger’, oftewel de chauffeur wordt aangewezen door een van de medeverdachten.
Oordeel van de rechtbank
Bruikbaarheid van de verklaring van de medeverdachte
Ten aanzien van de bruikbaarheid van de verklaring van medeverdachte [medeverdachte 2] overweegt de rechtbank als volgt. Anders dan de raadsvrouw is de rechtbank van oordeel dat van suggestiviteit of sturende vragen aan medeverdachte [medeverdachte 2] niet is gebleken. Uit het verhoor volgt dat [medeverdachte 2] aanvankelijk heeft aangegeven dat hij geen namen wilde noemen van de medeverdachten. Wel heeft hij kenmerken van de medeverdachten beschreven en heeft hij het onder meer gehad over ‘de brenger’. Op enig moment zijn aan verdachte foto’s getoond van twee auto’s, waarop verdachte heeft aangegeven dat ‘de brenger’ in deze auto’s rijdt. Vervolgens hebben verbalisanten aangegeven dat zij de gebruiker van één van de auto’s kennen als ‘[verdachte]’, waarop verdachte heeft aangegeven dat [verdachte] de brenger is. De rechtbank constateert op basis van het voorgaande dat [medeverdachte 2] uit eigen beweging heeft verklaard dat verdachte - die [verdachte] wordt genoemd - de brenger is en dat hij aldus degene is die als bestuurder naar Delfzijl is gereden met de andere mannen. De rechtbank ziet daarin geen sturende rol vanuit de politie. Daarbij komt dat nadien aan hem is gevraagd hoe [verdachte] eruit ziet, waarop hij heeft geantwoord dat [verdachte] een zwarte man is uit Assen en dat hij werkt op de kermis. De rechtbank is van oordeel dat deze beschrijving voldoet aan die van verdachte en constateert dat deze kenmerken niet vooraf door verbalisanten aan de medeverdachte zijn voorgehouden. De rechtbank merkt tot slot op dat [medeverdachte 2] niet alleen belastend heeft verklaard over de rol van anderen, maar ook over zijn eigen rol. Al met al acht de rechtbank de verklaring van [medeverdachte 2] voldoende betrouwbaar en derhalve bruikbaar voor het bewijs.
Vrijspraak van het onder 1 primair ten laste gelegde
De rechtbank acht het onder 1 primair ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen, zodat verdachte hiervan zal worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt hiertoe dat uit de stukken in het dossier weliswaar volgt dat verdachte samen met medeverdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] naar de woning van medeverdachte [medeverdachte 1] is gegaan om aangever bang te maken en dat uiteindelijk geweld is uitgeoefend op aangever, maar uit het dossier volgt niet dat verdachte op de hoogte was van het plan van [medeverdachte 1] om geld van aangever afhandig te maken. Anders dan de officier van justitie kan de rechtbank uit het dossier ook niet opmaken dat verdachte op het moment dat [medeverdachte 1] bezig was met de telefoon van aangever, het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening op de wegneming van € 2.000,- heeft gehad. Het enkele feit dat verdachte zich op dat moment niet aan de situatie heeft onttrokken door uit de woning te vertrekken en later de wacht heeft gehouden over aangever, acht de rechtbank onvoldoende redengevend voor het aannemen van het vereiste oogmerk. De rechtbank is dan ook van oordeel dat niet kan worden bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan gekwalificeerde diefstal.
Bewijsmiddelen voor het onder 1 subsidiair en het onder 2 ten laste gelegde
De rechtbank past ten aanzien van het hierna onder 1 subsidiair en het onder 2 ten laste gelegde de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
Ieder bewijsmiddel is -ook in onderdelen- slechts gebruikt voor het feit waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
1. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte inclusief bijlagen d.d. 29 augustus 2020, opgenomen op pagina 253 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer 2020238125 d.d. 6 augustus 2021, inhoudend als verklaring van [slachtoffer]:
Pleegdatum: 28 augustus 2020.
Ik doe aangifte van mishandeling dan wel zware mishandeling. Ten gevolge van de mishandeling heb ik snijwonden over mijn lichaam en een wond op mijn hoofd.
Na 14 uren rijden kwam ik aan bij de woning van mijn ex. Het gaat om [adres] in Delfzijl. Ik was daar tussen 19:00 uur en 19:30 uur. Mijn ex, [medeverdachte 1], deed de deur open. Wij liepen naar binnen in haar woning. Uit de kelder kwamen ineens drie mannen lopen. De drie sloegen en schopten mij. Ik zag een van de mannen met een revolver. Hij sloeg mij met de achterkant van de revolver. Ik zag dat de andere man een mes had. Eén van de slanke mannen heeft mij gesneden met een mes. Ik werd vastgebonden met ducttape. Ik kreeg de tape om mijn voeten en handen. Ik kon niet meer bewegen. Ik werd nog meer geschopt en geslagen. Ik had veel pijn. Ik wilde heel graag weg. Ik vroeg of ik weg mocht. Mijn ex ging weg met twee mannen. Mijn ex nam mijn auto mee. Het was een Volvo V60 met kenteken [kenteken]. Twee van de drie mannen gingen met haar mee in de auto. Eén man bleef in de woning. Toen de wachthoudende man uit de kamer liep, pakte ik het mes en maakte de ducttape los. Daarna ben ik gevlucht.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 29 augustus 2020,opgenomen op pagina 19 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisanten:
Op 28 augustus 2020 troffen politiecollega's voor het politiebureau te Delfzijl een man aan met verwondingen aan zijn hoofd. Wij zijn naar [adres] te Delfzijl gegaan. In [adres] zagen wij een grijze Peugeot 206 voorzien van het kenteken [kenteken] staan. Navraag in het voor ons beschikbare politiesysteem MEOS leerde ons dat [naam] de eigenaresse van dit voertuig is.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 9 oktober 2020,opgenomen op pagina 97 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisanten:
Op 9 oktober 2020 hebben wij, verbalisanten, een gesprek gehad met [naam] bij haar woning in
Assen. Wij vroegen [naam] aan wie zij haar auto, een Peugeot 206 voorzien van het kenteken [kenteken] op 28 augustus 2020 had uitgeleend. [naam] vertelde ons dat ze haar auto die dag had uitgeleend aan haar oom [verdachte]. Ze vertelde dat [verdachte] haar auto rond 13:00 uur opgehaald had bij haar woning. Ze vertelde dat [verdachte] haar auto op 31 augustus 2020 weer had teruggebracht.
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor d.d. 16 april 2021,opgenomen op pagina 179 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van medeverdachte [medeverdachte 2]:
V: Wil je ons vandaag vertellen wat er precies is gebeurd op die dag in augustus 2020 in Delfzijl?
A: Ik kwam iemand tegen tijdens het uitvoeren van een taakstraf. Hij vroeg mij of ik mee wilde helpen om iemand bang te maken. U heeft mij een foto van een vrouw laten zien. Na de gebeurtenissen heb ik haar naam wel gehoord. Iets van [medeverdachte 1] of [medeverdachte 1]. Toen ik in de woning in Delfzijl kwam, was die vrouw daar aanwezig. Wij waren met drie mannen. De vrouw was het hoofd.
Als die Hongaar drie man zou zien, zou hij wel bang worden. Wij zijn met ons drieën met de auto uit Assen gekomen. Toen de Hongaar binnenkwam, stond de lange man op de keldertrap. De andere man stond achter hem en ik stond in de keuken achter een keukendeur en een kast. We hadden al geoefend. Mijn taak was om de Hongaar op de stoel te zetten zodra hij uit evenwicht zou raken. De Hongaar kwam binnen. Toen liep het uit de hand. De derde man kwam snel en die heeft de Hongaar van achteren vastgepakt. Er was een grote ruzie aan de gang. [medeverdachte 1] zei dat ze de Hongaar zelf wilde vastbinden.
V: Wie heeft de Hongaar vastgemaakt met ducttape?
A: Hij was al wel vastgebonden. Ik draaide de ducttape wel steeds om hem heen. Ik zag dat de handen achter zijn rug waren.
V: Toen de Hongaar getapet was, waar was hij toen?
A: In de woonkamer.
V: Wat kun je verklaren over bloed?
A: De Hongaar bloedde.
V: Weet jij hoe de Hongaar gewond is geraakt?
A: Hij is met de handen geslagen.
V: Gezien de sporen moet er wel met iets geslagen zijn, dat iemand iets in de handen had.
A: We hadden een wapen gekregen. Een pistool, maar geen echte.
V: Van wie heb je dat wapen gekregen dan?
A: Van de lange jongen. Die had het bij zich. Ik heb dat in mijn handen gekregen. Er waren twee wapens, twee nepwapens.
V: Hoe is de Hongaar gewond geraakt dan, heb jij hem met het pistool geslagen?
A: Ja, volgens mij wel, hij sloeg mij ook met het pistool toen hij hem had afgepakt. De Hongaar pakte het pistool af, terwijl de brenger hem vastpakte. V: Hoe gaat het verder nadat de Hongaar getapet was?
A: Ik zei tegen [medeverdachte 1] dat ze ons naar huis moest brengen. Ze ging met de auto van de Hongaar weg.
V: Met welke auto ging ze weg?
A: Ik weet dat het een Volvo was. Ze heeft me met deze auto naar Assen gebracht.
V: Wie zaten er toen in de auto?
A: [medeverdachte 1], ik en de lange man. De brenger is bij de Hongaar gebleven.
O: Verdachte wordt een foto van een Peugeot Partner getoond, kenteken [kenteken].
A: U toont mij de foto van een blauwe Caddy. Dat was niet de auto waarin wij gebracht zijn. Dat is wel een auto van de brenger. De Caddy en de Peugeot.
O: Verdachte wordt een foto getoond van een Peugeot 206, kenteken [kenteken].
A: U toont mij een foto van een Peugeot. Dat is de auto van de brenger. De Caddy en de Peugeot zijn allebei van de brenger.
V: Wij weten wie de gebruiker is van de blauwe Caddy en dat hij regelmatig in Delfzijl is geweest. Wij kennen hem als [verdachte].
A: Ja, dat klopt. Iedereen kent hem als [verdachte].
Bewijsoverweging
Verdachte heeft bij de politie en ter terechtzitting alle betrokkenheid bij het ten laste gelegde ontkend. Ten aanzien van het daderschap van verdachte overweegt de rechtbank als volgt.
Op grond van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat aangever op 28 augustus 2020 bij de woning van medeverdachte [medeverdachte 1] heeft aangebeld, alwaar hij vervolgens door drie mannen is mishandeld en is vastgemaakt met tape. Op enig moment is medeverdachte [medeverdachte 1] met twee van de mannen vertrokken uit de woning. De derde man, die door medeverdachte [medeverdachte 2] ‘de brenger’ wordt genoemd, heeft de wacht gehouden over aangever. Terwijl deze man de wacht hield, is aangever ontsnapt uit de woning, waarna hij zich op het politiebureau in Delfzijl heeft gemeld. De politie is vervolgens naar de straat gegaan alwaar de betreffende woning is gelegen. In die straat hebben zij een Peugeot 206 met kenteken [kenteken] aangetroffen.
De rechtbank constateert dat uit de verklaring van medeverdachte [medeverdachte 2] volgt dat hij verdachte ‘de brenger’ noemt. Blijkens zijn verklaring is hij samen met verdachte en met medeverdachte [medeverdachte 3] in voornoemde Peugeot 206 vanuit Assen naar de woning in Delfzijl gereden, waarbij verdachte degene was die de auto bestuurde. De rechtbank is van oordeel dat voornoemde verklaring voldoende steun vindt in ander bewijsmateriaal, nu de Peugeot 206 op de avond van het incident is aangetroffen in de betreffende straat in Delfzijl en verdachte de Peugeot 206 uitgerekend op de dag van het incident heeft geleend van zijn nichtje, die woonachtig is in Assen. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat de ontkennende verklaring van verdachte
ongeloofwaardig is en dat het niet anders kan dan dat verdachte aanwezig is geweest bij het incident dat plaatsvond op 28 augustus 2020 in [adres] te Delfzijl. Dat er geen activiteiten zijn geweest op telefoonnummers die op enig moment bij verdachte in gebruik zijn geweest en dat de betrokkenheid van verdachte niet uit forensische sporen volgt, doet daar niet aan af.
Anders dan de raadsvrouw heeft betoogd, is de rechtbank van oordeel dat sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en medeverdachten en dat verdachte derhalve als medepleger van mishandeling en wederrechtelijke vrijheidsberoving kan worden aangemerkt. Ten aanzien van de mishandeling overweegt de rechtbank daartoe dat uit de verklaring van aangever volgt dat alle drie de aanwezige mannen geweld hebben toegepast, en daarmee hebben gedreigd, welke verklaring wordt ondersteund door de verklaring van medeverdachte [medeverdachte 2]. Uit laatstgenoemde verklaring volgt immers dat verdachte aangever in ieder geval tweemaal heeft vastgepakt. Ten aanzien van de wederrechtelijke vrijheidsberoving geldt dat uit voornoemde verklaringen volgt dat tussen verdachte en de medeverdachten sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking, nu zij gezamenlijk uitvoering hebben gegeven aan het plan van medeverdachte [medeverdachte 1] om aangever in bedwang te houden en hem vast te binden. De verdachten hebben er vervolgens gezamenlijk voor gepoogd te zorgen dat aangever de woning niet kon ontvluchten. Daarbij komt dat verdachte degene is geweest die de wacht heeft gehouden over aangever nadat de andere drie verdachten de woning hadden verlaten. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van mishandeling en het medeplegen van wederrechtelijke vrijheidsberoving.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het onder 1 subsidiair en het onder 2 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
1.
hij op 28 augustus 2020 te Delfzijl, tezamen en in vereniging met anderen, [slachtoffer] heeft mishandeld, door
  • die [slachtoffer] vast te pakken, en
  • die [slachtoffer] te schoppen en te slaan tegen het hoofd en het lichaam, en
  • die [slachtoffer] vuurwapens en een mes te tonen, en
  • die [slachtoffer] te slaan met een vuurwapen, en
  • die [slachtoffer] te snijden met een mes, en
  • die [slachtoffer] vast te binden met ducttape om zijn handen en voeten, waardoor die [slachtoffer] zich niet meer vrijelijk kon bewegen;
2.
hij op 28 augustus 2020 te Delfzijl, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk [slachtoffer] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en beroofd gehouden, door
  • die [slachtoffer] in de woning van medeverdachte [medeverdachte 1] vast te binden met ducttapeom zijn handen en voeten, waardoor die [slachtoffer] zich niet meer vrijelijk kon bewegen, en
  • de wacht te (laten) houden over die [slachtoffer], zodat die [slachtoffer] niet de woning konontvluchten.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde Het bewezen verklaarde levert op:

1.
subsidiairmedeplegen van mishandeling2.
medeplegen van opzettelijk iemand van de vrijheid beroven en beroofd houden
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake het onder 1 primair en het onder 2 ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 40 maanden met aftrek van voorarrest. De officier van justitie heeft bij het bepalen van haar strafeis rekening gehouden met het bepaalde in artikel 63 Sr en met het feit dat uit het reclasseringsrapport volgt dat zowel de reclassering als verdachte geen meerwaarde zien van reclasseringstoezicht.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft gepleit voor oplegging van een lichtere straf dan is gevorderd door de officier van justitie. De raadsvrouw heeft daartoe aangevoerd dat de gevorderde straf niet past bij de wijze waarop met deze zaak is omgegaan. Er is sprake van fors tijdsverloop in deze zaak en verdachte heeft hieronder bijzonder veel te lijden gehad. Daarnaast moet acht worden geslagen op het feit dat geen sprake is van een lukrake overval en dat de feiten bezien moeten worden binnen de relationele sfeer. Tot slot dient rekening te worden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte en met het bepaalde in artikel 63 Sr.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting en de rapportage van de reclassering, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van mishandeling en het medeplegen van wederrechtelijke vrijheidsberoving. Op 28 augustus 2020 is verdachte als chauffeur met twee andere mannen vanuit Assen naar de woning van een vrouw gereden in Delfzijl. Aldaar hebben zij met zijn vieren gewacht tot het slachtoffer - met wie de vrouw een conflict zou hebben - zou aanbellen bij de woning. Kort na binnenkomst van het slachtoffer heeft verdachte samen met de andere mannen fors geweld uitgeoefend op het slachtoffer, door hem onder andere te slaan, te schoppen, te snijden met een mes en te slaan met een vuurwapen. Daarnaast hebben de vier verdachten het slachtoffer tegen zijn wil in de woning vastgehouden, door hem vast te binden met tape. De verdachten hebben er hiermee voor gezorgd dat het slachtoffer weerloos was en geen kans maakte tegenover hen.
Het slachtoffer is, nadat de drie medeverdachten uit de woning vertrokken en verdachte de wacht hield over het slachtoffer, ontsnapt uit de woning. Hij heeft zich even later, onder het bloed, gemeld op het politiebureau in Delfzijl. De ambulance is ter plaatse gekomen en heeft geconstateerd dat bij het slachtoffer sprake was van een wond op het hoofd, een snijwond in de rechterwang, een snijwond in de rechterzij en bulten op het voorhoofd. Verdachte heeft met zijn handelen een forse inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit en de persoonlijke levenssfeer van het slachtoffer. Het incident moet voor hem bijzonder beangstigend zijn geweest. De rechtbank neemt verdachte dit gedrag zeer kwalijk. De rechtbank rekent het verdachte bovendien aan dat hij het incident heeft gefaciliteerd, door twee medeverdachten ter plekke te brengen.
Gelet op het voorgaande, alsmede de oriëntatiepunten van het LOVS, is een forse onvoorwaardelijke gevangenisstraf in beginsel op zijn plaats.
De rechtbank heeft bij het bepalen van de straf ook gelet op de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Allereerst heeft de rechtbank kennisgenomen van het uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 30 januari 2023, waaruit volgt dat verdachte weliswaar een uitgebreide documentatie heeft, maar niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke delicten. Uit het uittreksel volgt eveneens dat artikel 63 Sr aan de orde is, zodat de rechtbank daar bij het bepalen van de straf rekening mee zal houden. De rechtbank heeft verder acht geslagen op het reclasseringsrapport d.d. 1 november 2022, waaruit volgt dat verdachte onlangs drie jaar reclasseringstoezicht heeft afgesloten en dat verdachte bij een veroordeling niet opnieuw wil meewerken aan reclasseringstoezicht. Ook de reclassering is van oordeel dat het uitgeoefende reclasseringstoezicht weinig meerwaarde heeft gehad. Al met al adviseert de reclassering om aan verdachte een (deels) voorwaardelijke staf zonder bijzondere voorwaarden op te leggen.
Bij het bepalen van de straf zal de rechtbank verder rekening houden met het tijdsverloop dat aan de orde is aan deze zaak. Weliswaar is van overschrijding van de redelijke termijn waarbinnen berechting dient plaats te vinden geen sprake, nu het vonnis binnen 24 maanden na de aanhouding van verdachte wordt gewezen, maar de rechtbank acht het onwenselijk dat verdachte bijna twee jaar heeft moeten wachten op een einduitspraak in deze zaak.
Al met al zal de rechtbank een deels voorwaardelijke gevangenisstraf met aftrek van voorarrest aan verdachte opleggen. De rechtbank acht oplegging van een voorwaardelijk strafdeel op zijn plaats, gelet op het tijdsverloop in deze zaak en ter voorkoming van strafbare feiten. De rechtbank komt tot oplegging van een gevangenisstraf van kortere duur dan is gevorderd door de officier van justitie, nu de rechtbank een minder zware variant van het onder 1 ten laste gelegde bewezen acht.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 47, 57, 63, 282 en 300 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder 1 primair is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 subsidiair en het onder 2 ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van 15 maanden.

Bepaalt dat van deze gevangenisstraf
een gedeelte, groot 5 maanden, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd, die hierbij wordt vastgesteld op 2 jaren, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.
Dit vonnis is gewezen door mr. G. Eelsing, voorzitter, mr. M.J.B. Holsink en mr. W. de Weijer, rechters, bijgestaan door mr. E.F. Jonkman, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 14 maart 2023.