ECLI:NL:RBNNE:2023:930

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
10 maart 2023
Publicatiedatum
10 maart 2023
Zaaknummer
18/031529-23
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersongeval met dodelijke afloop en vrijspraak van artikel 6 WVW, veroordeling wegens artikel 5 WVW

Op 10 maart 2023 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die betrokken was bij een verkeersongeval op 27 maart 2022 te Heerenveen. De verdachte, bestuurder van een vrachtauto, werd beschuldigd van roekeloos rijgedrag dat leidde tot de dood van een andere verkeersdeelnemer. Tijdens de zitting op 24 februari 2023 werd de verdachte bijgestaan door zijn advocaat, mr. R. van Leusden, terwijl het openbaar ministerie werd vertegenwoordigd door mr. D.P. Menting. De officier van justitie eiste veroordeling voor het primair ten laste gelegde feit, terwijl de verdediging pleitte voor vrijspraak.

De rechtbank oordeelde dat het primair ten laste gelegde feit niet wettig en overtuigend bewezen kon worden. Er was onvoldoende bewijs dat de verdachte afgeleid was door zijn mobiele telefoon op het moment van het ongeval. De rechtbank concludeerde dat de verdachte niet voldoende tijd had om het ongeval te voorkomen, ondanks dat hij als beroepschauffeur extra verantwoordelijkheden had. Het subsidiaire feit, dat de verdachte niet voldoende op de weg had gelet, werd echter wel bewezen.

De rechtbank legde een geldboete op van € 750,- en een voorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van zes maanden, met een proeftijd van twee jaren. De rechtbank hield rekening met de ernst van de gevolgen van het rijgedrag, maar ook met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, die geen eerdere overtredingen had en zijn rijbewijs nodig had voor zijn werk. De uitspraak benadrukte de noodzaak van oplettendheid in het verkeer, vooral voor beroepschauffeurs.

Uitspraak

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht Locatie Leeuwarden
parketnummer 18/031529-23
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 10 maart 2023 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1971 te [geboorteplaats] , wonende te [adres] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 24 februari 2023.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. R. van Leusden, advocaat te Amsterdam. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. D.P. Menting.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij, op of omstreeks 27 maart 2022 te Heerenveen als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig, te weten een vrachtauto, daarmede rijdende over de weg, de Rijksweg A7, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend rijgedrag, te weten: het terwijl hij, verdachte, (ernstig) was afgeleid door zijn mobiele telefoon en/of niet steeds en/of niet voldoende op de weg voor hem en/of het overige verkeer heeft gelet, in strijd met artikel 19 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990, zijn snelheid niet zodanig heeft geregeld dat hij in staat was om zijn voertuig tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover hij de weg kon overzien en waarover deze vrij was, waardoor een ander (genaamd [slachtoffer] ) werd gedood, althans zwaar lichamelijk letsel werd toegebracht, te weten een schedelfractuur, hersenletsel, fracturen en kneuzingen in de onderrug, en/of ribfracturen met doorboring van de longen;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij, op of omstreeks 27 maart 2022 te Heerenveen als bestuurder van een voertuig (vrachtauto), daarmee rijdende op de weg, de Rijksweg A7, terwijl hij, verdachte, (ernstig) was afgeleid door zijn mobiele telefoon en/of niet steeds en/of niet voldoende op de weg voor hem en/of het overige verkeer heeft gelet, in strijd met artikel 19 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990, zijn snelheid niet zodanig heeft geregeld dat hij in staat was om zijn voertuig tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover hij de weg kon overzien en waarover deze vrij was, door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor het primair ten laste gelegde feit. De officier van justitie is van mening dat het rijgedrag van verdachte aanmerkelijk onoplettend en onvoorzichtig is geweest. Hij heeft hiertoe aangevoerd dat verdachte eerder had kunnen en moeten remmen en/of uitwijken, omdat verdachte voldoende tijd en zicht heeft gehad om het voertuig van het slachtoffer te kunnen waarnemen. Tevens heeft de officier van justitie aangevoerd dat verdachte afgeleid is geweest door het gebruik van zijn mobiele telefoon.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van zowel het primair als subsidiair ten laste gelegde feit. Hij heeft daartoe allereerst aangevoerd dat niet te bewijzen is dat verdachte kort voor het ongeval afgeleid is geweest door het gebruik van zijn mobiele telefoon. Tevens heeft de raadsman bepleit dat verdachte onvoldoende tijd heeft gehad om het ongeval te kunnen voorkomen. Hoewel de raadsman met de verbalisanten van de Verkeer Ongevalsanalyse (hierna: VOA) ervan uitgaat dat het voertuig van het slachtoffer op 5 seconden zichtbaar is geweest voor verdachte, is de raadsman – anders dan de verbalisanten van de VOA – van mening dat op dat moment nog slechts 2 of 3 seconden voor verdachte resteerden om te proberen om volledig tot stilstand te komen. De raadsman houdt namelijk rekening met het in- en uitvoegend en inhalend verkeer, en dat sprake is van een extra lange reactietijd omdat eerst de realisatie bij verdachte moest komen dat het voertuig van het slachtoffer stilstond, alvorens de ‘normale’ reactietijd van 1 seconde ging lopen. Tot slot heeft de raadsman ten overvloede opgemerkt dat als verdachte 6 seconden voordat de aanrijding plaatsvond had geremd, hij alsnog te laat zou zijn geweest, omdat pas bij 6,5 seconden het ongeval voorkomen had kunnen worden.
Oordeel van de rechtbank
Vrijspraak
De rechtbank acht het primair ten laste gelegde feit niet wettig en overtuigend bewezen, zodat verdachte hiervan zal worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt hiertoe dat onvoldoende uit het dossier is gebleken dat verdachte tijdens/kort voor het ongeval afgeleid is geweest door het gebruik van zijn mobiele telefoon. Niet kan worden vastgesteld dat verdachte beelden heeft bekeken via de applicatie HorizonGo op zijn mobiele telefoon. Daarbij komt dat de verklaring van verdachte, namelijk dat hij via Bluetooth luisterde naar geluid of muziek afkomstig uit zijn mobiele telefoon, ook (gedeeltelijk) past bij de forensische bevindingen over het telefoongebruik van verdachte. Hierdoor kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden uitgesloten dat verdachte kort/tijdens het ongeval enkel luisterde naar zijn mobiele telefoon. Evenmin is komen vast te staan dat verdachte vanaf 4 minuten voordat het ongeval plaatsvond zijn mobiele telefoon in zijn hand had. Verdachte heeft verklaard dat de telefoon los op zijn dashboard lag. Nu de rechtbank niet bewezen acht dat verdachte afgeleid is geweest door zijn mobiele telefoon, resteert slechts één overtreding, hetgeen in dit geval onvoldoende is voor een bewezenverklaring van schuld (een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid) in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW).
Bewijsmiddelen
De rechtbank acht het subsidiair ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring.
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
Ieder bewijsmiddel is -ook in onderdelen- slechts gebruikt voor het feit waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.

1. De door verdachte ter zitting van 24 februari 2023 afgelegde verklaring, voor zover inhoudend:

U vraagt mij naar het ongeval dat heeft plaatsgevonden op 27 maart 2022 te Heerenveen. Voorafgaand aan het ongeval voegde een auto voor mij in, die op enig moment wegschoot. Daarna heb ik met mijn vrachtwagen de Toyota van achteren aangereden.

2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal aanrijding misdrijf d.d. 14 april 2022, opgenomen op pagina 24 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL01002022086299 d.d. 30 juni 2022, inhoudend als relaas van verbalisant [verbalisant 1] :

Locatie ongeval

Datum: 27 maart 2022
Locatienaam: A7
Plaats: Heerenveen

Betrokken partijen

Personenauto Toyota
Bestuurder: [slachtoffer]
Vrachtauto Man TGX
Bestuurder: [verdachte]

Dodelijk slachtoffer

Bij of kort na het ongeval is onderstaand persoon overleden.
Achternaam: [slachtoffer]
Voornamen: [slachtoffer]
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van FO-Verkeer Ongevalsanalyse d.d. 31 mei 2022, opgenomen op pagina 30 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 3] :

Verbalisanten

Op 27 maart 2022 hebben wij, [verbalisant 2] en [verbalisant 3] , respectievelijk, Operationeel Specialist A en generalist Forensische Opsporing, ongevalsanalisten politie Noord-Nederland, naar de toedracht van het hierna omschreven verkeersongeval ter plaatse een onderzoek ingesteld.

Betrokken voertuigen

Bij dat ongeval waren de volgende voertuigen betrokken.
Voertuig 1: MAN, type TGX
Voertuig 2: Toyota

Beknopte ongevalsbeschrijving

Het ongeval had eerder die dag plaatsgevonden op de A7 onder Heerenveen. De bestuurster van de Toyota was tot stilstand gekomen of had haar voertuig tot stilstand gebracht. Kort daarna botste de bestuurder van de MAN met de voorzijde van zijn voertuig tegen de achterzijde van de Toyota. Als gevolg van de botsing kwam de bestuurster van de Toyota te overlijden.

Conclusie/beantwoording

Het ongeval is mede te wijten aan onoplettendheid van de vrachtauto bestuurder. De bestuurder van de MAN had voldoende tijd gehad om te reageren op de stilstaande Toyota om zijn voertuig tot stilstand te brengen en/of om uit te wijken.

Analyse dashcambeelden

Betrokken vrachtauto had dashcam beelden opgenomen.
18:27:46 Opel voegt in. Tijd tot botsen is ongeveer 15 seconden.
18:27:58 Ingevoegde Opel wijkt uit voor de Toyota. Tijd tot botsen is 5 seconden.
Vanuit de videobeelden is de Toyota duidelijk waarneembaar. Vanuit het oogpunt van de bestuurder van de MAN zou de Toyota, vooral gelet op de relatief korte afstand, waarneembaar moeten zijn.
18:28:03 De MAN botst.
Op 5 seconden voor de botsing is de Toyota zichtbaar op ongeveer 120 meter. Over deze afstand had de bestuurder van de vrachtauto met 1 seconde reactietijd en een vertraging van
3,1 m/s2 (eenvoudige remming) zijn vrachtauto vóór de botsing tot stilstand kunnen brengen. Op 4 seconden voor de botsing had de bestuurder van de vrachtauto, incluis reactietijd van 1 seconden met een vertraging van 4,2 m/s2 (stevige doch geen noodremming) tijdig tot stilstand kunnen komen.

Eindconclusie

De bestuurster van de Toyota kwam tot stilstand. Op enige moment naderde de bestuurder van de MAN de stilstaande Toyota. De voor de MAN rijdende bestuurder van een Opel kon nog uitwijken voor de Toyota. Ondanks dat de Toyota voor de bestuurder van de MAN zichtbaar moet zijn geweest reageerde deze bestuurder op geen enkele wijze tot zeer kort voor de botsing. De bestuurder had, bij adequate waarneming en reactie, het ongeval kunnen voorkomen.
4. Een geneeskundige verklaring, op 27 maart 2022 opgemaakt en ondertekend door A.E. Brinker, forensisch arts KNMG voor zover inhoudend, als haar schouwverslag:
Cliënt [slachtoffer]
Voornamen [slachtoffer]
Overlijdensdatum 27-03-2022
Dame staat met haar auto stil op de snelweg. Een vrachtwagen rijdt op deze auto in. Mw. wordt gereanimeerd, waarbij er nog wel lage cardiale output was. Bij schouw worden nauwe pupillen gezien en een ernstige hoofdwond op het achterhoofd met schedelfractuur. Waarschijnlijk is er ook sprake van beschadiging van de hersenstam. Er zijn multipele ribfracturen met doorboring van de longen en waarschijnlijk een fractuur van de onderrug. Op de onderrug zijn verse bloeduitstortingen te zien, welke bevestigen dat mw. nog kort geleefd heeft. Er worden bij de schouw geen aanwijzingen gezien voor een natuurlijke doodsoorzaak. Het letsel is dusdanig ernstig dat dit het overlijden kan hebben veroorzaakt. Het letsel lijkt passend bij het ongevalsmechanisme. Derhalve is er sprake van een niet-natuurlijk overlijden door verkeersongeval.
Bewijsoverweging
Op basis van de hierboven genoemde bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat verdachte het voertuig van het slachtoffer heeft moeten en kunnen zien nadat de ingevoegde Opel van getuige [naam] was uitgeweken naar links. Immers had verdachte op dat moment vrij zicht op het stilstaande voertuig van het slachtoffer, dat zich op dezelfde rijstrook als verdachte bevond. De vervolgvraag die de rechtbank moet beantwoorden is of verdachte op dat moment voldoende tijd heeft gehad om zijn vrachtwagen tot stilstand te brengen, dan wel uit te wijken, waardoor het ongeval voorkomen had kunnen worden. De rechtbank is van oordeel dat de abrupte inhaalmanoeuvre van de Opel, nadat deze kort daarvoor vóór verdachte was ingevoegd, aanleiding voor verdachte had moeten zijn om te realiseren dat er iets onregelmatigs op de weg gaande was, en om vervolgens daarop te anticiperen. Blijkens de bevindingen van de VOA had verdachte op voornoemd moment - te weten de abrupte inhaalmanoeuvre van de Opel - voldoende tijd, namelijk 4 à 5 seconden, om zijn vrachtwagen tot stilstand te brengen, waardoor een botsing had kunnen worden voorkomen. Hoewel de raadsman van verdachte heeft betwist dat minder dan 6,5 seconden voldoende tijd aan verdachte had geboden om het ongeluk te voorkomen, ziet de rechtbank geen aanleiding om te twijfelen aan de berekening van de verbalisanten van de VOA. Zeker niet omdat één van de opstellers van de VOA, dhr. [verbalisant 2] , ter terechtzitting van 24 februari 2023 heeft gepersisteerd bij zijn berekening en heeft uitgelegd waarom de berekening van de raadsman onjuist is. Tevens had verdachte voldoende tijd en ruimte om zijn vrachtwagen de vluchtstrook, die immers vrij was, op te sturen. Dit klemt temeer omdat verdachte jarenlange ervaring heeft door zijn werk als beroepschauffeur en tevens de weg waarop het verkeersongeluk plaatsvond kent. Voor verdachte geldt dus ook dat van hem extra verantwoordelijkheid en extra oplettendheid mag worden verlangd (de zogenoemde
Garantenstellung). Het verweer van de raadsman dat verdachte te maken had met zowel in- en uitvoegend als inhalend verkeer, doet dan ook niet af aan voornoemd oordeel. Ook het verweer dat sprake is van extra reactietijd, omdat het voertuig van het slachtoffer stilstond, slaagt niet. In het verkeer heeft iedere verkeersdeelnemer in het algemeen, en een beroepschauffeur in het bijzonder, de plicht om oplettend te zijn en te reageren op zich aandienende verkeerssituaties. Daarbij komt dat altijd het risico op (plotseling) stilstaan of remmen voor obstakels bestaat, bijvoorbeeld door het ontstaan van een file of het dicht- of open gaan van bruggen. Iedere verkeersdeelnemer, en met name een beroepschauffeur, dient daarvoor beducht te zijn.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte met zijn gedrag een gevaar op de weg heeft veroorzaakt, welk gevaar zich ook daadwerkelijk heeft verwezenlijkt door de aanrijding met de auto van het slachtoffer.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het subsidiair ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
hij op 27 maart 2022 te Heerenveen als bestuurder van een vrachtauto, daarmee rijdende op de A7, terwijl hij, verdachte, niet voldoende op de weg voor hem en het overige verkeer heeft gelet, in strijd met artikel 19 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990, zijn snelheid niet zodanig heeft geregeld dat hij in staat was om zijn voertuig tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover hij de weg kon overzien en waarover deze vrij was, door welke gedraging van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde Het bewezen verklaarde levert op:

1 subsidiair. Overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het primair ten laste gelegde feit wordt veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 240 uren, alsmede een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen (hierna: OBM) voor de duur van 12 maanden, waarvan 9 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft gelet op de bepleite vrijspraak geen strafmaatverweer gevoerd.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging. Daarbij benadrukt de rechtbank dat zij zich realiseert dat de oplegging van een straf in een zaak als deze het leed van de nabestaanden niet kan wegnemen.
De verdachte wordt veroordeeld voor de overtreding die inhoudt dat hij gevaar op de weg heeft veroorzaakt. Hoewel de verdachte geen juridische schuld heeft aan het dodelijke verkeersongeval zoals bedoeld in artikel 6 WVW, kan en dient de ernst van de gevolgen van het gevaarlijke rijgedrag zoals bedoeld in artikel 5 WVW wel tot uitdrukking te komen in de op te leggen straf. Dat laat onverlet dat de op te leggen straf aanzienlijk lager uitvalt dan straffen die doorgaans worden opgelegd ter zake van schuld aan een dodelijk verkeersongeval als bedoeld in artikel 6 WVW, en dan de straf zoals geëist door de officier van justitie.
De rechtbank realiseert zich ook dat het ongeval ingrijpende gevolgen voor verdachte heeft gehad, en dat verdachte het ongeval nooit heeft gewild. Gelet echter op het feit dat verdachte zich in strafrechtelijke zin schuldig heeft gemaakt aan een verkeersovertreding, kan een straf niet uitblijven.
De rechtbank heeft gezien dat verdachte niet eerder met politie en justitie in aanraking is geweest. Hoewel verdachte sinds 1992 beroepschauffeur is, staan er ook geen verkeersovertredingen op zijn naam, zo blijkt uit zijn blanco justitiële documentatie. Verder heeft verdachte zijn rijbewijs nodig voor zijn werk als vrachtwagenchauffeur. Verdachte heeft ter terechtzitting aangegeven dat oplegging van OBM een grote impact op hem en zijn gezin zal hebben, omdat zijn inkomsten dan weg zullen vallen.
De rechtbank acht, alles afwegende, een geldboete van € 750,00 en een geheel voorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van zes maanden met een proeftijd van 2 jaren, passend en geboden.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 23 en 24c van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 5, 177 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte primair is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het subsidiair ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:
betaling van een
geldboete ten bedrage van € 750,00(zegge: zevenhonderdvijftig euro), bij gebreke van betaling en van verhaal te vervangen door 15 dagen hechtenis.
Ten aanzien van het subsidiaire feit voorts:
ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen-bromfietsen daaronder begrepen- voor de duur van zes maanden.
Bepaalt dat deze bijkomende straf
nietzal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd, die hierbij wordt vastgesteld op
twee jaren, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Dit vonnis is gewezen door mr. T.M.L. Wolters, voorzitter, mr. M.A.A. van Capelle en mr. A.G.D. Overmars, rechters, bijgestaan door mr. L.F. Beitsma, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 10 maart 2023.
Mr. M.A.A. van Capelle is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.