Op 12 juli 2020 heeft de Rabobank aangifte gedaan van valsheid in geschrift, (poging) oplichting en witwassen tegen [bedrijf 1] , [bedrijf 2] en haar bestuurders, te weten verdachte en medeverdachte [medeverdachte] . Door [bedrijf 1] en haar bestuurders werd geclaimd dat [medeverdachte] in 2018 een gepatenteerde revolutionaire uitvinding heeft gedaan waardoor in Nederland de gasgestookte cvketel kan worden vervangen door een elektrische warmtepomp (de gasvrije cv-ketel genaamd) zonder dat dit leidt tot hogere (verbruiks)kosten. In de aangifte stelt de Rabobank dat uit onderzoek is gebleken dat geen sprake is geweest van een uitvinding maar dat [medeverdachte] bestaande warmtepompen in China heeft gekocht en die als revolutionaire uitvinding heeft gepresenteerd aan de Rabobank en het publiek. Zij stelt onder valse voorwendselen te zijn bewogen tot het aangaan van een kredietovereenkomst ter hoogte van € 987.000,00 aan voornoemde rechtspersoon en tot afgifte van dat geldbedrag. Dit zakelijk krediet is verstrekt op 8 oktober 2019.
2
Ten aanzien van het primair ten laste gelegde medeplegen van oplichting
De rechtbank acht – net als de verdediging – niet bewezen dat verdachte zich als medepleger schuldig heeft gemaakt aan oplichting van de Rabobank. De rechtbank overweegt hiertoe het volgende.
De rechtbank stelt vast dat verdachte in de periode van de aanvraag van het krediet bij de Rabobank samen met medeverdachte [medeverdachte] bestuurder was van [bedrijf 1] en dat zij tevens voor gelijke delen groot aandeelhouder waren van dit bedrijf. Op basis van de inhoud van het dossier kan worden geconstateerd dat het medeverdachte [medeverdachte] is geweest die heeft geclaimd dat hij een revolutionaire uitvinding heeft gedaan in de vorm van een gasloze cv-ketel. Vervolgens hebben zich meerdere mensen aan het project verbonden die elk een goede reputatie hadden opgebouwd in het bedrijfsleven. Uit de verklaringen van de diverse betrokkenen blijkt dat medeverdachte
[medeverdachte] de feitelijke leiding had binnen het bedrijf. Verdachte was wel op de hoogte van de financieringsaanvraag en hij is aanwezig geweest bij diverse gesprekken die omtrent de financiering hebben plaatsgevonden.
De basis voor de financieringsaanvraag is het businessplan van [bedrijf 1] geweest. Zowel door [naam 1] , [naam 2] als medeverdachte [medeverdachte] is verklaard dat het businessplan door hen is opgesteld, waarbij de (technische) gegevens met betrekking tot het functioneren van de gasloze cvketel voornamelijk door [medeverdachte] zijn aangeleverd. De rechtbank constateert op basis van deze verklaringen dat verdachte geen rol heeft gehad in het opstellen van het businessplan. Verdachte heeft verklaard dat hij het businessplan niet heeft gelezen en dat hij slechts gedeeltelijk (mondeling) op de hoogte is gesteld van de inhoud van dit plan; het tegendeel is niet gebleken. Ook uit de verklaring van [naam 3] , die namens de Rabobank de gesprekken voerde over de financiering, blijkt dat de rol van verdachte bij de financieringsaanvraag beperkt is geweest.
De officier van justitie heeft een aantal omstandigheden naar voren gebracht waaruit volgens hem kan worden afgeleid dat verdachte ook opzet had op oplichting van de Rabobank. Hij wijst erop dat verdachte als bestuurder verantwoordelijkheid draagt en actief heeft bijgedragen aan (het verhaal van) [bedrijf 1] . In het bijzonder wijst hij erop dat verdachte op de hoogte is geweest van het feit dat door [medeverdachte] warmtepompen uit China werden besteld en dat die zonder enige aanpassing waren geleverd aan onder meer de vakschool [bedrijf 6] . Ook wist verdachte dat de geleverde warmtepompen niet voldeden aan de verwachtingen. Verder heeft verdachte de beschikking gehad over de testresultaten van de testen die door [bedrijf 7] waren uitgevoerd en wist hij dus dat hetgeen daarover aan de Rabobank werd voorgespiegeld, niet klopte. Tot slot heeft de officier van justitie erop gewezen dat een bedrag van ruim € 200.000,- uit het krediet direct na de verstrekking daarvan is betaald aan de privé-holding van verdachte.
Naar het oordeel van de rechtbank ontbreekt het bewijs dat verdachte er wetenschap van had dat hetgeen aan de Rabobank werd gepresenteerd onjuist was en ontbreekt daarmee het bewijs dat hij bij de aanvraag voor de toekenning van een zakelijke financiering het oogmerk heeft gehad om zichzelf en/of anderen wederrechtelijk te bevoordelen. Voor een bewezenverklaring van oplichting is dit wel vereist. De verklaring van verdachte, die er in de kern op neerkomt dat hij zich baseerde op de informatie van medeverdachte [medeverdachte] , vindt geen weerlegging in het dossier. Concreet bewijs dat verdachte wist of, gelet op bepaalde omstandigheden, wel moeten hebben geweten van de onjuistheid van deze informatie, ontbreekt.
De rechtbank constateert in het bijzonder dat verdachte ter terechtzitting heeft verklaard dat hij, op basis van hetgeen [medeverdachte] hem vertelde, in de veronderstelling verkeerde dat de eerder door hen aangebrachte veranderingen in de warmtepompen bij de productie in China reeds waren toegepast en dat deze warmtepompen dus volgens hetzelfde systeem werkten als waar
[medeverdachte] zijn patent voor had aangevraagd en gekregen. Op een later moment zou volgens verdachte het besturingssysteem, dat nog in ontwikkeling was, op deze warmtepompen worden aangebracht waarna de warmtepompen volgens plan zouden moeten functioneren. Met betrekking tot de testresultaten van [bedrijf 7] heeft verdachte verklaard dat hij deze niet kon begrijpen en dat hij hierbij volledig vertrouwde op de uitleg van [medeverdachte] . Verdachte heeft verklaard dat [medeverdachte] hieromtrent verklaarde dat sprake was van wisselende testresultaten in verband met storingen, maar dat na plaatsing van een nieuwe buitenunit de resultaten over het algemeen positief waren. De rechtbank kan op basis van het dossier de juistheid van deze verklaringen niet met voldoende mate van zekerheid uitsluiten.
De rechtbank kan de officier van justitie volgen in zijn stelling dat verdachte als bestuurder verantwoordelijkheid draagt. Dat verdachte daarin is tekortgeschoten en op zijn minst beter op de hoogte had moeten zijn van hetgeen aan de Rabobank is gepresenteerd en ook de (on)juistheid daarvan, betekent echter nog niet dat hij het benodigde opzet (het oogmerk) heeft gehad op wederrechtelijke bevoordeling. Dat een aanzienlijk deel van het krediet terecht is gekomen bij verdachte en is gebruikt voor privédoeleinden, is ook niet voldoende. Daarbij is van belang dat voor een bewezenverklaring van (medeplegen van) oplichting, anders dan de officier van justitie heeft betoogd, voorwaardelijk opzet niet voldoende is.
Ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde valsheid in geschrift
Naar het oordeel van de rechtbank is evenmin wettig en overtuigend bewezen wat verdachte subsidiair ten laste is gelegd, zodat hij ook daarvan zal worden vrijgesproken. Verdachte zijn betrokkenheid bij het opstellen van het businessplan is verwaarloosbaar geweest. Zoals hiervoor reeds is overwogen is het businessplan opgesteld door [naam 1] , [naam 2] en [medeverdachte] , allen vanuit hun eigen expertise. De (technische) gegevens van het product zijn aangeleverd door [medeverdachte] en de financieel inhoudelijke gegevens werden door [naam 2] aangeleverd. [naam 1] had ervaring met het maken van een businessplan vanuit zijn rol als leidinggevende bij [bedrijf 5] en had kennis van de markt. Uit de inhoud van het dossier blijkt niet dat verdachte in het opstellen van het businessplan enig aandeel heeft gehad. Gelet op het voorgaande kan naar het oordeel van de rechtbank dan ook niet worden vastgesteld dat verdachte het businessplan, samen met anderen, valselijk heeft opgemaakt of vervalst.
Aan verdachte is ook ten laste gelegd dat hij, samen met anderen, opzettelijk gebruik heeft gemaakt van het misleidende businessplan als ware dit echt en onvervalst. In lijn met hetgeen hiervoor reeds is overwogen, kan uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting niet volgen dat verdachte op het moment dat gebruik is gemaakt van het businessplan (te weten bij de financieringsaanvraag) op de hoogte was van de precieze inhoud van dit plan, en voor zover hij dat plan wel kende, van de valsheden daarin. Niet bewezen is dus dat verdachte vol opzet had of de aanmerkelijke kans dat dit businessplan valsheden bevatte bewust zou hebben aanvaard. Verdachte zal derhalve tevens van het opzettelijk gebruik maken van het businessplan worden vrijgesproken.
Ten aanzien van het meer subsidiair ten laste gelegde witwassen
De rechtbank komt tot een bewezenverklaring van het meer subsidiair ten laste gelegde witwassen, deels in de vorm van opzetwitwassen, deels in de vorm van schuldwitwassen. Daartoe overweegt de rechtbank als volgt.
Voor de rechtbank staat vast dat medeverdachte [medeverdachte] , zich schuldig heeft gemaakt aan oplichting van de Rabobank en een poging daartoe. Hij heeft de Rabobank voorgehouden dat hij een gepatenteerde revolutionaire uitvinding heeft gedaan waardoor in Nederland de gasgestookte cvketel kan worden vervangen door een elektrische warmtepomp (de gasvrije cv-ketel genaamd) zonder dat dit leidt tot hogere (verbruiks)kosten. In de aangifte stelt de Rabobank dat uit onderzoek is gebleken dat geen sprake is geweest van een uitvinding maar dat [medeverdachte] bestaande warmtepompen in China heeft gekocht en die als revolutionaire uitvinding heeft gepresenteerd aan de Rabobank en het publiek.
3
De rechtbank stelt vast dat het bedrag van € 987.000,00, zijnde het verleende krediet dat door de
Rabobank is verleend als gevolg van de oplichting, op 8 oktober 2019 naar bankrekeningnummer [rekeningnummer] ten name van [bedrijf 2] is overgemaakt.
4De tenlastegelegde overboekingen van in totaal € 211.125,- die vervolgens van de bankrekening van [bedrijf 2] naar de bankrekening van [bedrijf 4] zijn overgemaakt, zijn naar het oordeel van de rechtbank dan ook afkomstig uit misdrijf, namelijk oplichting. De criminele herkomst van deze overboekingen staat daarmee vast.
Periode 8 oktober 2019 tot en met 16 oktober 2019
Uit de rekeningmutaties kan worden vastgesteld dat in de periode van 8 oktober 2019 tot en met 16 oktober 2019 een bedrag van € 147.600,00 naar bankrekeningnummer [rekeningnummer] ten name van [bedrijf 4] is overgeboekt.
5[bedrijf 4] betreft de persoonlijke holding van verdachte.
6
Deze overboekingen bestonden uit een lening van € 75.000,00 en vier betalingen van ‘management fees’ ad € 18.150,00 met terugwerkende kracht over de maanden juli, augustus, september en oktober 2019. Verdachte heeft verklaard dat hij met betrekking tot deze overboekingen en de algehele gang van zaken achteraf denkt: “(…) holy ****. Dan denk je dat had een enorme alarmbel moeten zijn geweest.” Op dat moment zegt hij echter te zijn overgehaald door [naam 2] , [naam 1] en medeverdachte [medeverdachte] die tegen hem zeiden dat hij zichzelf niet zo moest wegcijferen.
7
Verder heeft verdachte verklaard dat hij de door hem ontvangen bedragen heeft gebruikt om schulden af te lossen, auto’s aan te schaffen en naar Disneyland Parijs te gaan met zijn gezin.
8
De rechtbank stelt vast dat verdachte op het moment van overboeking van deze bedragen bestuurder en groot aandeelhouder was van [bedrijf 2] In die hoedanigheid is verdachte medeverantwoordelijk geweest voor de aanvraag van de zakelijke financiering en heeft hij tevens de kredietovereenkomst met de Rabobank ondertekend. De rechtbank is van oordeel dat verdachte in deze situatie verantwoordelijkheid draagt.
Verdachte heeft verklaard niet te hebben geweten dat de bedragen die aan zijn persoonlijke holding zijn overgemaakt van oplichting afkomstig waren en dat hij dit ook niet redelijkerwijs moest vermoeden. De rechtbank gaat daar niet in mee. In de situatie zoals hiervoor geschetst, had het naar het oordeel van de rechtbank op de weg van verdachte gelegen om in zijn rol als bestuurder en grootaandeelhouder nader onderzoek te doen naar de financieringsaanvraag en de aan die aanvraag onderliggende stukken. Verdachte had ook genoeg redenen om een en ander nader te onderzoeken: [medeverdachte] had hem verhalen over zijn arbeidsverleden verteld (bijvoorbeeld over zijn vondst ten behoeve van de skihal in Dubai en zijn werkzaamheden in Kameroen, waarbij [medeverdachte] boven het niveau van de minister-president zou hebben geopereerd) die op zijn minst twijfelachtig hadden moeten voorkomen. Verdachte was bovendien bekend het verleden van [medeverdachte] als dakloze.
Naar het oordeel van de rechtbank had verdachte als bestuurder van [bedrijf 1] niet blind mogen vertrouwen op de mededelingen van [medeverdachte] over de door hem geclaimde revolutionaire uitvinding. Door in het geheel geen onderzoek daarnaar te doen en dus ook niet naar de rechtmatigheid van de herkomst van de financiering en wel toe te staan dat hij dergelijke hoge bedragen ontving, hoewel hij ook daar gelet op zijn eigen verklaringen aarzelingen bij had, is verdachte naar het oordeel van de rechtbank aanmerkelijk onvoorzichtig geweest. Daarmee heeft hij zich schuldig gemaakt aan schuldwitwassen; hij had redelijkerwijs moeten vermoeden dat het hier om geld uit misdrijf ging.
Gelet op het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat verdachte zich ten aanzien van de door hem ontvangen betalingen in de periode 8 oktober 2019 tot en met 16 oktober 2019 schuldig heeft gemaakt aan schuldwitwassen.
Periode 16 november 2019 tot en met 24 februari 2020
Vervolgens hebben er in de periode van 16 november 2019 tot en met 24 februari 2020 nog meerdere overschrijvingen met een totaalbedrag van € 63.525,00 plaatsgevonden vanaf de bankrekening van [bedrijf 1] naar voornoemde bankrekening van [bedrijf 4]
9Op dat moment moet er voor verdachte meer duidelijk zijn geweest over de daadwerkelijk (matige) prestaties van de gasloze cv-ketel. Ook is verdachte in december 2019 door zijn broer gewaarschuwd over het (strafrechtelijk) verleden van medeverdachte [medeverdachte] .
10In november 2019 heeft daarnaast de presentatie bij [bedrijf 6] plaatsgevonden, met ketels die in China werden besteld en die geplaatst en geïnstalleerd werden door verdachte op aanwijzingen van [medeverdachte] . Verdachte heeft daarbij stickers van [bedrijf 2] over de stickers van het producerende bedrijf geplakt. Verdachte wist dat deze warmtepompen niet voldeden aan de verwachtingen en dat het stroomverbruik veel te hoog was. Verdachte was ervan op de hoogte dat in de media de resultaten van de gasloze cv-ketel anders werden voorgespiegeld en mede om die reden is hij in december 2019 opgestapt als bestuurder. Zo verklaarde hij: “Ik overzag dit allemaal niet meer. Ik heb er te weinig verstand van hier moeten specialisten bij.”.
11Desondanks heeft verdachte vanaf dat moment nog meerdere betalingen ontvangen.
De rechtbank is op grond van de hiervoor besproken bewijsmiddelen van oordeel dat bewezen is dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het opzettelijk witwassen van de in de tenlastelegging genoemde geldbedragen (€ 63.525,00). In de loop van de tijd zijn er voor verdachte immers steeds meer aanwijzingen gekomen, die maken dat verdachte niet alleen redelijkerwijs moest vermoeden dat de financiering was verstrekt op onjuiste gegevens en dat de Rabobank in die zin was opgelicht, maar dat voor hem duidelijk moet zijn geweest dat daarop een aanmerkelijke kans bestond, die door verdachte door het ontvangen van de geldbedragen ook bewust is aanvaard. Op grond daarvan is de rechtbank van oordeel dat verdachte op zijn minst genomen voorwaardelijk opzet heeft gehad op het witwassen van de ten laste gelegde € 63.525,00 euro.
Gewoontewitwassen
De rechtbank is van oordeel dat het in dit verband tenlastegelegde onderdeel gewoontewitwassen, gelet op de duur van de periode en de frequentie van de gepleegde handelingen, niet kan worden bewezen.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht het meer subsidiair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
hij in de periode van 9 oktober 2019 tot en met 16 oktober 2019, in Nederland, voorwerpen, te weten