ECLI:NL:RBNNE:2023:959

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
15 maart 2023
Publicatiedatum
14 maart 2023
Zaaknummer
C/18/212924 / HA ZA 22-80
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Erfrechtelijke geschillen over legaat en WOZ-waarde in nalatenschap

In deze zaak, die voor de Rechtbank Noord-Nederland is behandeld, betreft het een geschil over de afgifte van een legaat van een woning die aan de erflaatster slechts voor een onverdeeld aandeel in een bijzondere gemeenschap toebehoort. De eiseres, [eiseres], heeft de nalatenschap van haar moeder zuiver aanvaard, terwijl haar broer, [gedaagde sub 1], deze beneficiair heeft aanvaard. De moeder heeft in haar testament een legaat van de woning aan [gedaagde sub 1] opgenomen, waarbij de waarde van het legaat gelijk moet zijn aan de WOZ-waarde. De eiseres vordert dat [gedaagde sub 1] de taxatiewaarde van de woning aan de nalatenschap vergoedt, omdat zij meent dat de WOZ-waarde niet recht doet aan de werkelijke waarde van de woning. De rechtbank oordeelt dat er geen sprake is van een onevenredig grote opoffering voor [gedaagde sub 1] en dat de eiseres niet kan vorderen dat de taxatiewaarde in plaats van de WOZ-waarde moet worden vergoed. De rechtbank wijst de vorderingen van [eiseres] af en oordeelt dat de afgifte van het legaat aan [gedaagde sub 1] moet plaatsvinden tegen inbreng van de WOZ-waarde. Tevens wordt [gedaagde sub 1] in reconventie veroordeeld tot het verlenen van medewerking aan de akte van levering van de woning. De proceskosten worden gecompenseerd tussen de partijen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling privaatrecht
Locatie Groningen
zaaknummer / rolnummer: C/18/212924 / HA ZA 22-80
Vonnis van 15 maart 2023
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [woonplaats] ,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. M.P. Geerdink te Haren Gn,
tegen

1.[gedaagde sub 1] ,

wonende te [woonplaats] ,
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
advocaat thans mr. C. Boussidi te Amsterdam,
2.
[gedaagde sub 2] , notaris te Groningen, tevens executeur en afwikkelingsbewindvoerder,
kantoorhoudende te Groningen,
gedaagde in conventie,
advocaat mr. V.S.A.W. Wegter te Groningen.
Partijen zullen hierna [eiseres] , [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het (verdere) verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 15 juni 2022;
  • de conclusie van antwoord in reconventie aan de zijde van [eiseres] ;
  • de akte met nadere producties aan de zijde van [eiseres] d.d. 13 september 2022;
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 15 september 2022;
  • de spreekaantekeningen van mr. Geerdink;
  • de spreekaantekeningen van mr. Leenhouts;
  • de brief van 28 september 2022 aan de zijde van [eiseres] , met opmerkingen over het proces-verbaal;
  • de brief van 30 september 2022 aan de zijde van [gedaagde sub 1] .
1.2.
Ten slotte is vonnis (nader) bepaald op heden.
1.3.
De rechtbank wijst het verzoek van [eiseres] tot aanvulling van het proces-verbaal van de mondelinge behandeling af, omdat niet gebleken is dat het zou gaan om een kennelijke verschrijving of vergissing en de rechtbank ook overigens, aan de hand van de aantekeningen van de griffier, niet is gebleken dat het proces-verbaal ter zake niet juist is. Ten overvloede merkt de rechtbank op dat, zelfs als de voorgestelde wijziging zou zijn overgenomen, zulks niet tot een ander dan onderstaand oordeel zou hebben geleid.

2.De feiten

2.1.
[vader] (hierna: vader) en [moeder] (hierna: moeder) waren in algehele gemeenschap van goederen gehuwd. Uit het huwelijk zijn twee kinderen geboren, [eiseres] en [gedaagde sub 1] .
2.2.
Op 20 oktober 1990 is vader overleden. Vader heeft laatstelijk bij testament van 21 februari 1980 over zijn nalatenschap beschikt. In zijn testament heeft hij [eiseres] en [gedaagde sub 1] tot zijn erfgenamen benoemd, ieder voor gelijke delen, onder bezwaar van het legaat van vruchtgebruik van zijn gehele nalatenschap ten behoeve van moeder.
2.3.
Op 1 mei 2021 is moeder overleden. Moeder heeft laatstelijk bij testament van 7 december 2020, verleden door [gedaagde sub 2] , over haar nalatenschap beschikt. In haar testament heeft moeder, onder bezwaar van legaten, [eiseres] en [gedaagde sub 1] tot haar erfgenamen benoemd. [gedaagde sub 2] is tot executeur en afwikkelingsbewindvoerder benoemd en heeft deze benoeming aanvaard. [gedaagde sub 1] heeft de nalatenschap van moeder beneficiair aanvaard, [eiseres] heeft de nalatenschap van moeder zuiver aanvaard.
2.4.
In het testament van moeder is het volgende bepaald:

II ERFSTELLING/LEGAAT
(…) d.1. Ik legateer aan mijn dochter [eiseres] mijn registergoed aan de [adres 1] ;
d.2. Ik legateer aan mijn zoon [gedaagde sub 1] mijn registergoed aan de [adres 2] ;
beide legaten tegen inbreng van de waarde in mijn nalatenschap.
De waarde is gelijk aan de waarde op grond van de WOZ beschikking, vastgesteld /vast te stellen ten tijde van mijn overlijden.
(Dat houdt in dat de waarde peildatum is gelegen op één januari van het jaar daarvoor.) Voor zover ten tijde van mijn overlijden bezwaar is gemaakt of na mijn overlijden bezwaar wordt gemaakt omtrent de waarde beschikking, geldt als waarde de waarde na beslissing op bezwaar.
De aanvaarding geschiedt in ontruimde staat bij afgifte legaat.
De inbreng dient te geschieden zonder berekening van rente binnen een jaar na mijn overlijden bij de akte afgifte legaat en/of akte van toedeling.
De kosten der akte en de overige kosten in verband hiermee komen ten laste van mijn nalatenschap.
De zakelijke lasten en belastingen komen ten laste van de legataris vanaf de datum akte afgifte legaat.
Wat betreft het legaat onroerend goed [adres 2] ben ik mij ervan bewust dat dit onroerend goed behoort tot de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap van mijn echtgenoot, voornoemd, en mij. Ik verklaar de uitvoering niettemin te willen.’
De aan [eiseres] en [gedaagde sub 1] gelegateerde onroerende zaken behoorden tot de als gevolg van het overlijden van vader ontbonden huwelijksgemeenschap, die onverdeeld is gebleven.
2.5.
[eiseres] heeft het legaat met betrekking tot de woning in [adres 1] verworpen. [gedaagde sub 1] heeft het legaat met betrekking tot de woning in [adres 2] niet verworpen.
2.6.
De woning in [adres 2] had op 1 januari 2020 een WOZ-waarde van € 735.000,00.
2.7.
In opdracht van [eiseres] heeft Accolade makelaars de woning in [adres 2] op 31 augustus 2021 getaxeerd op een waarde van € 1.100.000,00. Op 11 oktober 2021 is de woning in [adres 2] in opdracht van [gedaagde sub 2] getaxeerd door Teer Makelaars op een waarde € 1.100.000,00.
2.8.
Op 20 oktober 2021 heeft [gedaagde sub 2] zijn visie op het testament en het legaat van de woning in [adres 2] gegeven. Hij schrijft onder meer:
‘Het legaat is geldig, ook al was moeder niet voor 100% eigenaar. Ik verwijs naar artikel 4:149 lid 1, waarin staat vermeld:
“Een ten laste van een erfgenaam gemaakt legaat van een bepaald goed, of van een op een bepaald goed te vestigen recht, vervalt indien het goed bij het openvallen van de nalatenschap daartoe niet behoort, tenzij uit de uiterste wil zelf is af te leiden dat de erflater de beschikking niettemin heeft gewild.”
De nalatenschap is door dochter [eiseres] aanvaard. Hierdoor is zij verplicht om de schulden van de nalatenschap te voldoen, waaronder het legaat in kwestie, door moeder gemaakt.
Het gaat er niet om of moeder bevoegd was om te leveren. Een legaat is een titel, geen leveringshandeling. De wet ontslaat de erfgenamen van de verplichting om te leveren als zij (de erfgenamen) onmogelijk kunnen leveren, maar zelfs in dat geval dient de waarde te worden uitgekeerd van het niet te leveren goed. Artikel 4:49 lid 2 BW zegt daarover:
“Kan in laatstgenoemd geval degene op wie de verplichting rust, zich het gelegateerde goed niet of slechts ten koste van een onevenredig grote opoffering verschaffen, dan is hij gehouden de waarde van het goed uit te keren.”
Mijns inziens kom je in deze casus niet toe aan deze uitzondering omdat de erfgenamen zich goed niet hoeven te verschaffen. Ze zijn samen op dit moment voor 100% eigenaar van de onroerende zaak en in staat om deze zaak te leveren ter uitvoering van het legaat. Deze verplichting is ontstaan door de aanvaarding van de nalatenschap.
Het gemaakte legaat bevat tevens een tegenprestatie, te weten de WOZ-waarde (op dit moment € 735.000,00).
Uitvoering van dit legaat betekent naar mijn mening dat op grond van vorenstaande de erfgenamen dienen mee te werken aan de afgifte van het legaat tegen inbreng van de WOZ-waarde in de nalatenschap.’
2.9.
Op 15 januari 2022 heeft [gedaagde sub 2] aan partijen een e-mail gestuurd met een conceptakte afgifte legaat, gebaseerd op zijn visie zoals gepresenteerd op 20 oktober 2021.
2.10.
[gedaagde sub 1] heeft aangegeven in te stemmen met de conceptakte.
2.11.
Op 30 maart 2022 heeft mr. Geerdink namens [eiseres] bericht dat zij bezwaar heeft tegen de afgifte van het legaat aan [gedaagde sub 1] conform de visie van [gedaagde sub 2] .
2.12.
[eiseres] is vervolgens tot dagvaarden overgegaan.

3.Het geschil

in conventie
3.1.
[eiseres] vordert na wijziging van eis:
I. Voor recht te verklaren
a. (primair) dat in het kader van afgifte van het legaat van de woning in [adres 2] aan [gedaagde sub 1] , [gedaagde sub 1] gehouden is de taxatiewaarde (€ 1.100.000,00) aan de nalatenschap te vergoeden;
b. (subsidiair) de vergoedingswaarde voor [eiseres] aandeel in de woning in [adres 2] vast te stellen op 25% van de taxatiewaarde, ofwel € 275.000,00 en [gedaagde sub 1] te verplichten dit bedrag bij afgifte van het legaat te vergoeden;
II. Voor recht te verklaren dat de nalatenschap van moeder na beneficiaire aanvaarding door [gedaagde sub 1] dient te worden vereffend volgens de wet en een onafhankelijk vereffenaar in te stellen;
III. [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] te veroordelen in de proces- en nakosten van het onderhavige geding.
3.2.
[gedaagde sub 1] heeft verweer gevoerd en geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van [eiseres] in haar vorderingen, dan wel de vorderingen af te wijzen, met veroordeling van [eiseres] in de kosten van het geding, vermeerderd met de nakosten.
3.3.
[gedaagde sub 2] heeft verweer gevoerd en geconcludeerd tot nietontvankelijkverklaring van [eiseres] in haar vorderingen (jegens hem), dan wel deze vorderingen af te wijzen, met veroordeling van [eiseres] in de kosten van het geding.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in reconventie
3.5.
[gedaagde sub 1] vordert na vermindering van eis:
I. veroordeling van [eiseres] tot het verlenen van medewerking aan het passeren van de akte van levering met betrekking tot de woning aan de [adres 2] , conform het door [gedaagde sub 2] op 15 januari 2022 toegezonden concept, en daarbij te bepalen dat indien [eiseres] niet binnen vijf dagen na betekening van het in dezen te wijzen vonnis haar medewerking aan het passeren van de akte verleent, het in dezen te wijzen vonnis in de plaats zal treden van dat deel van de notariële akte van levering, waarin [eiseres] haar medewerking verleent;
II. een verklaring voor recht dat alle kosten van [gedaagde sub 2] verband houdende met onderhavige procedure voor rekening van [eiseres] komen.
3.6.
[eiseres] voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vorderingen in reconventie, met veroordeling van [gedaagde sub 1] in de proces- en de nakosten.
3.7.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

in conventie
Eiswijziging
4.1.
De rechtbank stelt vast dat de advocaten van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] desgevraagd op de mondelinge behandeling hebben aangegeven geen bezwaar te hebben tegen de gewijzigde eis in conventie zoals opgenomen in de conclusie van antwoord in reconventie. De rechtbank zal daarom hierna uitgaan van deze gewijzigde eis, zoals weergegeven onder rechtsoverweging 3.1.
De ontvankelijkheid van [eiseres] in haar vorderingen jegens [gedaagde sub 1]
4.2.
voert twee formele verweren die, wanneer deze slagen, zouden kunnen leiden tot niet-ontvankelijkverklaring van [eiseres] in haar vorderingen in conventie jegens [gedaagde sub 1] . De rechtbank zal daarom met deze verweren beginnen.
4.3.
Allereerst voert [gedaagde sub 1] als verweer dat [eiseres] bij het uitbrengen van de dagvaarding niet heeft voldaan aan de vereisten van artikel 21 en 111 lid 3 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) en daarmee haar substantiëringsplicht heeft geschonden. Hoewel [gedaagde sub 1] aan dit verweer geen rechtsgevolgen heeft verbonden kan de rechtbank, indien in onvoldoende mate aan de op een partij rustende substantiëringsplicht is voldaan, daaruit de gevolgtrekking maken die zij geraden acht. De rechtbank is echter van oordeel dat [eiseres] haar substantiëringsplicht niet heeft geschonden. Nog daargelaten dat [gedaagde sub 1] zijn standpunt terzake onvoldoende heeft onderbouwd, is naar het oordeel van de rechtbank niet gebleken dat [gedaagde sub 1] in zijn verdediging is geschaad. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding om [eiseres] op grond hiervan niet-ontvankelijk te verklaren in haar vordering
4.4.
Ook het tweede door [gedaagde sub 1] gevoerde formele verweer, namelijk dat hij rauwelijks door [eiseres] is gedagvaard, treft geen doel. Daartoe is van belang dat mr. Geerdink in zijn brief van 30 maart 2022 schrijft dat [eiseres] bewaar maakt tegen afgifte van het legaat op de wijze zoals [gedaagde sub 2] in zijn notitie van 20 oktober 2021 heeft verwoord en dat zij ‘
het onderwerp verder rechtens wenst te laten toetsen’.
4.5.
Kortom, [eiseres] kan worden ontvangen in haar vorderingen jegens [gedaagde sub 1] .
De ontvankelijkheid van [eiseres] in haar vorderingen jegens [gedaagde sub 2]
4.6.
Vraag is vervolgens of [eiseres] ook kan worden ontvangen in haar vorderingen jegens [gedaagde sub 2] . De rechtbank stelt allereerst vast dat uit de stukken volgt dat [gedaagde sub 2] in zijn hoedanigheid van executeur-afwikkelingsbewindvoerder, en dus niet pro se, door [eiseres] is gedagvaard.
4.7.
[gedaagde sub 2] is als executeur-afwikkelingsbewindvoerder exclusief bevoegd om schulden van de nalatenschap te voldoen, waaronder het afgeven van het legaat aan [gedaagde sub 1] . Uit de dagvaarding volgt dat [eiseres] de visie van [gedaagde sub 2] met betrekking tot (de afgifte van) dat legaat wil laten toetsen, zoals mr. Geerdink in zijn brief van 30 maart 2022 schreef, en voorkomen dat [gedaagde sub 2] overgaat tot het passeren van zijn conceptakte op basis van deze visie. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat de verklaringen voor recht ook (mede) tegen [gedaagde sub 2] gericht kunnen worden geacht. [eiseres] kan dus ook worden ontvangen in haar vorderingen jegens [gedaagde sub 2] .
Vordering I: de woning in [adres 2]
4.8.
Tussen partijen staat vast dat afgifte van het legaat met betrekking tot de woning in [adres 2] aan [gedaagde sub 1] met zich brengt dat [gedaagde sub 1] de waarde aan de nalatenschap dient te vergoeden. In het testament van moeder is bepaald dat dit de WOZ-waarde dient te zijn. Eveneens staat vast dat [eiseres] al voor 1/4e deel gerechtigd was tot de woning uit hoofde van de nalatenschap van vader. Gelet op de door [eiseres] ingestelde vorderingen is het de vraag of [gedaagde sub 1] (primair) gehouden is om de taxatiewaarde (in plaats van de WOZ-waarde) van de woning in [adres 2] aan de nalatenschap te vergoeden, dan wel (subsidiair) of [gedaagde sub 1] 25% van de taxatiewaarde (€ 275.000,00) aan [eiseres] moet vergoeden.
4.9.
[eiseres] baseert haar vordering tot vergoeding van haar aandeel tegen getaxeerde waarde op twee grondslagen:
toerekening van schulden;
vergoeding van onevenredig nadeel.
De rechtbank zal deze grondslagen hierna (indien nodig) achtereenvolgens bespreken.
Toerekening van schulden
4.10.
[eiseres] stelt zich primair op het standpunt dat haar 1/4e aandeel in de woning op grond van artikel 4:228 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek (BW) aan [gedaagde sub 1] moet worden toegerekend onder de verplichting voor hem tot vergoeding van (haar aandeel in) de getaxeerde waarde. [gedaagde sub 1] betwist dat artikel 4:228 lid 2 BW op deze situatie van toepassing is. De rechtbank oordeelt hierover als volgt.
4.11.
Op grond van artikel 4:228 lid 2 BW kunnen schulden uit hoofde van artikel 4:7 lid 1 onder f ten met h BW gedwongen worden toegerekend. Hieronder vallen ook legaten tegen inbreng van de waarde. Op grond van artikel 4:125 lid 2 BW kan een erfgenaam, die tevens legataris is van een legaat tegen inbreng van de waarde, zijn inbrengplicht opschorten tot de verdeling van de nalatenschap. De andere erfgenamen kunnen vervolgens verlangen dat diens inbrengplicht wordt toegerekend op dat wat de legataris-erfgenaam als erfgenaam uit de nalatenschap ontvangt. Toepassing van artikel 4:228 lid 2 BW zou er in dit geval toe kunnen leiden dat [gedaagde sub 1] de WOZ-waarde van de woning in [adres 2] ad € 735.000,00 moet inbrengen en dat deze inbrengplicht vervolgens zal worden verrekend met zijn erfdeel. Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, kan de rechtbank [eiseres] niet volgen in haar betoog dat [gedaagde sub 1] op grond van toerekening van schulden - in afwijking van het testament – de waarde van de woning in het economisch verkeer ad € 1.100.000,00 moet inbrengen, dan wel € 275.000,00 aan [eiseres] moet vergoeden. Deze grondslag kan daarom niet leiden tot toewijzing van het onder I sub a en b gevorderde.
Vergoeding van onevenredig nadeel
4.12.
Subsidiair stelt [eiseres] zich op het standpunt dat zij onevenredig wordt benadeeld indien [gedaagde sub 1] voor afgifte van het legaat met betrekking tot de woning in [adres 2] slechts de WOZ-waarde aan de nalatenschap dient te vergoeden en doet zij een beroep op artikel 4:49 lid 2 BW. [eiseres] stelt dat het nadeel voor haar onevenredig groot is, vanwege het zeer grote waardeverschil tussen de werkelijke (taxatie)waarde en de WOZ-waarde. [gedaagde sub 1] heeft verweer gevoerd. De rechtbank oordeelt hierover als volgt.
4.13.
In artikel 4:49 BW is het volgende bepaald:
1. Een ten laste van een erfgenaam gemaakt legaat van een bepaald goed, of van een op een bepaald goed te vestigen recht, vervalt indien het goed bij het openvallen van de nalatenschap daartoe niet behoort, tenzij uit de uiterste wil zelf is af te leiden dat de erflater de beschikking niettemin heeft gewild.
2. Kan in laatstgenoemd geval degene op wie de verplichting rust, zich het gelegateerde goed niet of slechts ten koste van een onevenredig grote opoffering verschaffen, dan is hij gehouden de waarde van het goed uit te keren.
4.14.
Vaststaat dat zowel [eiseres] als [gedaagde sub 1] sinds het overlijden van vader ieder al voor 1/4e deel gerechtigd waren tot de woning in [adres 2] . Moeder was uit hoofde van de huwelijksgemeenschap voor het andere 1/2e deel gerechtigd tot de woning in [adres 2] en had tot aan haar overlijden het recht van vruchtgebruik op de aandelen van [eiseres] en [gedaagde sub 1] in die woning. Alleen het 1/2e aandeel van moeder is na haar overlijden in de nalatenschap is gevallen. De woning in [adres 2] behoort dus niet in zijn geheel tot de nalatenschap van moeder. Op grond van het eerste lid van artikel 4:49 BW, zoals hiervoor geciteerd, volgt dat ook andermans goederen kunnen worden gelegateerd als uit de uiterste wil volgt dat de erflater (in dit geval moeder) de beschikking niettemin heeft gewild. Daar is in dit geval sprake van. Moeder heeft in haar testament immers het volgende laten opnemen:
‘Wat betreft het legaat onroerend goed [adres 2] ben ik mij ervan bewust dat dit onroerend goed behoort tot de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap van mijn echtgenoot, voornoemd, en mij. Ik verklaar de uitvoering niettemin te willen.’
Dat maakt dat het legaat rechtsgeldig is.
4.15.
Daarnaast kunnen de met het legaat belaste personen, in dit geval [eiseres] en [gedaagde sub 1] als gezamenlijke erfgenamen van moeder, het ‘ontbrekende’ deel verschaffen aan [gedaagde sub 1] als legataris, omdat zij uit hoofde van de nalatenschap van vader voor dát deel gerechtigd zijn tot de woning en nu dus tezamen volledig beschikkingsbevoegd zijn (artikel 3:84 lid 1 BW). De rechtbank begrijpt dat [eiseres] het als een onevenredig grote opoffering beschouwt omdat zij bij afgifte van het legaat aan [gedaagde sub 1] vermogensrechtelijk in een slechtere positie komt te verkeren dan het geval zou zijn geweest wanneer de woning aan een derde tegen marktwaarde zou zijn verkocht of wanneer moeder niet over haar (1/4e) aandeel in de woning zou hebben beschikt. Dat betekent echter niet dat er ook in juridische zin sprake is van een onevenredig grote opoffering om zich het gelegateerde goed te verschaffen, zoals bedoeld in artikel 4:49 lid 2 BW. De wetgever heeft nou eenmaal een prominente rol toebedeeld aan de wil van de erflater, ook indien die wil betrekking heeft op goederen die de erflater slechts voor een onverdeeld aandeel in een bijzondere gemeenschap toebehoren. De testeervrijheid van de erflater wordt slechts beperkt door de regeling inzake de legitieme, maar dat ligt in deze procedure niet als geschilpunt voor.
4.16.
De rechtbank kan [eiseres] voorts niet volgen in haar stelling dat artikel 4:51 BW analoog moet worden toegepast. Daartoe is van belang dat artikel 4:51 lid 2 BW uitdrukkelijk bepaalt dat het eerste lid slechts van toepassing is indien de huwelijksgemeenschap ten tijde van het maken van de beschikking nog niet ontbonden was. Voor een analoge toepassing is daarom geen plaats.
4.17.
Gelet op het voorgaande oordeelt de rechtbank dat de vorderingen onder I sub a en sub b zullen worden afgewezen.
Vordering II
4.18.
De door [eiseres] gevorderde verklaring voor recht zal eveneens worden afgewezen. Daartoe is van belang dat [gedaagde sub 2] bij e-mail van 7 september 2022 heeft verklaard dat de goederen van de nalatenschap ruimschoots voldoende zijn om de nalatenschapsschulden te voldoen, waardoor de nalatenschap op grond van artikel 4:202 lid 1 sub a BW niet hoeft te worden vereffend volgens de regels van Afdeling 3 van Boek 4 van het BW. Bovendien heeft te gelden dat de benoeming van een vereffenaar door de rechtbank moet geschieden via een verzoekschriftprocedure en de onderhavige procedure zich daar niet voor leent.
4.19.
Ten overvloede merkt de rechtbank op dat zij niet in zal gaan op de door [eiseres] gemaakte verwijten aan het adres van de notaris-executeur, aangezien zij aan deze verwijten geen rechtsgevolg of vorderingen heeft verbonden. Hetzelfde geldt voor de opmerkingen die [eiseres] heeft gemaakt in het kader van een op de nalatenschap van moeder rustende vergoedingsplicht en mogelijke wilsgebreken.
Proceskosten
4.20.
Gelet op de relatie tussen [eiseres] en [gedaagde sub 1] , zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
4.21.
[eiseres] zal daarentegen als de in het ongelijk gestelde partij wel in de proceskosten worden veroordeeld jegens [gedaagde sub 2] . De proceskosten aan de zijde van [gedaagde sub 2] worden vastgesteld op:
- griffierecht € 314,00
- salaris advocaat
€ 1.196,00(2,0 punten × tarief II € 598,00)
Totaal € 1.510,00
4.22.
De nakosten zullen worden toegewezen zoals in het dictum omschreven.
in reconventie
Vordering I
4.23.
[gedaagde sub 1] vordert in reconventie - kort gezegd - veroordeling van [eiseres] tot het verlenen van medewerking aan het passeren van de akte van levering van de woning in [adres 2] . Het door [eiseres] gevoerde verweer dat zij slechts bereid is aan de overdracht mee te werken als zij hiervoor de werkelijke/taxatiewaarde van [gedaagde sub 1] ontvangt, kan - gelet op hetgeen in conventie reeds is geoordeeld - niet tot afwijzing van de vordering leiden. Aangezien [eiseres] geen andere verweren heeft gevoerd, zal de vordering worden toegewezen.
4.24.
De rechtbank ziet echter geen aanleiding om - zoals [gedaagde sub 1] vordert - dit vonnis in de plaats te laten treden van de akte van levering of een deel daarvan. Daartoe is van belang dat uit de parlementaire geschiedenis (TM,
Parl. Gesch. BW Boek 3, p. 899) volgt dat de rechter deze op grond van artikel 3:300 lid 2 BW gebaseerde bevoegdheid met voorzichtigheid moet hanteren en gesteld noch gebleken is dat [eiseres] niet aan de veroordeling in dit vonnis zal voldoen.
Vordering II
4.25.
Daarnaast vordert [gedaagde sub 1] een verklaring voor recht dat alle kosten van [gedaagde sub 2] die verband houden met deze procedure voor rekening van [eiseres] moeten komen. Ter onderbouwing van deze vordering stelt hij dat [eiseres] onrechtmatig handelt én de boedel op kosten jaagt door [gedaagde sub 2] in deze procedure te betrekken, zonder een vordering tegen hem in te stellen. [eiseres] voert - kortgezegd - als verweer dat zij een gerechtvaardigd belang heeft om [gedaagde sub 2] in deze procedure te betrekken.
4.26.
De rechtbank is van oordeel dat niet gebleken is van onrechtmatig handelen van [eiseres] jegens de nalatenschap en/of jegens [gedaagde sub 1] . Zoals in rechtsoverweging 4.6 is geoordeeld, kan [eiseres] worden ontvangen in haar vorderingen jegens [gedaagde sub 2] . Daarnaast is gesteld noch gebleken dat de vorderingen van [eiseres] bij voorbaat kansloos waren en dat zij om die reden de boedel (onnodig) op kosten jaagt. [eiseres] heeft naar het oordeel van de rechtbank dan ook niet onrechtmatig gehandeld door [gedaagde sub 2] in rechte te betrekken. Zijn loon en de door hem gemaakte kosten komen dan ook, zoals in het testament is bepaald, voor rekening van de nalatenschap. De gevorderde verklaring voor recht zal daarom worden afgewezen.
Proceskosten
4.27.
Gelet op de familierelatie tussen [eiseres] en [gedaagde sub 1] , ziet de rechtbank aanleiding om de proceskosten tussen hen te compenseren, op de wijze zoals hierna zal worden beslist.

5.De beslissing

De rechtbank
in conventie
ten aanzien van [gedaagde sub 2]
5.1.
wijst de vorderingen af;
5.2.
veroordeelt [eiseres] in de proceskosten aan de zijde van [gedaagde sub 2] vastgesteld op € 1.510,00, vermeerderd met de nakosten ad € 173,00 zonder betekening van dit vonnis, vermeerderd met een bedrag van € 90,00 in geval van betekening;
ten aanzien van [gedaagde sub 1]
5.3.
wijst de vorderingen af;
5.4.
compenseert de proceskosten tussen [eiseres] en [gedaagde sub 1] in die zin dat iedere partij zijn eigen kosten draagt;
in reconventie
5.5.
veroordeelt [eiseres] tot het verlenen van medewerking aan het passeren van de akte van levering met betrekking tot de woning aan de [adres 2] , conform het door [gedaagde sub 2] op 15 januari 2022 toegezonden concept;
5.6.
compenseert de proceskosten tussen [eiseres] en [gedaagde sub 1] in die zin dat iedere partij zijn eigen kosten draagt;
voorts in conventie en in reconventie
5.7.
verklaart de veroordelingen onder 5.2 en 5.5 uitvoerbaar bij voorraad;
5.8.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Sanna en in het openbaar uitgesproken op 15 maart 2023.
711