Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat hoewel sprake is geweest van een situatie waarin verdachte zichzelf mocht verdedigen, hem geen beroep op noodweer toekomt nu het over de balustrade gooien van aangever een disproportionele verdedigingsreactie is geweest. Ook komt verdachte geen beroep op noodweerexces toe omdat uit het dossier niet blijkt dat bij verdachte sprake is geweest van een hevige gemoedsbeweging veroorzaakt door de aanval van aangever.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft een beroep gedaan op noodweer dan wel noodweerexces. De raadsman heeft hiertoe aangevoerd dat sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding door aangever. Aangever heeft het raam van de voordeur van de woning van verdachte ingeslagen en is daarna gewapend met een mes tot de aanval overgegaan. Verdachte heeft vervolgens proportioneel gehandeld. Verdachte heeft aangever teruggeslagen, geduwd en ongelukkigerwijs met zijn blote handen over de balustrade gewerkt. Verdachte dient dan ook te worden ontslagen van alle rechtsvervolging. Indien met de wijze waarop verdachte zich heeft verdedigd, de grenzen van de noodzakelijke verdediging zijn overschreden, is dit het onmiddellijke gevolg geweest van een hevige gemoedsbeweging veroorzaakt door de aanval van aangever, aldus de raadsman. Op grond hiervan dient verdachte in de visie van de raadsman alsnog te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
Oordeel van de rechtbank
Uit het dossier en het onderzoek ter terechtzitting blijkt dat aangever op 12 november 2022, in de ochtend, naar de woning van verdachte, zijn buurman, is toegegaan vanwege de geluidsoverlast die verdachte de avond ervoor had veroorzaakt. Verdachte werd wakker van glasgerinkel. Nadat hij zag dat er een gat in het raam van de voordeur zat, opende hij de voordeur, waar aangever stond. Vrijwel direct ontstond tussen verdachte en aangever een worsteling die zich eerst in de hal van de woning en daarna op de galerij buiten de woning heeft afgespeeld. Tijdens de worsteling in de hal is op enig moment een mes tevoorschijn gekomen. Verdachte heeft verklaard dat aangever dit mes in zijn handen had en dat dit mes tijdens de worsteling op de grond is gevallen. Aangever heeft ontkend een mes te hebben meegenomen naar de woning van verdachte. Verbalisanten ter plaatse hebben een mes in de hal van de woning van verdachte zien liggen en na onderzoek is gebleken dat dit mes afkomstig was uit de woning van aangever. Tijdens de worsteling op de galerij heeft verdachte aangever opgetild en over de balustrade naar beneden gegooid.
Op basis van deze feiten en omstandigheden acht de rechtbank aannemelijk dat sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van verdachte waartegen verdediging noodzakelijk was. Dat de noodweersituatie mogelijk feitelijk was geëindigd nadat aangever uit de woning van verdachte was geduwd, doet aan dit oordeel niet af. De rechtbank overweegt hiertoe dat de gebeurtenissen zich binnen enkele seconden hebben afgespeeld. Van verdachte kan redelijkerwijs niet gevergd worden
dat hij zich in dit korte tijdsbestek realiseerde dat hij zich mogelijk aan verdere aanranding door aangever had kunnen onttrekken door (bijvoorbeeld) de voordeur dicht te trekken zodra aangever zich buiten op de galerij bevond.
De vraag die de rechtbank vervolgens dient te beantwoorden, is of de verdediging van verdachte voldoet aan de vereisten van proportionaliteit. De rechtbank acht niet aannemelijk gemaakt dat het voor verdachte noodzakelijk was om aangever op te tillen en over de balustrade te gooien. Deze gedraging van verdachte staat niet in redelijke verhouding tot de ernst van de aanranding door aangever. Gelet hierop wordt het beroep op noodweer door de rechtbank verworpen.
Nu verdachte de grenzen van de noodzakelijke verdediging heeft overschreden, dient de rechtbank te beoordelen of sprake is van noodweerexces. De overschrijding van de grenzen van de noodzakelijke verdediging kan verdachte niet verweten worden als deze het onmiddellijke gevolg is geweest van een hevige gemoedsbeweging die door de aanranding is veroorzaakt.
Verdachte heeft bij de politie en ter terechtzitting niet verklaard over een hevige gemoedsbeweging. Ter terechtzitting heeft verdachte juist verklaard rustig te zijn gebleven toen aangever hem aanviel. Verdachte heeft ter terechtzitting daaraan toegevoegd dat pas na afloop, toen aangever beneden op de grond lag, bij hem (verdachte) de emoties en de adrenaline loskwamen. Door die emoties liep hij, nadat aangever was gevallen, op de galerij onrustig en schreeuwend heen en weer, zwaaide hij met het mes en riep hij aangever toe “
de volgende keer duw ik je van een hogere verdieping”, aldus verdachte ter terechtzitting. De rechtbank voegt in dit verband toe dat zij (tevens) acht heeft geslagen op de verklaring van getuige [naam 3] (pagina 72 e.v. van het strafdossier), die heeft verklaard dat hij (getuige) verdachte -nadat aangever over de balustrade naar beneden was gevallen- heeft horen schreeuwen:
“anders gooi ik je nog veel hoger van het balkon af”.Mede gelet op verdachte’s eigen verklaring ter terechtzitting, acht de rechtbank niet aannemelijk geworden dat het bewezen verklaarde handelen van verdachte het onmiddellijke gevolg was van een door de aanranding veroorzaakte hevige gemoedsbeweging. Daarom komt aan verdachte geen beroep op noodweerexces toe. Het verweer wordt door de rechtbank verworpen.
De rechtbank acht verdachte strafbaar nu ook voor het overige geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het bewezenverklaarde uitsluit.