ECLI:NL:RBNNE:2023:903

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
8 maart 2023
Publicatiedatum
9 maart 2023
Zaaknummer
18/294575-22
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor poging tot doodslag na gewelddadige confrontatie tussen buren

Op 8 maart 2023 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van poging tot doodslag. De zaak vond zijn oorsprong in een gewelddadige confrontatie tussen de verdachte en zijn buurman op 12 november 2022 in Hoogeveen. De verdachte heeft de buurman, na een worsteling, opgetild en over de balustrade van de eerste verdieping van een flat gegooid, wat resulteerde in een val van ongeveer vier meter. De rechtbank oordeelde dat, hoewel er sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van de verdachte, zijn reactie disproportioneel was en niet kon worden gerechtvaardigd als noodweer of noodweerexces. De rechtbank achtte het primair ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen, namelijk de poging tot doodslag. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 14 maanden, waarvan 8 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaar. Daarnaast werd de verdachte verplicht om een schadevergoeding van € 1.108,07 te betalen aan de benadeelde partij, de buurman, die letsel had opgelopen door de val.

Uitspraak

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Assen
Parketnummer 18/294575-22
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 8 maart 2023 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1979 te [geboorteplaats] , wonende te [adres] , thans gedetineerd in de [instelling] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 22 februari 2023.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. P. Koops, advocaat te Groningen. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. G.R. Stoeten.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 12 november 2022 te Hoogeveen ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, hebbende hij, verdachte, die [slachtoffer] over de reling/balustrade getild, geduwd en/of gegooid, waarna die [slachtoffer] (na een vrije val van circa vier meter) op de grond ten val is gekomen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 12 november 2022 te Hoogeveen ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen hebbende hij, verdachte, die [slachtoffer] over de reling/balustrade getild, geduwd en/of gegooid, waarna die [slachtoffer] (na een vrije val van circa vier meter) op de grond ten val is gekomen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor het primair ten laste gelegde feit. Hij heeft daartoe ter terechtzitting aangevoerd dat er voldoende wettig en overtuigend bewijs bestaat dat verdachte aangever heeft opgetild en vanaf een hoogte van 3.82 meter -met het hoofd voorover- over een balustrade heeft gegooid. Verdachte heeft hiermee bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat aangever ten gevolge van deze val zou komen te overlijden. Dit levert een poging tot doodslag op.
Standpunt van de verdediging
De verdachte heeft ter terechtzitting, als zijn eigen verklaring, naar voren gebracht dat hij aangever niet over de balustrade heeft getild, geduwd of gegooid. Ter toelichting daarop heeft verdachte ter terechtzitting verklaard dat hij in zijn eigen woning door aangever is aangevallen. Verdachte is daarbij door aangever geduwd, geslagen en bedreigd met een mes. Verdachte heeft aangever zijn woning uit willen duwen en is daarbij met aangever in een worsteling terechtgekomen. Verdachte en aangever zijn vervolgens op de galerij beland waarbij verdachte met zijn rug tegen de balustrade kwam te staan. Op het moment dat aangever verdachte een duw wilde geven, maakte verdachte een wegdraaiende beweging. Door het gewicht dat aangever in die duw had gelegd, is aangever over de balustrade naar beneden gevallen. Verdachte heeft nog geprobeerd te voorkomen dat aangever over de balustrade naar beneden zou vallen, maar dit is niet gelukt, aldus de verklaring van verdachte ter terechtzitting.
De raadsman heeft ten aanzien van het primair en het subsidiair ten laste gelegde feit geen bewijsverweer gevoerd.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht het primair ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring.
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 25 december 2022 (onder verwijzing naar twee eerder afgelegde verklaringen als verdachte), opgenomen op pagina 19 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer 2022300204 (onderzoek Panama) d.d. 16 januari 2023, inhoudend als verklaring van [slachtoffer] :
Op 12 november 2022 ben ik naar buurman [verdachte] aan de [adres] te Hoogeveen toegegaan. Ik werd door [verdachte] vanaf zijn voordeur over de galerij naar het hek dat daar zit geduwd. Ik werd door [verdachte] hard tegen het hek gedrukt. Ik zag en ik voelde dat [verdachte] mij oppakte, hij tilde mij op en hij gooide mij over het hek van het balkon van de eerste verdieping. Ik denk dat ik ongeveer 4 meter naar beneden ben gevallen.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 13 november2022, opgenomen op pagina 65 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [naam 1] :
A: Ik zie dat die ene man [de rechtbank begrijpt: verdachte] de man met muts op [de rechtbank begrijpt: aangever] tegen de reling drukt en ik zie dat die man hem oppakt en hij gooit hem zo over die reling.
V: Kunt u voordoen hoe de man de man met de muts oppakte?
A: Ja, dat zal ik u laten zien.
O: Getuige staat op en gaat door de knieën, zoals de man dat ook deed. De getuige laat met zijn beide armen en handen een scheppende beweging zien, waarbij hij voordoet hoe de man de man met muts oppakt met zijn beide handen. Hierdoor ging het lichaam van die man met de muts met beide benen omhoog en wordt hij over die reling gegooid met het hoofd als eerste naar beneden. De getuige zei, het laatste wat ik zie, dat zijn de benen van die man met muts, dan is de rest van zijn lichaam al naar beneden. Dan verdwijnt hij voor mij uit het zicht.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 12 november 2022,opgenomen op pagina 95 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisant [verbalisant 1] :
Ik was belast met het onderzoek naar het geweldsincident dat had plaatsgevonden te Hoogeveen op 12 november 2022. Ik heb gesproken met de bewoner van [adres] , [naam 2] . Ik hoorde [naam 2] zeggen dat hij zag dat [verdachte] op een gegeven moment [slachtoffer] [de rechtbank begrijpt:
aangever] optilde. (…) Daarna pas kwam hij [ [naam 2] ] op de balustrade. Op dat moment zag hij dat er politie aanwezig was en dat [slachtoffer] beneden op de grond lag.
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 14 november 2022,opgenomen op pagina 83 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisant [verbalisant 2] :
Naar aanleiding van het geweldsincident van 12 november 2022 hebben wij ter plaatse een onderzoek ingesteld. Zowel [verdachte] als [slachtoffer] zijn woonachtig op de eerste verdieping van de [adres] , respectievelijk op [adres] en [adres] . De hoogte van de galerij tot de grond is door ons opgemeten met een meetlint en bedraagt vanaf bovenzijde reling (hek) tot de grond (grasveld) 3.82 meter. Het hek (tot bovenzijde betonvloer van de galerij) heeft een hoogte van 1.02 meter.
Bewijsoverweging
De rechtbank is van oordeel dat de verklaringen van de getuigen een duidelijk beeld geven van wat zich in de ochtend van 12 november 2022 rond 09:00 uur heeft afgespeeld tussen verdachte en aangever, voor zover dit ziet op de gedraging waarbij aangever over de reling is gegaan. Deze verklaringen komen overeen met de verklaring van aangever. Gelet hierop acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte aangever opzettelijk over de reling/balustrade heeft getild en heeft gegooid. De rechtbank stelt vast dat aangever van een hoogte van 3.82 meter naar beneden is gevallen, met zijn hoofd voorover.
De vraag die de rechtbank vervolgens dient te beantwoorden, is of verdachte heeft gehandeld met het opzet om aangever van het leven te beroven. Verdachte heeft zowel bij de politie als ter terechtzitting verklaard dat het niet zijn bedoeling is geweest om aangever iets aan te doen. De rechtbank volgt verdachte hierin in die zin dat geen ‘vol’ opzet kan worden vastgesteld. Wel is naar het oordeel van de rechtbank sprake van voorwaardelijk opzet op de dood. De rechtbank overweegt hiertoe als volgt. Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg -zoals hier het overlijden van het slachtoffer- is aanwezig indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zal intreden. Verdachte heeft aangever bij zijn benen opgetild en vanaf een hoogte van 3.82 meter naar beneden gegooid. Het hoofd van aangever ging hierdoor als eerste naar beneden. De ondergrond bestond uit een grasveld dat vol lag met afgevallen bladeren waar een tegelpad/bestrating op aansloot. Door de gevallen bladeren was de begrenzing tussen grasveld en bestrating niet goed zichtbaar. Naar het oordeel van de rechtbank is onder deze omstandigheden sprake van een aanmerkelijke kans dat aangever als gevolg van de val zou komen te overlijden. Het hoofd is een zeer kwetsbaar lichaamsdeel. Een beschadiging van het hersenweefsel of een door de harde klap veroorzaakte zwelling van de hersenen met fatale afloop is na een dergelijke val een voorzienbaar -en ook vaker voorkomend- gevolg. Door aangever desondanks over de balustrade te gooien heeft aangever deze aanmerkelijke kans ook bewust aanvaard.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het primair ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
hij op 12 november 2022 te Hoogeveen ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, hebbende hij, verdachte, die [slachtoffer] over de reling/balustrade getild en gegooid, waarna die [slachtoffer] (na een vrije val van circa vier meter) op de grond ten val is gekomen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

De strafbaarheid van het bewezenverklaarde Het bewezen verklaarde levert op:

primair: poging tot doodslag.
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat hoewel sprake is geweest van een situatie waarin verdachte zichzelf mocht verdedigen, hem geen beroep op noodweer toekomt nu het over de balustrade gooien van aangever een disproportionele verdedigingsreactie is geweest. Ook komt verdachte geen beroep op noodweerexces toe omdat uit het dossier niet blijkt dat bij verdachte sprake is geweest van een hevige gemoedsbeweging veroorzaakt door de aanval van aangever.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft een beroep gedaan op noodweer dan wel noodweerexces. De raadsman heeft hiertoe aangevoerd dat sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding door aangever. Aangever heeft het raam van de voordeur van de woning van verdachte ingeslagen en is daarna gewapend met een mes tot de aanval overgegaan. Verdachte heeft vervolgens proportioneel gehandeld. Verdachte heeft aangever teruggeslagen, geduwd en ongelukkigerwijs met zijn blote handen over de balustrade gewerkt. Verdachte dient dan ook te worden ontslagen van alle rechtsvervolging. Indien met de wijze waarop verdachte zich heeft verdedigd, de grenzen van de noodzakelijke verdediging zijn overschreden, is dit het onmiddellijke gevolg geweest van een hevige gemoedsbeweging veroorzaakt door de aanval van aangever, aldus de raadsman. Op grond hiervan dient verdachte in de visie van de raadsman alsnog te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
Oordeel van de rechtbank
Uit het dossier en het onderzoek ter terechtzitting blijkt dat aangever op 12 november 2022, in de ochtend, naar de woning van verdachte, zijn buurman, is toegegaan vanwege de geluidsoverlast die verdachte de avond ervoor had veroorzaakt. Verdachte werd wakker van glasgerinkel. Nadat hij zag dat er een gat in het raam van de voordeur zat, opende hij de voordeur, waar aangever stond. Vrijwel direct ontstond tussen verdachte en aangever een worsteling die zich eerst in de hal van de woning en daarna op de galerij buiten de woning heeft afgespeeld. Tijdens de worsteling in de hal is op enig moment een mes tevoorschijn gekomen. Verdachte heeft verklaard dat aangever dit mes in zijn handen had en dat dit mes tijdens de worsteling op de grond is gevallen. Aangever heeft ontkend een mes te hebben meegenomen naar de woning van verdachte. Verbalisanten ter plaatse hebben een mes in de hal van de woning van verdachte zien liggen en na onderzoek is gebleken dat dit mes afkomstig was uit de woning van aangever. Tijdens de worsteling op de galerij heeft verdachte aangever opgetild en over de balustrade naar beneden gegooid.
Op basis van deze feiten en omstandigheden acht de rechtbank aannemelijk dat sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van verdachte waartegen verdediging noodzakelijk was. Dat de noodweersituatie mogelijk feitelijk was geëindigd nadat aangever uit de woning van verdachte was geduwd, doet aan dit oordeel niet af. De rechtbank overweegt hiertoe dat de gebeurtenissen zich binnen enkele seconden hebben afgespeeld. Van verdachte kan redelijkerwijs niet gevergd worden
dat hij zich in dit korte tijdsbestek realiseerde dat hij zich mogelijk aan verdere aanranding door aangever had kunnen onttrekken door (bijvoorbeeld) de voordeur dicht te trekken zodra aangever zich buiten op de galerij bevond.
De vraag die de rechtbank vervolgens dient te beantwoorden, is of de verdediging van verdachte voldoet aan de vereisten van proportionaliteit. De rechtbank acht niet aannemelijk gemaakt dat het voor verdachte noodzakelijk was om aangever op te tillen en over de balustrade te gooien. Deze gedraging van verdachte staat niet in redelijke verhouding tot de ernst van de aanranding door aangever. Gelet hierop wordt het beroep op noodweer door de rechtbank verworpen.
Nu verdachte de grenzen van de noodzakelijke verdediging heeft overschreden, dient de rechtbank te beoordelen of sprake is van noodweerexces. De overschrijding van de grenzen van de noodzakelijke verdediging kan verdachte niet verweten worden als deze het onmiddellijke gevolg is geweest van een hevige gemoedsbeweging die door de aanranding is veroorzaakt.
Verdachte heeft bij de politie en ter terechtzitting niet verklaard over een hevige gemoedsbeweging. Ter terechtzitting heeft verdachte juist verklaard rustig te zijn gebleven toen aangever hem aanviel. Verdachte heeft ter terechtzitting daaraan toegevoegd dat pas na afloop, toen aangever beneden op de grond lag, bij hem (verdachte) de emoties en de adrenaline loskwamen. Door die emoties liep hij, nadat aangever was gevallen, op de galerij onrustig en schreeuwend heen en weer, zwaaide hij met het mes en riep hij aangever toe “
de volgende keer duw ik je van een hogere verdieping”, aldus verdachte ter terechtzitting. De rechtbank voegt in dit verband toe dat zij (tevens) acht heeft geslagen op de verklaring van getuige [naam 3] (pagina 72 e.v. van het strafdossier), die heeft verklaard dat hij (getuige) verdachte -nadat aangever over de balustrade naar beneden was gevallen- heeft horen schreeuwen:
“anders gooi ik je nog veel hoger van het balkon af”.Mede gelet op verdachte’s eigen verklaring ter terechtzitting, acht de rechtbank niet aannemelijk geworden dat het bewezen verklaarde handelen van verdachte het onmiddellijke gevolg was van een door de aanranding veroorzaakte hevige gemoedsbeweging. Daarom komt aan verdachte geen beroep op noodweerexces toe. Het verweer wordt door de rechtbank verworpen.
De rechtbank acht verdachte strafbaar nu ook voor het overige geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het bewezenverklaarde uitsluit.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het primair ten laste gelegde feit wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, waarvan 12 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren en de bijzondere voorwaarden zoals door de reclassering geadviseerd.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft, indien het beroep op noodweer(exces) wordt verworpen, gepleit voor een onvoorwaardelijke gevangenisstraf die gelijk is aan het voorarrest en daarnaast een voorwaardelijke straf met daaraan gekoppeld de bijzondere voorwaarden zoals door de reclassering geadviseerd.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting, de over verdachte verschenen rapportages, het uittreksel uit de justitiële documentatie d.d.
1 februari 2023, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag. Hij heeft aangever op de eerste verdieping van een flatgebouw opgetild en met het hoofd voorover over de balustrade naar beneden gegooid. Dit is een ernstig feit. Verdachte heeft met zijn handelen het leven/de gezondheid van aangever in gevaar gebracht. Met zijn handelen heeft verdachte daarnaast algemene gevoelens van onrust en onveiligheid versterkt. Dit geldt in het bijzonder voor de buurtbewoners die van de gebeurtenis, die overdag heeft plaatsgevonden, getuige zijn geweest. Buurtbewoners hebben aangever zien vallen of schreeuwend van de pijn op de grond aangetroffen. De door de officier van justitie gevorderde gevangenisstraf lijkt op het eerste gezicht dan ook passend.
De rechtbank ziet echter aanleiding om van de eis af te wijken. Naar het oordeel van de rechtbank doet deze eis onvoldoende recht aan de bijzondere omstandigheden van deze specifieke zaak. De rechtbank wijst hierbij op de toedracht voorafgaand aan het bewezen verklaarde feit en de rol die aangever daarbij heeft gespeeld. Aangever heeft verdachte thuis opgezocht waarna vrijwel direct een gewelddadige confrontatie is gevolgd. Op deze wijze heeft aangever een wezenlijke bijdrage geleverd aan de (verdere) escalatie van het geweld. Verdachte heeft zich verdedigd op een moment dat die verdediging noodzakelijk was, maar zijn (volgende) reactie was niet de juiste en ging veel te ver. Zowel aangever als verdachte hadden derhalve een andere keuze moeten maken en dit mocht ook van hen worden verwacht. De rechtbank zal met de eigen rol van aangever in deze zaak dan ook in strafverminderende zin rekening houden.
Alle omstandigheden in aanmerking genomen, acht de rechtbank een gevangenisstraf van 14 maanden waarvan 8 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren en met aftrek van de tijd die verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht, passend en geboden. Het voorwaardelijke strafdeel dient als waarschuwing aan de verdachte, teneinde te voorkomen dat hij zich nogmaals schuldig maakt aan (soortgelijke) strafbare feiten. Daarnaast zullen aan dit strafdeel, ter voorkoming van recidive, de bijzondere voorwaarden worden verbonden zoals door de reclassering geadviseerd. Verdachte heeft zich bereid verklaard zich aan deze voorwaarden te zullen houden.

Benadeelde partij

[slachtoffer] heeft zich door zijn gemachtigde, mr. N. Spijker, advocaat te Winschoten, in het geding gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Gevorderd wordt een bedrag van
€ 507,07 ter vergoeding van materiële schade en € 5.000,00 ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de materiële schadeposten ‘medicatie’, ‘kapotte telefoon’, ‘inkomstenderving’ en ‘reiskosten’. Ten aanzien van de immateriële schade refereert de officier van justitie zich aan het oordeel van de rechtbank. Daarnaast vordert de officier van justitie
het toe te wijzen bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Voor het overige dient de vordering niet-ontvankelijk verklaard te worden nu deze posten onvoldoende zijn onderbouwd.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij moet worden afgewezen omdat verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging. Subsidiair stelt de raadsman zich op het standpunt dat de vordering moet worden afgewezen vanwege eigen schuld aan de zijde van de benadeelde partij. De materiële schadeposten ‘kleding’ en ‘kapotte telefoon’ en het ter onderbouwing van de immateriële schadevergoeding genoemde letsel staan bovendien niet in een causaal verband met het ten laste gelegde feit zodat de vordering ook om deze reden dient te worden afgewezen.
Oordeel van de rechtbank
Het verzoek, voor zover betrekking hebbend op de materiële schadeposten, is opgebouwd uit de volgende posten:
  • Kosten medische behandeling: € 88,91;
  • Kosten medicatie: € 27,40;
  • Kapotte telefoon: € 115,00;
  • Kledingschade: € 149,00;- Verlies inkomen: € 119,18; - Reiskosten: € 7,58.
Ter terechtzitting is door de gemachtigde een nadere toelichting gegeven op de schadepost ‘Kosten medische behandeling’. Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij deze schade heeft geleden en dat deze een rechtstreeks gevolg is van het bewezen verklaarde feit. Dit geldt ook voor de schadeposten ‘Kosten medicatie’, ‘Kapotte telefoon’, ‘Verlies inkomen’ en ‘Reiskosten’. De rechtbank zal deze schadeposten toewijzen. De rechtbank is van oordeel dat de materiële schade voor wat betreft de post ‘Kledingschade’ niet voldoende is onderbouwd. Niet gebleken is dat de jas onherstelbaar is beschadigd en dat dit een rechtstreeks gevolg is van het bewezen verklaarde feit. De rechtbank zal de vordering op dit punt niet-ontvankelijk verklaren.
De rechtbank is van oordeel dat, gezien het strafdossier en gelet op de onderbouwing van de vordering, daarnaast vaststaat dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde immateriële schade heeft geleden. Bij het bepalen van de hoogte van deze schade heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
De benadeelde partij heeft door het handelen van verdachte letsel opgelopen, waaronder een gebroken pink. Verder heeft de benadeelde partij in zijn aangifte verklaard na de val veel hoofdpijn en misselijkheid te hebben ervaren. Gelet hierop acht de rechtbank in beginsel een vergoeding van immateriële schade op zijn plaats.
Naar het oordeel van de rechtbank dient echter ook rekening te worden gehouden met enige mate van eigen schuld van de benadeelde partij zoals bedoeld in artikel 6:101 van het Burgerlijk Wetboek. De benadeelde partij heeft verdachte immers zelf thuis opgezocht waarna een gewelddadige confrontatie is gevolgd. Op deze wijze heeft hij een wezenlijke bijdrage geleverd aan de toedracht voorafgaand aan het bewezen verklaarde feit. De rechtbank is daarom van oordeel dat het gevorderde bedrag moet worden gematigd. Een vergoeding van een bedrag van € 750,00 voor immateriële schade komt de rechtbank op dit moment billijk voor. De benadeelde partij zal nietontvankelijk worden verklaard in het resterende deel van zijn vordering. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Gelet op het voorgaande concludeert de rechtbank dat verdachte aan de benadeelde partij een schadevergoeding moet betalen van € 1.108,07, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 12 november 2022. Tevens zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 45 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het primair ten laste gelegde feit bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van 14 maanden.

Bepaalt dat van deze gevangenisstraf
een gedeelte, groot 8 maanden, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond, dat de veroordeelde voor het einde van of gedurende de proeftijd, die hierbij wordt vastgesteld op 3 jaren, de hierna te noemen voorwaarden niet heeft nageleefd.
Beveelt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.
Voorwaarde is, dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
dat de veroordeelde zich -na afspraak- meldt op afspraken met Reclassering Nederland, zo vaak enzolang de reclassering dat nodig acht;
dat de veroordeelde meewerkt aan controle van het gebruik van alcohol en drugs om hetmiddelengebruik te beheersen. De reclassering kan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) gebruiken voor de controle. De reclassering bepaalt hoe vaak veroordeelde wordt gecontroleerd;
dat de veroordeelde zich laat behandelen door een forensische polikliniek of een soortgelijkehulpverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de hele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Bij een terugval in middelengebruik of verslechtering van het psychiatrische ziektebeeld kan de reclassering een indicatiestelling aanvragen voor een kortdurende opname voor crisisbehandeling, detoxificatie, stabilisatie, observatie of diagnostiek. Als de voor indicatie verantwoordelijke instantie een kortdurende opname indiceert, zal veroordeelde zich, na goedkeuring door de rechter, laten opnemen in een zorginstelling voor zeven weken of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing in forensische zorg, bepaalt in welke zorginstelling de opname plaatsvindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor de behandeling.
Geeft aan Reclassering Nederland de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen vaneen of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
  • medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van hetWetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen.
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe tot het hierna te noemen bedrag en veroordeelt verdachte om aan [slachtoffer] te betalen:
  • het bedrag van € 1.108,07 (zegge: elfhonderdenacht euro en zeven eurocent). Dit bedrag bestaatuit € 358,07 aan materiële schade en € 750,00 aan immateriële schade;
  • de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 12 november 2022 tot de dag van algehele voldoening;
  • de proceskosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerleggingvan deze uitspraak alsnog zal maken, tot heden begroot op nihil.
Verklaart de vordering van [slachtoffer] voor het overige niet-ontvankelijk. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Legt aan verdachte de verplichting op om ten behoeve van [slachtoffer] aan de Staat te betalen een bedrag van € 1.108,07 (zegge: elfhonderdenacht euro en zeven eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 12 november 2022 tot de dag van algehele voldoening. Dit bedrag bestaat uit € 358,07 aan materiële schade en € 750,00 aan immateriële schade;
Bepaalt dat bij gebreke van volledig verhaal van de betalingsverplichting aan de Staat gijzeling voor de duur van 44 dagen kan worden toegepast. De toepassing van gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat als verdachte voldoet aan de betalingsverplichting aan de benadeelde partij of aan de Staat, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd van de betalingsverplichting aan beiden.
Dit vonnis is gewezen door mr. R. Depping, voorzitter, mr. M.M. Spooren en mr. J. Faber, rechters, bijgestaan door mr. K. Bodewes-Maas, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 8 maart 2023.
Mr. M.M. Spooren is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.