Uitspraak
RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
1.[gedaagde sub 1] ,
[gedaagde sub 2] , notaris te Groningen, tevens executeur en afwikkelingsbewindvoerder,
1.De procedure
- het tussenvonnis van 15 juni 2022;
- de conclusie van antwoord in reconventie aan de zijde van [eiseres] ;
- de akte met nadere producties aan de zijde van [eiseres] d.d. 13 september 2022;
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 15 september 2022;
- de spreekaantekeningen van mr. Geerdink;
- de spreekaantekeningen van mr. Leenhouts;
- de brief van 28 september 2022 aan de zijde van [eiseres] , met opmerkingen over het proces-verbaal;
- de brief van 30 september 2022 aan de zijde van [gedaagde sub 1] .
2.De feiten
II ERFSTELLING/LEGAAT
“Kan in laatstgenoemd geval degene op wie de verplichting rust, zich het gelegateerde goed niet of slechts ten koste van een onevenredig grote opoffering verschaffen, dan is hij gehouden de waarde van het goed uit te keren.”
3.Het geschil
4.De beoordeling
het onderwerp verder rechtens wenst te laten toetsen’.
€ 1.196,00(2,0 punten × tarief II € 598,00)
Parl. Gesch. BW Boek 3, p. 899) volgt dat de rechter deze op grond van artikel 3:300 lid 2 BW gebaseerde bevoegdheid met voorzichtigheid moet hanteren en gesteld noch gebleken is dat [eiseres] niet aan de veroordeling in dit vonnis zal voldoen.