ECLI:NL:RBNNE:2023:821

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
24 februari 2023
Publicatiedatum
6 maart 2023
Zaaknummer
LEE 22/2493
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen besluit minister van Defensie inzake informatieverzoek op basis van de Wet politiegegevens

In deze uitspraak van de Rechtbank Noord-Nederland, gedaan op 24 februari 2023, wordt het beroep van eiser tegen het besluit van de minister van Defensie van 22 juni 2022 beoordeeld. Eiser had een informatieverzoek ingediend op basis van de Wet politiegegevens, waarin hij vroeg om inzage in alle informatie die door de politie over hem was verwerkt. De minister had echter slechts een samenvatting van de verwerkte gegevens verstrekt, zonder specifieke data of dossiernummers, wat eiser belemmerde in zijn recht om te controleren of de juiste gegevens waren verwerkt. De rechtbank oordeelt dat de minister in strijd met artikel 25 van de Wet politiegegevens onvoldoende informatie heeft verstrekt. Hierdoor is het beroep gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd, maar de rechtsgevolgen blijven in stand. Dit betekent dat eiser geen gelijk krijgt in zijn verzoek om inzage in de volledige gegevens. De rechtbank benadrukt dat de gevolgen van het weigeren van toestemming voor kennisneming van de registraties voor rekening van de weigerende partij komen, in dit geval eiser. Eiser is vrijgesteld van het betalen van griffierecht, en er is geen aanleiding voor een proceskostenvergoeding.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 22/2493

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 24 februari 2023 in de zaak tussen

[eiser] , eiser

en

de minister van Defensie

(gemachtigde: mr. L. Houtman).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het besluit van de minister van 22 juni 2022 op het informatieverzoek van eiser.
2. De minister heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
3. Eiser is wegens betalingsonmacht vrijgesteld van de verplichting om griffierecht te betalen.
4. De minister heeft ten aanzien van een deel van het dossier een verzoek om beperkte kennisneming ingediend op grond van artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank heeft eiser bij brief van 17 oktober 2022 geïnformeerd dat de beperking van de kennisneming gerechtvaardigd is en eiser gevraagd om toestemming om deze stukken bij de beoordeling van het beroep te betrekken. De rechtbank heeft geen toestemming als bedoeld in artikel 8:29, vijfde lid, van de Awb van eiser ontvangen en heeft de stukken daarom op 27 december 2022 naar de minister teruggestuurd.
5. De rechtbank heeft het beroep op 2 februari 2023 op zitting behandeld. Hieraan heeft de gemachtigde van de minister deelgenomen. Eiser is niet verschenen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de uitnodiging voor de zitting per aangetekende post is verstuurd naar het door eiser opgegeven adres, waar voor ontvangst van de brief is getekend.

Totstandkoming van het besluit

6. Eiser heeft bij brief van 25 maart 2022 een informatieverzoek ingediend bij de Nationale Politie (de politie). Hij heeft op grond van artikel 25 van de Wet politiegegevens (Wpg) gevraagd om alle informatie die door de politie over hem is verwerkt. Hij heeft daarbij specifiek verzocht om:
– Team TCI/TBG stukken
– MEOS gegevens
– Bluespot gegevens
– Informatie die is gedeeld met externen als het Openbaar Ministerie
– Stukken van/aan buitenlandse autoriteiten
– Gegeven (vertaal)opdrachten etc.
– Alle overige stukken.
6.1.
De korpschef van politie heeft het verzoek in behandeling genomen en het daarnaast op 10 mei 2022 doorgezonden naar de Koninklijke Marechaussee (KMar), omdat de politie bekend was dat de KMar ook gegevens over eiser had verwerkt. De KMar staat onder beheer van de minister.
6.2.
De minister heeft op 22 juni 2022 een besluit genomen op het informatieverzoek, voor zover dit ziet op gegevens van eiser bij de KMar. Zij heeft daarbij de strekking van drie mutaties samengevat en aangegeven dat de registraties betrekking hebben op gebeurtenissen die plaatsvonden in augustus 2018, januari 2020 en november 2021.
6.3.
Eiser heeft op 26 juni 2022 op het besluit van 22 juni 2022 gereageerd en zich op het standpunt gesteld dat de minister hem een dwangsom is verschuldigd wegens het niet tijdig nemen van een besluit op zijn aanvraag.
6.4.
De minister heeft de brief van eiser van 26 juni 2022 opgevat als een ingebrekestelling en heeft op 12 juli 2022 afwijzend gereageerd op het verzoek om een dwangsom toe te kennen.
6.5.
Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen de afwijzing van zijn verzoek om een dwangsom. De minister heeft dit bezwaar op 12 augustus 2022 niet-ontvankelijk verklaard omdat eiser toen al beroep had ingesteld tegen het bestreden besluit op het inzageverzoek. Tegen dit besluit heeft eiser geen beroep ingesteld.

Beoordeling door de rechtbank

7. De rechtbank beoordeelt het besluit van de minister op het informatieverzoek van eiser en, gelet op het bepaalde in artikel 4:19, eerste lid van de Awb, eveneens de weigering van de minister om een dwangsom te betalen. De rechtbank doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
8. Naar het oordeel van de rechtbank is het beroep gegrond en moet het bestreden besluit worden vernietigd, maar moeten de rechtsgevolgen daarvan in stand blijven. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
9. De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Heeft de minister voldoende informatie verstrekt?
10. Eiser voert aan dat de minister niet heeft voldaan aan het zorgvuldigheidsbeginsel omdat er in het bestreden besluit alleen wordt gesproken over augustus 2018, januari 2020 en november 2021 zonder daarbij concrete data en/of parket-/lurisnummers te vermelden. Daardoor is het voor hem niet mogelijk te toetsen of de juiste gegevens zijn verwerkt en of dit overeenkomstig de Wpg is.
10.1.
De minister stelt zich op het standpunt dat zij, om te voldoen aan artikel 25 van de Wpg, kan volstaan met het verstrekken van een overzicht in begrijpelijke vorm van de verwerking van de hem betreffende persoonsgegevens. Uit de wettekst of de toelichting daarop blijkt niet dat de wetgever verplicht heeft gesteld concrete data of dossiernummers en dergelijke te noemen. De minister heeft daarom volstaan met het verstrekken van een samenvatting van de over eiser verwerkte politiegegevens. Daarmee kan eiser naar de mening van de minister controleren of de verstrekte informatie die de minister over hem verwerkt, juist zijn. In het verweerschrift heeft de minister, uit coulance, meer gegevens over de betreffende mutaties verstrekt. Zij heeft die mutaties tevens aan de rechtbank verstrekt met een beroep op artikel 8:29 van de Awb.
10.2.
De rechtbank overweegt als volgt. Op grond van artikel 25, eerste lid, van de Wpg heeft eiser het recht om uitsluitsel te krijgen over de verwerking van hem betreffende persoonsgegevens. De minister heeft aan dat vereiste gedeeltelijk voldaan met de samenvatting van de registraties die zij in het bestreden besluit heeft gegeven. Artikel 25 van de Wpg geeft ook het recht op inzage in de persoonsgegevens die worden verwerkt. De minister heeft eiser niet aangeboden om de (gelakte versie van) de registraties in te zien; ter zitting is toegelicht dat eiser daarom had moeten vragen. Naar het oordeel van de rechtbank kon de minister hiermee niet volstaan en had zij wel inzage moeten geven, tenzij er goede redenen waren om dit te weigeren. In artikel 27 van de Wpg zijn weigeringsgronden opgenomen die de minister mogelijk had kunnen aanvoeren. Artikel 25 van de Wpg geeft ook het recht op informatie over onder meer doelen, categorieën van politiegegevens, de herkomst daarvan en de periode van opslag. Om aan dit recht te voldoen volstaat het dat aan de betrokkene in begrijpelijk vorm een volledig overzicht van die gegevens wordt verstrekt, dat wil zeggen in een vorm die de betrokkene in staat stelt kennis te nemen van deze gegevens en na te gaan of deze juist zijn en overeenkomstig de Richtlijn (EU) 2016/680 worden verwerkt, zodat hij in voorkomend geval de hem uit hoofde van de Richtlijn toegekende rechten kan uitoefenen. De samenvatting die de minister in het primaire besluit heeft verstrekt luidt als volgt: “Daaruit is gebleken dat uw persoonsgegevens in drie mutaties zijn verwerkt, waarbij er, samengevat weergegeven, sprake van was dat de KMar u overnam van buitenlandse autoriteiten aldaar. Dit vond plaats in augustus 2018, januari 2020 en november 2021.” De in het voorgaande genoemde informatie waar eiser recht op heeft, kan uit deze samenvatting naar het oordeel van de rechtbank niet worden afgeleid.
10.2.1.
De rechtbank is gelet op het voorgaande van oordeel dat de minister in het bestreden besluit in strijd met artikel 25 van de Wpg onvoldoende informatie heeft verstrekt. Het beroep is daarom gegrond. Omdat eiser de rechtbank geen toestemming heeft verleend om kennis te nemen van de registraties kan de rechtbank niet beoordelen welke informatie – meer dan in het verweerschrift gegeven - wel en niet verstrekt had moeten worden en of het (eventueel) gerechtvaardigd is dat eiser de registraties niet mag inzien. De gevolgen van het weigeren van toestemming als bedoeld in artikel 8:29, vijfde lid van de Awb komen volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State in beginsel voor rekening van de weigerende partij [1] . De rechtbank is niet gebleken van redenen om op die regel in dit geval een uitzondering te maken. De rechtbank zal daarom de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand laten.
10.3.
Deze beroepsgrond slaagt.
Had de minister eiser een dwangsom moeten betalen wegens niet tijdig beslissen?
11. Eiser voert aan dat de minister hem een dwangsom moet betalen omdat zij niet tijdig heeft besloten op zijn aanvraag. De minister heeft hem geen ontvangstbevestiging gestuurd en eiser heeft de politie, die de aanvraag heeft doorgestuurd, tijdig in gebreke gesteld.
11.1.
De minister stelt zich op het standpunt dat zij tijdig heeft besloten op de aanvraag van eiser, die zij op 10 mei 2022 heeft ontvangen.
11.2.
De rechtbank overweegt als volgt. De politie heeft de aanvraag van eiser aan de minister doorgezonden op grond van artikel 2:3, eerste lid, van de Awb. De minister heeft de aanvraag op 10 mei 2022 ontvangen. Anders dan in artikel 6:15 van de Awb, staat in artikel 2:3 van de Awb niet dat doorzenden geschiedt met behoud van de eerste datum. Als de datum van ontvangst van een geschrift van belang is, is in beginsel de datum bepalend waarop het geschrift na doorzending bij het bevoegde orgaan ontvangen wordt. De beslistermijn is daarom begonnen op 10 mei 2022 en duurt op grond van artikel 25, eerste lid, van de Wpg zes weken. De minister heeft een dag na het einde van deze termijn, op 22 juni 2022, een besluit op de aanvraag genomen. Het gegeven dat eiser geen ontvangstbevestiging van de minister heeft ontvangen en dat hij daarom niet meteen na het einde van de termijn een ingebrekestelling kon sturen, heeft geen invloed op de verschuldigdheid van de dwangsom. De minister zou op grond van artikel 4:17, derde lid, namelijk pas twee weken na het einde van de beslistermijn een dwangsom verschuldigd zijn geweest. Op dat moment had zij het bestreden besluit al aan eiser bekendgemaakt. De ingebrekestelling die eiser aan de politie heeft gestuurd zou, als die ook zou moeten worden aangemerkt als ingebrekestelling gericht aan de minister, prematuur zijn geweest. De minister heeft zich naar het oordeel van de rechtbank, gelet op het voorgaande, terecht op het standpunt gesteld dat zij eiser geen dwangsom verschuldigd is.
11.3.
Deze beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

12. Het beroep is gegrond en het bestreden besluit moet worden vernietigd. De rechtbank ziet gelet op wat hiervoor is overwogen aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, onder a, van de Algemene wet bestuursrecht te bepalen dat de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand blijven. Dit betekent dat eiser geen gelijk krijgt.
12.1.
Eiser is vrijgesteld van het betalen van griffierecht. De minister hoeft het griffierecht daarom niet te betalen. Voor een proceskostenvergoeding conform het Besluit proceskosten bestuursrecht bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand blijven.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L. Willems-Keekstra, rechter, in aanwezigheid van mr. T.C.A. Hofman-Aupers, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 24 februari 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Algemene wet bestuursrecht
Artikel 2:3
1. Het bestuursorgaan zendt geschriften tot behandeling waarvan kennelijk een ander bestuursorgaan bevoegd is, onverwijld door naar dat orgaan, onder gelijktijdige mededeling daarvan aan de afzender.
2. Het bestuursorgaan zendt geschriften die niet voor hem bestemd zijn en die ook niet worden doorgezonden, zo spoedig mogelijk terug aan de afzender.

Artikel 4:17

1. Indien een beschikking op aanvraag niet tijdig wordt gegeven, verbeurt het bestuursorgaan aan de aanvrager een dwangsom voor elke dag dat het in gebreke is, doch voor ten hoogste 42 dagen. De Algemene termijnenwet is op laatstgenoemde termijn niet van toepassing.
2. De dwangsom bedraagt de eerste veertien dagen € 23 per dag, de daaropvolgende veertien dagen € 35 per dag en de overige dagen € 45 per dag.
3. De eerste dag waarover de dwangsom verschuldigd is, is de dag waarop twee weken zijn verstreken na de dag waarop de termijn voor het geven van de beschikking is verstreken en het bestuursorgaan van de aanvrager een schriftelijke ingebrekestelling heeft ontvangen.
(…)

Artikel 8:29

1. Partijen die verplicht zijn inlichtingen te geven dan wel stukken over te leggen, kunnen, indien daarvoor gewichtige redenen zijn, het geven van inlichtingen dan wel het overleggen van stukken weigeren of de bestuursrechter mededelen dat uitsluitend hij kennis zal mogen nemen van de inlichtingen onderscheidenlijk de stukken.
2. Gewichtige redenen zijn voor een bestuursorgaan in ieder geval niet aanwezig, voor zover ingevolge de Wet open overheid de verplichting zou bestaan een verzoek om informatie, vervat in de over te leggen stukken, in te willigen.
3. De bestuursrechter beslist of de in het eerste lid bedoelde weigering onderscheidenlijk de beperking van de kennisneming gerechtvaardigd is.
4. Indien de bestuursrechter heeft beslist dat de weigering gerechtvaardigd is, vervalt de verplichting.
5. Indien de bestuursrechter heeft beslist dat de beperking van de kennisneming gerechtvaardigd is, kan hij slechts met toestemming van de andere partijen mede op de grondslag van die inlichtingen onderscheidenlijk die stukken uitspraak doen. Indien de toestemming wordt geweigerd, wordt de zaak verwezen naar een andere kamer.
6. Inzake een beroep tegen een besluit op grond van de Wet open overheid neemt, in zo verre in afwijking van het eerste en derde lid, uitsluitend de bestuursrechter kennis van de stukken waarvan op grond van de Wet open overheid om openbaarmaking of verstrekking is verzocht. De toestemming, bedoeld in het vijfde lid, is van rechtswege verleend.
Wet politiegegevens
Artikel 1. (definities)
In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
a.
politiegegeven:elk persoonsgegeven dat wordt verwerkt in het kader van de uitvoering van de politietaak, bedoeld in de artikelen 3 en 4 van de Politiewet 2012, met uitzondering van:
– de uitvoering van wettelijke voorschriften anders dan de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften;
– de bij of krachtens de Vreemdelingenwet 2000 opgedragen taken, bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel i, onder 1° en artikel 4, eerste lid, onderdeel f, van de Politiewet 2012;
b.
persoonsgegeven:alle informatie over een geïdentificeerde of identificeerbare natuurlijke persoon;
c.
verwerken van politiegegevens:elke bewerking of elk geheel van bewerkingen met betrekking tot politiegegevens of een geheel van politiegegevens, al dan niet uitgevoerd op geautomatiseerde wijze, zoals het verzamelen, vastleggen, ordenen, structureren, opslaan, bijwerken of wijzigen, opvragen, raadplegen, gebruiken, verstrekken door middel van doorzending, verspreiden of op andere wijze ter beschikking stellen, samenbrengen, met elkaar in verband brengen, afschermen of vernietigen van politiegegevens;
d.
verstrekken van politiegegevens:het bekend maken of ter beschikking stellen van politiegegevens;
e.
ter beschikking stellen van politiegegevens:het verstrekken van politiegegevens aan personen die overeenkomstig deze wet zijn geautoriseerd voor het verwerken van politiegegevens;
f.
verwerkingsverantwoordelijke:dit is bij:
1°. de politie: de korpschef, bedoeld in artikel 27 van de Politiewet 2012;
2°. de rijksrecherche: het College van procureurs-generaal;
3°. de Koninklijke marechaussee: Onze Minister van Defensie;
4°. een gemeenschappelijke verwerking van politiegegevens met het oog op een gemeenschappelijk doel door twee of meer organisaties als bedoeld in dit onderdeel: de verwerkingsverantwoordelijke die door de betrokken verwerkingsverantwoordelijken is belast met de feitelijke zorg voor de verwerking en het treffen van de maatregelen, bedoeld in de artikelen 4 en 4a;
g.
betrokkene:degene op wie een politiegegeven betrekking heeft;
h.
Autoriteit persoonsgegevens:de autoriteit, bedoeld in artikel 6 van de Uitvoeringswet Algemene verordening gegevensbescherming;
i.
verwerker:de natuurlijke persoon of rechtspersoon, overheidsinstantie, dienst of enig ander orgaan die of dat ten behoeve van de verwerkingsverantwoordelijke politiegegevens verwerkt. Indien een verwerker in strijd met het bij of krachtens deze wet bepaalde de doeleinden en middelen van de verwerking bepaalt, wordt die verwerker met betrekking tot die verwerking als verwerkingsverantwoordelijke aangemerkt;
j.
Onze Ministers:Onze Ministers van Veiligheid en Justitie en van Defensie gezamenlijk;
k.
ambtenaar van politie:de ambtenaar, bedoeld in artikel 2 van de Politiewet 2012, alsmede de ambtenaar van de Koninklijke marechaussee voor zover werkzaam ter uitvoering van de politietaak, bedoeld in onderdeel a, en indien artikel 46 wordt toegepast, de ambtenaar, werkzaam bij de in dat artikel genoemde dienst en de ambtenaar, bedoeld in artikel 142, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering;
l.
bevoegde autoriteit:iedere overheidsinstantie die bevoegd is voor de taken, bedoeld in onderdeel a, of ieder ander orgaan dat of iedere andere entiteit die is gemachtigd openbaar gezag en openbare bevoegdheden uit te oefenen met het oog op de taken, bedoeld in onderdeel a;
m.
gerelateerde gegevens:de politiegegevens die bij de vergelijking van gegevens, bedoeld in de artikelen 8, tweede lid, 11, eerste en tweede lid, 12, vierde lid en 24, eerste en tweede lid, overeenkomen en de erbij behorende gegevens alsmede de politiegegevens waarmee bij het in combinatie met elkaar verwerken van politiegegevens, bedoeld in de artikelen 8, derde lid, en 11, vierde lid, verband blijkt te bestaan;
n.
afschermen:het markeren van opgeslagen politiegegevens met als doel de verwerking ervan in de toekomst te beperken;
o.
bestand:elk gestructureerd geheel van politiegegevens dat volgens bepaalde criteria toegankelijk is, ongeacht of dit geheel van gegevens gecentraliseerd of gedecentraliseerd is, dan wel verspreid op een functioneel of geografisch bepaalde wijze;
p.
ontvanger:de natuurlijke persoon aan wie of de rechtspersoon of overheidsinstantie waaraan politiegegevens worden verstrekt;
q.
inbreuk op de beveiliging:een inbreuk op de beveiliging met de vernietiging, het verlies, de wijziging, de bekendmaking of de ter beschikkingstelling van of de ongeoorloofde toegang tot doorgezonden, opgeslagen of anderszins verwerkte politiegegevens tot gevolg;
r.
genetische gegevens:persoonsgegevens met betrekking tot de overgeërfde of verworven genetische kenmerken van een natuurlijke persoon die unieke informatie verschaffen over de fysiologie of de gezondheid van die persoon en die met name voortkomen uit een analyse van een biologisch monster van die persoon;
s.
biometrische gegevens:persoonsgegevens die het resultaat zijn van een specifieke technische verwerking met betrekking tot de fysieke, fysiologische, of gedragskenmerken van een natuurlijke persoon op grond waarvan de eenduidige identificatie van die persoon mogelijk is of bevestigd wordt, zoals afbeeldingen van het gezicht of dactyloscopische gegevens;
t.
gegevens over gezondheid:persoonsgegevens met betrekking tot de fysieke of mentale gezondheid van een natuurlijke persoon, waaronder gegevens over verleende gezondheidsdiensten, waarmee informatie over zijn gezondheid wordt gegeven;
u.
profilering:elke vorm van geautomatiseerde verwerking van persoonsgegevens waarbij aan de hand van die gegevens bepaalde persoonlijke aspecten van een natuurlijke persoon worden geëvalueerd, met de bedoeling met name aspecten betreffende zijn beroepsprestaties, economische situatie, gezondheid, persoonlijke voorkeuren, interesses, betrouwbaarheid, gedrag, locatie of verplaatsingen te analyseren of te voorspellen;
v.
derde land:ieder land of gebied dat geen lidstaat is of daarvan geen onderdeel uitmaakt;
w.
internationale organisatie:een organisatie en de daaronder ressorterende internationaalpubliekrechtelijke organen of andere organen die zijn opgericht bij of op grond van een overeenkomst tussen twee of meer landen;
x.
richtlijn:Richtlijn (EU) 2016/680 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens door bevoegde autoriteiten met het oog op de voorkoming, het onderzoek, de opsporing en de vervolging van strafbare feiten of de tenuitvoerlegging van straffen, en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van het Kaderbesluit 2008/977/JBZ van de Raad;
y.
lidstaat:lidstaat van de Europese Unie die de richtlijn heeft geïmplementeerd.

Artikel 25. (recht op inzage)

1. De betrokkene heeft het recht om op diens schriftelijke verzoek van de verwerkingsverantwoordelijke binnen zes weken uitsluitsel te verkrijgen over de verwerking van hem betreffende persoonsgegevens en, wanneer dat het geval is, om die persoonsgegevens in te zien en om informatie te verkrijgen over:
a. de doelen en de rechtsgrond van de verwerking;
b. de betrokken categorieën van politiegegevens;
c. de vraag of de deze persoon betreffende politiegegevens gedurende een periode van vier jaar voorafgaande aan het verzoek zijn verstrekt en over de ontvangers of categorieën van ontvangers aan wie de gegevens zijn verstrekt, met name ontvangers in derde landen of internationale organisaties;
d. de voorziene periode van opslag of indien dat niet mogelijk is, de criteria om die termijn te bepalen;
e. het recht te verzoeken om rectificatie, vernietiging of afscherming van de verwerking van hem betreffende politiegegevens;
f. het recht een klacht in te dienen bij de Autoriteit persoonsgegevens, en de contactgegevens van die autoriteit;
g. de herkomst, voor zover beschikbaar, van de verwerking van hem betreffende politiegegevens.
2. De verwerkingsverantwoordelijke kan zijn beslissing voor ten hoogste vier weken verdagen, dan wel voor ten hoogste zes weken indien blijkt dat bij verschillende regionale eenheden of bij de landelijke eenheid van de politie politiegegevens over de verzoeker worden verwerkt. Van de verdaging wordt schriftelijk mededeling gedaan.

Artikel 27. (uitzonderingen)

1. Een verzoek als bedoeld in de artikelen 25, eerste lid, en 28, eerste en tweede lid, wordt afgewezen voor zover dit een noodzakelijke en evenredige maatregel is:
a. ter vermijding van belemmering van de gerechtelijke onderzoeken of procedures;
b. ter vermijding van nadelige gevolgen voor de voorkoming, de opsporing, het onderzoek en de vervolging van strafbare feiten of de tenuitvoerlegging van straffen;
c. ter bescherming van de openbare veiligheid;
d. ter bescherming van de rechten en vrijheden van derden;
e. ter bescherming van de nationale veiligheid;
f. ingeval van een kennelijk ongegrond of buitensporig verzoek, als bedoeld in artikel 24a, vierde lid.
2. Een gehele of gedeeltelijke afwijzing van een verzoek als bedoeld in het eerste lid is schriftelijk en bevat de redenen voor de afwijzing.
3. Een verzoek als bedoeld in de artikelen 25, eerste lid, en 28, eerste lid, wordt afgewezen als het verzoek de gegevens betreft, die worden verwerkt bij of krachtens artikel 12.

Voetnoten

1.ABRvS 4 september 2002, ECLI:NL:RVS:2002:AE7215 en 23 juni 2003, ECLI:NL:RVS:2003:AH9895.